In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van een moeder die een omgangsregeling met haar minderjarige dochter, geboren in 2011, wenst vast te stellen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Erkens, heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin haar verzoek om een omgangsregeling met haar andere dochter, geboren in 2006, werd afgewezen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, maar heeft de verdere beoordeling van de omgangsregeling met de jongere dochter aangehouden tot 1 oktober 2023. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 februari 2024 heeft het hof de moeder, de gecertificeerde instelling (GI) en de pleegouders gehoord. De GI heeft aangegeven dat er al zeven jaar hulpverlening is, maar dat er onvoldoende verbetering is in de houding van de moeder tijdens omgangsmomenten. De moeder betwist deze stelling en vraagt om meer omgangsmomenten. Het hof heeft overwogen dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat de frequentie en duur van de omgangsmomenten afhankelijk zijn van wat de minderjarige aankan. Uiteindelijk heeft het hof bepaald dat er tussen de moeder en de minderjarige twee keer per jaar een begeleid omgangsmoment van één uur zal plaatsvinden, waarbij de GI de mogelijkheid heeft om de frequentie en duur aan te passen op basis van de behoeften van de minderjarige.