ECLI:NL:GHSHE:2024:1258

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
20-003188-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen met significante bijdrage aan geweldshandelingen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 2009, was eerder vrijgesproken van openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. De kinderrechter had de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij afgewezen. Het hof heeft het beroep van de verdachte tegen het vonnis van de kinderrechter behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte wel degelijk een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld dat tegen het slachtoffer is gepleegd. De verdachte had gefilmd en gelachen terwijl het slachtoffer werd mishandeld, wat volgens het hof een significante bijdrage aan het geweld vormde. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 30 uren, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden voor begeleiding door de jeugdreclassering. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die ten tijde van het bewezenverklaarde van toepassing waren.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003188-23
Uitspraak : 12 april 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 21 november 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-192467-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 2009,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de kinderrechter de verdachte integraal vrijgesproken van het tenlastegelegde en is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] afgewezen.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de [benadeelde partij] afgewezen. De benadeelde partij heeft de [vordering] in hoger beroep niet gehandhaafd, zodat deze niet aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd en de verdachte zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarde van begeleiding door de jeugdreclassering voor de duur van 1 jaar.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Subsidiair, in het geval het hof mocht komen tot een bewezenverklaring, heeft de verdediging zich achter de door de advocaat-generaal gevorderde strafoplegging geschaard.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 februari 2023 te Grave openlijk, te weten in een park gelegen aan de Mgr. Borretweg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [aangever] , bestaande dat in vereniging gepleegde geweld uit het
 voornoemde [aangever] dwingen om te knielen, en/of
 meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam en/of het hoofd van die [aangever] slaan en/of stompen en/of schoppen, en/of
 voornoemd strafbaar feit filmen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 februari 2023 te Grave openlijk, te weten in een park gelegen aan de Mgr. Borretweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [aangever] , bestaande dat in vereniging gepleegde geweld uit het
 voornoemde [aangever] dwingen om te knielen, en
 tegen het lichaam en/of het hoofd van die [aangever] slaan en/of stompen en/of schoppen, en
 voornoemd strafbaar feit filmen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte zelf geen geweld jegens het slachtoffer heeft gepleegd, maar enkel het incident op twee meter afstand heeft gefilmd met zijn mobiele telefoon, om de situatie heeft gelachen, daarna alleen naar huis is gegaan en aldaar de videobeelden van zijn telefoon heeft verwijderd. Volgens de verdediging kan dit handelen van de verdachte niet als openlijk geweld worden gekwalificeerd en dient de verdachte derhalve te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier volgt dat slachtoffer [aangever] op 18 februari 2023 in een park door een aantal jongens is geslagen, gestompt en geschopt en dat hem op een vernederende manier werd opgedragen om bepaalde dingen te zeggen en te doen. De verdachte heeft bekend dat hij dit openlijke geweld met zijn mobiele telefoon heeft gefilmd en dat hij er om heeft gelachen. De vraag waarvoor het hof zich ziet gesteld is of de verdachte hiermee een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de tenlastegelegde geweldshandelingen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij met de andere jongens en het door één van hen “teruggehaalde”, niet vrijwillig meelopende slachtoffer is meegegaan naar een bankje in het park, dat het de bedoeling was om een ruzie uit te praten en dat hij zich toen heeft voorgenomen om zelf het slachtoffer niet te slaan. Uit deze verklaring van de verdachte leidt het hof af dat de verdachte er minst genomen ernstig rekening mee hield dat door één of meer van de medeverdachten wel geweld jegens het slachtoffer zou worden of zou kunnen worden uitgeoefend. Op de door de (verder onbekend gebleven) medeverdachte ‘ [medeverdachte] ’ gemaakte videobeelden is te zien dat de verdachte vanaf het begin van de geweldpleging met zijn mobiele telefoon filmt en dat dit ook zichtbaar was voor de geweldplegers. De verdachte heeft daarover verklaard dat hij is gaan filmen omdat hij het er stoer uitzag wat de jongens deden, dat hij het stoer vond om met hen om te gaan en dat hij bij de groep wilde horen. Voorts is op de videobeelden te zien dat de verdachte al filmend met zijn telefoon van de zijkant van het bankje waarop het slachtoffer dan nog zit, naar de achterkant van het bankje beweegt en dat hij hoorbaar lacht. De verdachte heeft hierover ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij heeft gelachen omdat hij graag bij de groep wilde horen.
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte samen met de medeverdachten en het slachtoffer naar het bankje in het park is gegaan, dat de verdachte wist dat het slachtoffer niet vrijwillig met hen mee ging, dat de verdachte reeds toen ermee rekening hield dat door één of meer van de medeverdachten geweld zou worden gepleegd jegens het slachtoffer en dat hij vervolgens samen met de medeverdachten om het slachtoffer is gaan staan. Samen vormden zij een kring om het slachtoffer. Hoewel dit geen gesloten kring was, heeft de verdachte die kring wel getalsmatig versterkt en kan het niet anders zijn dan dat het slachtoffer zich daardoor ingesloten heeft gevoeld. Door de verdachte en één van de medeverdachten is – zichtbaar voor alle aanwezigen – van meet af aan gefilmd, al vóór de eerste geweldshandeling. Op de videobeelden is te zien dat de verdachte – het geweld filmend – vanaf de zijkant van het bankje waarop het slachtoffer zit, naar de achterzijde van het bankje beweegt, waarna een medeverdachte vanaf de andere zijde ook naar de achterzijde loopt en dat het slachtoffer op enig moment schielijk achter zich kijkt. Vervolgens is op camerabeelden te zien dat het slachtoffer geknield op de grond tegen zijn borst en/of hoofd wordt getrapt en daarna door één van de medeverdachten van achteren tegen het hoofd wordt geschopt. Door ondertussen te filmen, deel uit te maken van een kring en min of meer rondom slachtoffer te lopen en daarbij te lachen om wat er met het slachtoffer gebeurde heeft de verdachte, naar het oordeel van het hof, een wezenlijke bijdrage geleverd aan het ter plaatse houden van het slachtoffer en aan het ontremde gedrag van de geweldplegers.
Op grond hiervan staat voor het hof vast dat de verdachte, door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de tenlastegelegde geweldshandelingen en dat hij daaraan ook een voldoende significante bijdrage heeft geleverd. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en komt daarmee, anders dan de kinderrechter, tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld in vereniging tegen een andere minderjarige jongen. Hoewel de verdachte zelf geen fysiek geweld heeft gepleegd, heeft hij met zijn handelen significant bijgedragen aan het plegen van zinloos, intimiderend en ernstig geweld. Dit rekent het hof de verdachte aan.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met:
 de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 februari 2024, niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld en derhalve als first offender dient te worden aangemerkt;
 de omstandigheid dat uit voornoemd uittreksel volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is wegens een aan de verdachte op 18 oktober 2023 uitgevaardigde strafbeschikking;
 de rol van de verdachte in het bewezenverklaarde.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit de adviesrapporten van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 13 november 2023 en 19 maart 2024, alsmede de daarop gegeven toelichting ter terechtzitting in hoger beroep door [een medewerker] van de Raad en hetgeen overigens in dit kader op de terechtzitting is besproken, volgt dat de verdachte naar een andere school is overgeplaatst en dat hij het daar – onder begeleiding van zorgcoördinator ‘ [naam] ’ – goed doet. Wel bestaan er nog altijd zorgen over de thuissituatie van de verdachte en de verantwoordelijkheden die hij – vanwege de vechtscheiding van zijn ouders – ten onrechte op zijn schouders krijgt en voelt en de slechts spaarzame begeleiding die hij daarbij (van onder andere de gezinsvoogd) ontvangt, ondanks dat de Ondertoezichtstelling van de verdachte is verlengd tot oktober 2024. Om die reden is door de Raad geadviseerd om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde van begeleiding door de reclassering voor de duur van 1 jaar. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven daaraan ook behoefte te hebben en graag te willen accepteren.
Alles afwegende, kan het hof zich vinden in de door de advocaat-generaal gevorderde geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof zal aan die voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden verbinden dat de verdachte zich gedurende het eerste jaar van de proeftijd, zal melden bij Jeugdbescherming en Jeugdreclassering Brabant, zich zal gedragen naar en houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook indien dat meewerken aan diagnostisch onderzoek inhoudt, en dat hij een zinvolle dagbesteding zal behouden in de vorm van onderwijs dan wel anderszins.
Met oplegging van deze voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
 zich
gedurende het eerste jaar van de proeftijd, op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zal melden bij Jeugdbescherming en Jeugdreclassering Brabant te
's-Hertogenbosch, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
 zich
gedurende het eerste jaar van de proeftijdzal gedragen naar en houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook indien dat meewerken aan diagnostisch onderzoek inhoudt;

gedurende het eerste jaar van de proeftijdeen zinvolle dagbesteding zal behouden in de vorm van onderwijs of anderszins.
Geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering Brabant te
’s-Hertogenbosch tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. S.C. van Duijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 12 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.