III.
Het hof vult de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen aan met het bewijsmiddel
‘het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgenomen als pagina 27 in het eindproces-verbaal PL2000-2022296401 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, basisteam Oosterscheldebekken, opgemaakt in de wettelijke vorm’voor zover inhoudende:
Ik concludeerde dat de tijdstempel van de ontvangen camerabeelden van [betrokkene 1] aan de [adres] te Goes 1 uur en 23 minuten voorliep op het daadwerkelijke tijdstip. Van alle genoemde tijdstippen in het proces-verbaal van bevindingen van de camerabeelden van [betrokkene 1] dienen er 1 uur en 23 minuten afgehaald te worden om het daadwerkelijke tijdstip vast te stellen.
Verbetering van de bewijsoverweging
Omwille van de leesbaarheid zal het hof de bewijsoverweging van de politierechter in het geheel vervangen in het navolgende.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat er sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte onrechtmatig zijn geweest, nu er op dat moment geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit was. Volgens de raadsman dient hierdoor – indien het hof komt tot een bewezenverklaring – strafvermindering te worden toegepast.
Daarnaast heeft de raadsman vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de persoon op de camerabeelden de bestuurder van de witte bestelbus is geweest en ook niet of die bestuurder de verdachte betreft. Voorts is er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en is er ook geen sprake van wetenschap – en daarmee opzet – op het gronddelict. Indien de verdachte wel de bestuurder van de bestelbus is geweest en de persoon die is uitgestapt, kan het enkel op de uitkijk staan niet worden gekwalificeerd als het medeplegen van de diefstal. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld of er sprake is geweest van een wederrechtelijke toe-eigening van de container van [betrokkene 2] , nu [betrokkene 2] geen aangifte heeft gedaan.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat in de nacht van 8 november 2022 rond 04:13 uur een container bij [betrokkene 3] in Goes is weggenomen. De container is door [betrokkene 3] gehuurd bij het bedrijf [betrokkene 2] . Op de beschreven camerabeelden is de diefstal van de container te zien. Geverbaliseerd is dat een vrachtwagen en een witte bestelbus aan kwamen bij [betrokkene 3] en dat vervolgens een persoon komende uit de richting van de witte bestelbus in de buurt van de vrachtwagen en container gaat staan. Het hof heeft op de beelden waargenomen dat wanneer de container op de vrachtwagen is geladen de genoemde persoon linksachter en rechtsachter handelingen bij de vrachtwagen verricht, die er op duiden dat de container wordt vastgezet op de vrachtwagen. Daarna lijkt de persoon contact te hebben met de bestuurder van de vrachtwagen. De vrachtwagen is vervolgens weggereden. De verdachte werd kort daarna samen met medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen op een vrachtwagen parking in een witte bestelbus. Kort achter de witte bestelbus stond de vrachtwagen met daarop de gestolen container. De verdachte had de witte bestelbus met kenteken [kenteken] gehuurd bij [betrokkene 4] .
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat ten tijde van de aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte er een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit aanwezig was, nu de verdachte met medeverdachte [medeverdachte] is aangetroffen in de bestelbus met kort daarachter een vrachtwagen met daarop de gestolen container. Op dat moment werd [medeverdachte] al in verband gebracht met de vrachtwagen waarop de gestolen container stond. Deze omstandigheden, ook gelet op het tijdstip waarop de verdachte zich daar bevond met de medeverdachte, rechtvaardigen de conclusie dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan diefstal of heling van de container.
De verdachte heeft ook geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat hij op dat moment in die bestelbus is aangetroffen. Het hof is dan ook van oordeel dat de aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte rechtmatig zijn geweest.
Het hof stelt voorts aan de hand van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de verdachte de bestelbus heeft gehuurd, dat hij met die bestelbus achter medeverdachte [medeverdachte] – die in de vrachtwagen reed – naar [betrokkene 3] in Goes is gereden en dat zij daar samen de container hebben gestolen, waarbij de verdachte heeft geholpen met het vast maken van de container op de vrachtwagen en op de uitkijk heeft gestaan. Vervolgens zijn de verdachte en de medeverdachte weer samen vertrokken, is de vrachtwagen met container geparkeerd en is de medeverdachte bij de verdachte in de bus gestapt. Gelet op deze gang van zaken moet sprake zijn geweest van een gezamenlijk plan. Op grond van deze omstandigheden oordeelt het hof dat sprake is geweest van opzet op de diefstal en van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het medeplegen van de diefstal wettig en overtuigend bewezen.
Omdat de verdachte de huurder van de witte bus was, hij in die bus is aangehouden en bij gebreke van een andersluidende verklaring van de verdachte, acht het hof bewezen dat de verdachte de bus heeft bestuurd naar de plek van de diefstal en vanaf die plek naar de plek van aanhouding. Gelet op de korte tijd tussen het moment dat de witte bus uit beeld verdwijnt en er een persoon op beeld verschijnt, acht het hof ook bewezen dat verdachte de persoon is geweest die te zien is op de beelden.
Voor zover de raadsman heeft bepleit dat niet kan worden vastgesteld of er sprake is geweest van een wederrechtelijke toe-eigening van de container van [betrokkene 2] , nu [betrokkene 2] geen aangifte heeft gedaan en er wellicht toestemming is geweest om de container mee te nemen, oordeelt het hof dat die stelling van de raadsman geen steun vindt in het onderzoek en aldus geen begin van aannemelijkheid heeft.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het hiervoor overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, net als de politierechter wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. G. Schnitzler, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 10 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G. Schnitzler is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.