ECLI:NL:GHSHE:2024:1249

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
200.333.803_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen grootouders en kleinkind in het kader van artikel 1:377a BW

In deze zaak hebben de grootouders, verzoekers in hoger beroep, een verzoek ingediend om omgang met hun kleindochter, geboren op [geboortedatum] 2021. De rechtbank had hen eerder niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek om een omgangsregeling. De grootouders stellen dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking met hun kleinkind, wat hen het recht zou geven op omgang. De moeder van het kind, verweerster in hoger beroep, betwist dit en stelt dat de grootouders geen relevante rol hebben gespeeld in de zorg voor het kind. De vader, die ook betrokken is, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Tijdens de mondelinge behandeling is het hof tot de conclusie gekomen dat de grootouders voldoende omstandigheden hebben aangedragen om aan te nemen dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. Echter, het hof oordeelt dat het op dit moment niet in het belang van het kind is om een omgangsregeling met de grootouders vast te stellen, gezien de prioriteit van de relatie tussen het kind en de vader. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd, de grootouders ontvankelijk verklaard in hun verzoek, maar het verzoek tot omgang afgewezen. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van het kind en de huidige situatie van de ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 april 2024
Zaaknummer: 200.333.803/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/408465 / FA RK 23-1751
in de zaak in hoger beroep van:
[de grootvader] ,
en
[de grootmoeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootouders,
advocaat: mr. J.B.M. Rütten,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.W.M. de Haan.
Deze zaak gaat over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende merkt het hof aan:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: de vader,
advocaat: mr. J.E.A. Hendrix.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
De zaak in het kort:
De grootouders willen omgang met hun kleindochter. De rechtbank heeft de grootouders niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 28 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 oktober 2024, hebben de grootouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende een contactregeling met opbouwregeling te bepalen, waarbij:
  • het eerste contactmoment tussen de grootouders en [minderjarige] (contactherstel) plaatsvindt doordat de grootouders aansluiten bij een begeleid contactmoment;
  • de grootouders en [minderjarige] tijdens een tweede contactmoment op zaterdag gedurende drie uren contact met elkaar hebben bij een (binnen)speeltuin in de buurt van de woning van de moeder;
  • de grootouders en [minderjarige] bij een derde contactmoment (twee weken na het eerste contactmoment) gedurende zes uren contact met elkaar hebben;
  • vanaf het derde contactmoment [minderjarige] eenmaal per twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot en met zondag 18.00 uur bij de grootouders verblijft;
  • dan wel dat het hof een andere contactregeling bepaalt die in het belang van [minderjarige] wordt geacht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 30 november 2023, heeft de vader zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 15 december 2023, heeft de moeder verzocht de grootouders niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, althans af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de grootouders, bijgestaan door mr. Rütten;
  • de moeder, bijgestaan door mr. De Haan;
  • mr. Hendrix;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
Hoewel behoorlijk opgeroepen is de vader niet verschenen.
2.5.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier van mr. Rütten van 11 januari 2024 met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 29 juni 2023;
  • het V6-formulier van mr. Rütten van 14 februari 2024 met productie 5 en 6;
  • het V6-formulier van mr. De Haan van 15 februari 2024 met productie 11.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader hebben met elkaar een relatie gehad. Op [geboortedatum] 2021 is de minderjarige [minderjarige] geboren. De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] woont bij de moeder.
3.2.
[minderjarige] is de kleindochter van de grootouders.
3.3.
Bij vonnis in kort geding van 30 november 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, de grootouders niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot – primair - nakoming van de omgangsregeling tussen hen en [minderjarige] , en – subsidiair – tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hen en [minderjarige] , beide vorderingen op straffe van verbeurte van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de moeder tot het bepalen van een Facetime-moment tussen de grootouders en [minderjarige] afgewezen.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier relevant, de grootouders niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek om een omgangsregeling vast te stellen tussen hen en [minderjarige] .
3.5.
De grootouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De grootouders voeren – samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft de grootouders ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek. In de bestreden beschikking verwijst de rechtbank naar het vonnis in kort geding van 30 november 2022, maar dit betrof slechts een voorlopig oordeel dat niet bindend en leidend is. De grootouders zijn een periode intensief betrokken geweest bij de zorg voor [minderjarige] en er is sprake van een nauwe persoonlijke betrekking. [minderjarige] verbleef vanaf haar geboorte veelvuldig bij de grootouders. Ook speelden de grootouders een belangrijke rol bij de veiligheidsafspraken die de moeder en de vader begin 2021 hebben gemaakt in verband met de alcoholverslaving van de vader. De vader woonde op hetzelfde woonwagenterrein als de grootouders en als de grootouders merkten dat de vader gedronken had, was de afspraak dat [minderjarige] bij hen sliep. In de praktijk betekende dit dat [minderjarige] veel bij de grootouders was, die op die momenten feitelijk voor haar zorgden.
De grootouders missen het contact met [minderjarige] enorm. Zij betreuren de situatie en benadrukken dat zij geen negatieve berichten over de moeder plaatsen op social media. Het contact tussen de vader en [minderjarige] staat op de eerste plaatst en dit traject willen zij zeker niet doorkruisen, maar voor de ontwikkeling van [minderjarige] vinden zij het goed dat [minderjarige] ook contact heeft met de familie van vaderszijde. De grootouders willen niet afhankelijk zijn van de contacten van de vader met [minderjarige] , met name door zijn grillige ziekte en het risico op terugvallen, en benadrukken dat er geen contra-indicaties zijn waarom er geen (aparte) regeling tussen hen en [minderjarige] kan worden vastgesteld.
3.7.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. In het vonnis in kort geding van 30 november 2022 is vastgesteld dat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en [minderjarige] . Daartegen is geen hoger beroep ingesteld en er is nadien geen sprake van gewijzigde omstandigheden. De grootouders speelden in het kader van de veiligheidsafspraken een ondersteunende rol, zij waren hierbij geen partij. De veiligheidsafspraken zijn gemaakt tussen de moeder en de vader en het was op dat moment aan de vader om wel of niet een beroep te doen op de grootouders. De rol van de grootouders is niet meer geweest dan die van opa en oma.
Het contact van [minderjarige] met de vader heeft voor de moeder op dit moment prioriteit. Bij beschikking van 29 december 2022 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, onder meer bepaald dat de vader onder begeleiding van een professionele instelling één keer per twee weken voor maximaal één dagdeel contact heeft met [minderjarige] . De duur en frequentie kan worden uitgebreid door de professionele instelling. Het contact tussen de vader en [minderjarige] wordt momenteel begeleid en vormgegeven door [instantie] . De vader heeft fijne contacten met [minderjarige] . De vader zegt de begeleide contactmomenten soms ook af, bijvoorbeeld op 5 december 2023, omdat hij dan gedronken heeft. De moeder waardeert dat de vader hierover eerlijk is naar haar toe. De moeder ziet wel degelijk contra-indicaties voor een regeling tussen de grootouders en [minderjarige] . De situatie tussen de grootouders en de vader is complex. Daarnaast moet worden voorkomen dat [minderjarige] in twee verschillende trajecten verstrikt raakt en het contact met zowel de vader als met de grootouders tegelijk moet opbouwen. Dat is niet in haar belang. De moeder betreurt het hoger beroep van de grootouders en vindt het schrijnend dat de grootouders zich negatief uitlaten over haar als moeder. Er is op dit moment geen contact mogelijk tussen haar en de grootouders.
3.8.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Hij is erg blij met het contact met [minderjarige] , al is het moeilijk dat de contactmomenten beperkt zijn. De vader is in december 2023 twee weken intern opgenomen geweest in verband met de behandeling van zijn verslavingsproblematiek. Hij heeft nu twee keer per week een dagbehandeling. De vader heeft geen bezwaar tegen contact tussen de grootouders en [minderjarige] voor zover dit het beperkte contact tussen hem en [minderjarige] niet in de weg staat. De grootouders zijn altijd goed geweest voor [minderjarige] . De verstandhouding tussen de vader en de moeder is prima. De vader voelt zich in een spagaat en wil geen partij kiezen. Hij wil het beste voor [minderjarige] .
3.9.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende geadviseerd. Het contact tussen [minderjarige] en de vader prevaleert en daar moeten de ouders en [minderjarige] alle gelegenheid voor krijgen. De focus moet liggen op zoveel mogelijk contact op een verantwoorde wijze tussen [minderjarige] en de vader. Dat is voor nu meer dan voldoende. De grootouders komen op de tweede plaats. De grootouders moeten nadenken over hun rol en de contactregeling die zij verzoeken is niet passend voor een opa en oma. [minderjarige] wordt ouder en als het contact met de vader in de toekomst mogelijk kan worden uitgebreid, ontstaat er wellicht ruimte voor de grootouders om hun kleindochter te zien.
3.10.
Het hof overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid
3.10.1.
In artikel 1:377a, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.
3.10.2.
Het hof dient vast te stellen of sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en [minderjarige] . In het algemeen geldt dat het bestaan van een familierechtelijke betrekking op zich niet voldoende is om aan te nemen dat sprake is van ‘family life’. Uit bijkomende feiten en omstandigheden moet blijken dat er daadwerkelijk sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking.
3.10.3.
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de grootouders voldoende omstandigheden naar voren hebben gebracht om een nauwe persoonlijke betrekking aan te nemen. Vaststaat dat er begin 2021 tussen de moeder en de vader veiligheidsafspraken zijn gemaakt met betrekking tot de omgang tussen de vader en [minderjarige] . [minderjarige] verbleef op dat moment twee weekenden per maand van vrijdag tot en met zondag bij de vader en één midweek van zondagavond tot en met vrijdag. Als de grootouders merkten dat de vader gedronken had, was de afspraak dat [minderjarige] bij hen verbleef. Er was geen sprake van een omgangsregeling tussen de grootouders en [minderjarige] , maar de grootouders waarborgden de veiligheid van [minderjarige] tijdens de omgang met de vader. De grootouders hebben op basis van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, aannemelijk gemaakt dat zij in die periode in dit kader feitelijk veelvuldig voor [minderjarige] hebben gezorgd. Er was een grote mate van betrokkenheid omdat de grootouders en de vader naast elkaar op hetzelfde terrein woonden en de vader wegens zijn alcoholverslaving veelvuldig niet in staat was om voor [minderjarige] te zorgen. De grootouders namen dan de zorg en verantwoordelijkheid voor [minderjarige] over of deelden die met de vader. Voldoende aannemelijk is geworden dat het contact tussen de grootouders en [minderjarige] frequenter en omvangrijker was dan het gebruikelijke contact tussen een grootouder en een kleinkind.
3.10.4.
Op grond van het voorgaande en in het licht van het geldende internationaal recht en het daaruit voortvloeiende uitgangspunt dat een kind bij de identiteitsontwikkeling in beginsel belang heeft bij het opbouwen van banden met naaste familieleden, kan naar het oordeel van het hof worden aangenomen dat sprake is van een dusdanige band tussen de grootouders en [minderjarige] dat die is aan te merken als een nauwe persoonlijke betrekking of ‘family life’. De omstandigheid dat er nu al langere tijd geen omgang meer heeft plaatsgevonden, is onvoldoende om de eenmaal ontstane ’family life’ te verbreken. Ook kan aan het voorgaande niet afdoen dat de grootouders niet in hoger beroep zijn gegaan tegen een eerdere uitspraak in kort geding, waarin is geoordeeld dat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking, omdat een uitspraak in een bodemprocedure in dezelfde aangelegenheid een kortgedinguitspraak opzij zet. Het hof is daarom van oordeel dat de grootouders kunnen worden ontvangen in hun verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling op grond van artikel 1:377a, tweede lid, BW. In zoverre slaagt hun grief.
Inhoudelijke beoordeling
3.10.5.
In artikel 1:377a, tweede lid, BW is bepaald dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Op grond van het derde lid kan de rechter het recht op omgang slechts ontzeggen op één van de in dit lid genoemde gronden.
3.10.6.
De verslavingsproblematiek van de vader heeft in het verleden voor veel problemen gezorgd. Hij heeft hiervoor (recent) hulp gezocht en het gaat op dit moment de goede kant op met hem. Zijn situatie is echter nog kwetsbaar. De moeder en de vader hebben op dit moment prima contact met elkaar, maar het vertrouwen tussen hen als ouders moet nog (verder) worden opgebouwd. Met de raad is het hof van oordeel dat op dit moment de opbouw van het contact van [minderjarige] met de vader en de hechting van [minderjarige] prioriteit heeft, evenals de verstandhouding tussen de vader en de moeder. Dit is voor nu voldoende en het hof is van oordeel dat het op dit moment niet in het belang is van [minderjarige] om tegelijkertijd een omgangsregeling tot stand te brengen met de grootouders. Er moet eerst worden toegewerkt naar een bestendige reguliere (onbegeleide) omgangsregeling met de vader. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verhouding tussen de moeder en de grootouders op dit moment verstoord is en dat de moeder op dit moment niet in staat is om het contact met de grootouders te ondersteunen. De grootouders verdienen zeker respect en waardering voor de wijze waarop zij in het verleden de ouders en [minderjarige] hebben bijgestaan gelet op de problemen die er toen waren. Op dit moment echter moeten de grootouders in het belang van [minderjarige] een pas op de plaats maken en de positie en rol van de beide ouders volledig accepteren. [minderjarige] maar ook de vader en de moeder zijn thans gebaat bij rust en mogelijk ontstaat er in de toekomst alsnog ruimte voor de grootouders om al dan niet via de vader opnieuw contact te hebben met [minderjarige] .
3.10.7.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat een omgangsregeling met de grootouders in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] , zodat het hof het verzoek van de grootouders daartoe op grond van het bepaalde in artikel 377a, derde lid, onder d, zal afwijzen.
Conclusie
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, de grootouders ontvankelijk verklaren in hun verzoek en het verzoek van de grootouders afwijzen als na te melden.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 28 juli 2023;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart de grootouders ontvankelijk in hun verzoek;
wijst het verzoek van de grootouders af;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, A.M. Bossink en M. Jonker en is op 11 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.