ECLI:NL:GHSHE:2024:1259

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
20-001744-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een ambtenaar en opzettelijk niet voldoen aan een bevel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling, maar werd veroordeeld voor mishandeling van een ambtenaar en opzettelijk niet voldoen aan een bevel. De mishandeling vond plaats op 3 april 2023, toen de verdachte een hoofdagent, werkzaam bij de Eenheid Oost-Brabant, beet in zijn arm. Daarnaast heeft de verdachte opzettelijk geen gevolg gegeven aan een bevel van een inspecteur van de politie om mee te werken aan een onderzoek. De politierechter had de verdachte hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van €150,00, te vermeerderen met wettelijke rente. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een taakstraf van 28 uren geëist, subsidiair 14 dagen hechtenis. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de mishandeling en een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft de eerdere uitspraak vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 28 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis, en de vordering van de benadeelde partij is toegewezen. Tevens is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf van twee weken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001744-23
Uitspraak : 31 januari 2024
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 15 juni 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-013088-23 en 01-091512-23, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer
01-183202-21, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
blijkens de Informatiestaat SKDB-persoon d.d. 27 november 2023 in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken ter zake van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-013088-23 en is de verdachte ter zake van ‘mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ (het onder 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-091512-23) en ‘opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast’ (het onder 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-091512-23) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is toegewezen tot een bedrag ter hoogte van € 150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen gijzeling. Tevens is de verdachte veroordeeld in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op het moment van het wijzen van het vonnis begroot op nihil.
Tot slot heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 01-183202-21, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is bij akte uitdrukkelijk beperkt tot de zaak met parketnummer 01-091512-23 en de strafmaat.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat thans nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het onder 1 en 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-091512-23 bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 28 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze vordering zal toewijzen. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 01-183202-21, heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze vordering zal afwijzen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1 in de zaak met parketnummer 01-091512-23 en een strafmaatverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de verdediging geen standpunt ingenomen. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 01-183202-21, heeft de verdediging primair verzocht dat het hof deze vordering zal afwijzen, subsidiair dat het hof de proeftijd zal verlengen en meer subsidiair dat het hof de gevangenisstraf zal omzetten in een taakstraf.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover thans nog aan de orde, zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover thans nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 01-091512-23:
1.
hij op of omstreeks 3 april 2023 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, een ambtenaar, [slachtoffer] , werkzaam als hoofdagent bij de Eenheid Oost-Brabant, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer] te bijten in zijn arm;
2.
hij op of omstreeks 3 april 2023 te 's-Hertogenbosch opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant] , werkzaam als inspecteur bij de Eenheid Oost-Brabant, belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd mee te werken aan het voorlopig onderzoek uitgeademde lucht en/of mee te werken aan het onderzoek van speeksel, hieraan geen gevolg te geven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-091512-23 heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 3 april 2023 te 's-Hertogenbosch een ambtenaar, [slachtoffer] , werkzaam als hoofdagent bij de Eenheid Oost-Brabant, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer] te bijten in zijn arm;
2.
hij op 3 april 2023 te 's-Hertogenbosch opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant] , werkzaam als inspecteur bij de Eenheid Oost-Brabant, belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen mee te werken aan het voorlopig onderzoek uitgeademde lucht en mee te werken aan het onderzoek van speeksel, hieraan geen gevolg te geven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-091512-23. Hiertoe heeft de raadsman van de verdachte – kort weergegeven – aangevoerd dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte verbalisant [slachtoffer] heeft gebeten, nu uit het proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer] volgt dat hij niet heeft gezien of gehoord dat de verdachte hem in zijn arm heeft gebeten en er geen tandafdruk of een reeks tandafdrukken op de arm van verbalisant [slachtoffer] is te zien. Verbalisant [slachtoffer] heeft ingevuld dat de pijn die hij voelde het gevolg is geweest van het bijten door de verdachte, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [slachtoffer] (pagina 8-10 van het politiedossier) volgt dat hij op 3 april 2023 achter in een politievoertuig zat met de verdachte en dat hij op enig moment merkte dat de verdachte met zijn hoofd begon te draaien. Hierop wilde de verbalisant zijn greep versterken en daarop liet hij het hoofd van de verdachte iets los. [slachtoffer] merkte dat de verdachte zijn mond opende en in zijn linker onderarm, waarmee hij zijn hoofd vast had, beet. Hierop voelde de verbalisant een scherpe
pijn door zijn onderarm schieten. Voorts heeft hij geverbaliseerd dat hij voelde dat de tand van de verdachte op zijn blote huid kwam.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte verbalisant [slachtoffer] heeft gebeten in zijn arm. Het voelen van de tand van de verdachte op de blote huid van de verbalisant betreft een zintuigelijke waarneming en het hof heeft geen enkele aanleiding om aan deze waarneming te twijfelen, mede gelet op de omstandigheid dat de verdachte zijn mond heeft geopend en de verbalisant direct een scherpe pijn voelde. De omstandigheid dat er geen sprake is van een tandafdruk of een reeks van tandafdrukken in de arm van verbalisant [slachtoffer] maakt dit oordeel niet anders. Het hof heeft in zijn oordeel betrokken het tijdsverloop dat de verbalisant [slachtoffer] pas nadat de verdachte ingesloten was, heeft gekeken of er sprake was van een verwonding.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer.
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen in onderling verband en samenhang beschouwd met de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde onder 1 in de zaak met parketnummer 01-091512-23 heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van een ambtenaar in functie. Door aldus te handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast en in het algemeen veroorzaakt dergelijk handelen gevoelens van onrust, angst en onveiligheid bij slachtoffers.
Dit gedrag van de verdachte getuigt bovendien van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. Ambtenaren met een publieke taak moeten – in het belang van de openbare orde en de veiligheid – kunnen functioneren zonder daarbij geconfronteerd te worden met mishandelingen. Daarnaast heeft de verdachte opzettelijk geen gevolg gegeven aan het bevel om mee te werken voorlopig onderzoek uitgeademde lucht en mee te werken aan het onderzoek van speeksel. Dit gedrag van de verdachte getuigt eveneens van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag in het algemeen en voor de politie in het bijzonder.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 15 november 2023, betrekking hebbend op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaande aan het bewezenverklaarde niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Bij de straftoemeting heeft het hof voorts gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat de oplegging van een taakstraf voor de duur van 28 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis, passend en geboden is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 150,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij het vonnis waarvan beroep is deze vordering toegewezen tot een bedrag ter hoogte van
€ 150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente 3 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep niet (inhoudelijk) betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte in de zaak met parketnummer 01-091512-23 rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag ter hoogte van € 150,00. De gevorderde immateriële schade betreft schade als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de aard en omvang van het letsel dat aangever door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte heeft ondervonden, begroot het hof de schade naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 150,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 april 2023, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte in de zaak met parketnummer 01-091512-23 rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 150,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel38 op te leggen tot een bedrag van € 150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 3 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie te Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 29 oktober 2021 onder parketnummer 01-183202-21.
Het hof is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 184, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-091512-23 heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 01-091512-23 strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 01-091512-23 tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 01-091512-23 een bedrag te betalen van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 3 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant te ‘s-Hertogenbosch van 29 oktober 2021, gewezen onder parketnummer 01-183202-21, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 31 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.