ECLI:NL:GHSHE:2024:1251

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
200.334.024_01 en 200.334.024_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie na echtscheiding met overeenstemming tijdens mondelinge behandeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de vaststelling van de kinderalimentatie voor de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na de echtscheiding van de man en de vrouw. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft op 1 november 2023 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Limburg van 13 oktober 2023, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld op € 250,-- per maand per kind. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft op 25 januari 2024 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 maart 2024, waarbij de vrouw niet aanwezig was, heeft de advocaat van de man het verzoek tot schorsing van de beschikking ingetrokken. Het hof heeft partijen vervolgens de gelegenheid gegeven om tot overeenstemming te komen over de kinderalimentatie.

Na schorsing hebben partijen overeenstemming bereikt. Ze zijn het erover eens dat de (geïndexeerde) behoefte van de kinderen in 2023 wordt vastgesteld op € 250,-- per maand voor beide kinderen tezamen. De draagkracht van de vrouw is vastgesteld op € 630,-- per maand, terwijl de draagkracht van de man op € 421,-- per maand wordt geschat. Op basis van deze gegevens hebben partijen afgesproken dat de man vanaf 13 oktober 2024 een bedrag van € 100,-- per maand zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.

Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze de bijdrage van de man betreft en heeft in overeenstemming met de bereikte overeenstemming beslist. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is op 11 april 2024 in het openbaar uitgesproken door mr. A.J.F. Manders, in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.334.024/01 (bodemzaak) + 200.334.024/02 (incident)
zaaknummer rechtbank : C/03/313624 / FA RK 23-185
beschikking van de meervoudige kamer van 11 april 2024
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats man] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.H.J.M. Stassen te Valkenburg (Limburg),
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats vrouw] , Duitsland,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.P.H.W. Haas te Heerlen.
Deze zaak gaat over de vaststelling van de kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 1 november 2023 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van
13 oktober 2023. Dit verzoek is geadministreerd onder zaaknummer 200.334.024/01. De man heeft tevens verzocht om de werking van de bestreden beschikking te schorsen. Dit incidentele verzoek van de man is geadministreerd onder zaaknummer 200.334.024/02.
2.2.
De vrouw heeft op 25 januari 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- de opgevraagde stukken (brief rechtbank van 26 april 2023, e-mail griffier van 8 juni 2023 en 18 juli 2023 en F9-formulier van 24 augustus 2023), ingekomen op de griffie op
15 november 2023;
- het complete procesdossier in eerste aanleg, ingekomen op 23 november 2023;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 14 juli 2023, ingekomen op 29 november 2023;
- het V6-formulier van 1 maart 2024 van de zijde van de man met begeleidende brief en bijlagen (11-13), ingekomen op 1 maart 2024.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 11 maart 2024 plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn advocaat en de advocaat van de vrouw.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Het huwelijk van partijen is op 7 november 2023 ontbonden door echtscheiding.
3.3.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 (hierna: [minderjarige 1] ),
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 (hierna: [minderjarige 2] ),
(hierna ook: de kinderen).

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 13 oktober 2023 bepaald op € 250,-- per maand per kind.
4.2.
De grieven van de man zien op de behoefte van de kinderen, de draagkracht van de man en de draagkracht van de vrouw. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het de vastgestelde kinderalimentatie betreft en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een kinderalimentatie van € 250,-- per maand per kind, te
vermeerderen met het bedrag van iedere uitkering welke de man op grond van geldende wetten en/of regelingen ten behoeve van de minderjarigen zal of kan worden verleend,
alsnog af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Schorsingsverzoek (incident)
5.1.
De advocaat van de man heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ingetrokken. Het hof zal de man in dit verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Vaststellen kinderalimentatie (bodemzaak)
5.2.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.2.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter om van het verzoek kennis te nemen, wordt bepaald aan de hand van de Alimentatieverordening (Verordening (EG) nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008). Het inleidend verzoek is ingediend op 19 januari 2023. Omdat de man op dat moment in Nederland woonde, kan de bevoegdheid worden aangenomen op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening.
5.2.2.
De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast op het verzoek. Nu daartegen geen grieven zijn gericht, zal ook het hof Nederlands recht toepassen
5.3.
Overeenstemming
5.3.1.
Het hof heeft de mondelinge behandeling in hoger beroep voor enige tijd geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen in onderling overleg tot overeenstemming te komen over de door de man te betalen kinderalimentatie. Na de schorsing hebben partijen het hof bericht dat zij overeenstemming hebben bereikt.
5.3.2.
Partijen zijn het erover eens dat de (geïndexeerde) behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in 2023 wordt vastgesteld op € 250,-- per maand voor beide kinderen tezamen. Voor de beoordeling van de draagkracht van de vrouw zijn partijen het eens dat het inkomen uit arbeid € 2.160,-- netto per maand bedraagt, welk inkomen dient te worden vermeerderd met 5% Weihnachtsgeld, zijnde € 108,-- per maand. Daarnaast ontvangt de vrouw toeslagen vanuit de gemeente [gemeente] ten behoeve van beide kinderen van in totaal € 695,-- per maand. Op basis van deze inkomsten bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw volgens partijen € 2.964,-- per maand. Op basis van dit netto besteedbaar inkomen berekenen partijen de draagkracht van de vrouw op € 630,- per maand. Partijen zijn het eens dat de draagkracht van de man € 421,-- per maand bedraagt. De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt dus € 1.051,-- per maand. Op basis van voornoemde uitgangspunten zijn partijen overeengekomen dat de man met ingang van 13 oktober 2024 een bedrag van € 100,- per maand zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de twee minderjarige kinderen gezamenlijk.
5.3.3.
Het voorgaande brengt mee dat het hof de bestreden beschikking, voor zover deze de door de man verschuldigde bijdrage ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betreft, zal vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, overeenkomstig de bereikte overeenstemming zal beslissen als volgt.
5.3.4.
Gelet op het bepaalde in artikel 237 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto artikel 353 Rv, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
in de bodemzaak (zaaknummer 200.334.024/01)
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 oktober 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012,
met ingang van 13 oktober 2023 op totaal € 100,-- per maand voor beide kinderen gezamenlijk, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
in het incident (zaaknummer 200.334.024/02)
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en
M.A. Stammes, en is op 11 april 2024 in het openbaar uitgesproken door mr. A.J.F. Manders in tegenwoordigheid van de griffier.