ECLI:NL:GHSHE:2024:1245

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
200.326.040_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over omgangsregeling tussen moeder en minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van een moeder die een omgangsregeling met haar minderjarige dochter, geboren in 2011, wenst vast te stellen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Erkens, heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin haar verzoek om een omgangsregeling met haar andere dochter, geboren in 2006, werd afgewezen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, maar heeft de verdere beoordeling van de omgangsregeling met de jongere dochter aangehouden tot 1 oktober 2023. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 februari 2024 heeft het hof de moeder, de gecertificeerde instelling (GI) en de pleegouders gehoord. De GI heeft aangegeven dat er al zeven jaar hulpverlening is, maar dat er onvoldoende verbetering is in de houding van de moeder tijdens omgangsmomenten. De moeder betwist deze stelling en vraagt om meer omgangsmomenten. Het hof heeft overwogen dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat de frequentie en duur van de omgangsmomenten afhankelijk zijn van wat de minderjarige aankan. Uiteindelijk heeft het hof bepaald dat er tussen de moeder en de minderjarige twee keer per jaar een begeleid omgangsmoment van één uur zal plaatsvinden, waarbij de GI de mogelijkheid heeft om de frequentie en duur aan te passen op basis van de behoeften van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 april 2024
Zaaknummer: 200.326.040/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/38748 / FA RK 22-2973
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Erkens,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
de heer en mevrouw [de pleegouders] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking van 20 juli 2023

5.1.
Bij deze beschikking heeft het hof de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 januari 2023 bekrachtigd voor zover de rechtbank daarbij het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een omgangsregeling met [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , heeft afgewezen. Het meer of anders verzochte heeft het hof afgewezen.
5.2.
Het hof heeft iedere verdere beslissing met betrekking tot [minderjarige 2] aangehouden tot 1 oktober 2023 en de GI verzocht tijdig het rapport van de huidige stand van zaken rondom (de mogelijkheden van) het contact tussen de moeder en [minderjarige 2] uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaat van de moeder en de raad.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op
27 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. M. Erkens;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
6.2.
De pleegouders zijn niet verschenen. Ook (een vertegenwoordiger van) de raad is niet verschenen.
6.3.
Het hof heeft [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft op 19 februari 2024 met haar gesproken, buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek samengevat weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
6.4.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de GI van 5 oktober 2023, ontvangen op 20 november 2023;
  • de brief met bijlagen 5 t/m 12 van mr. Erkens van 15 november 2023;
  • het V8-formulier van mr. Erkens van 4 december 2023;
  • een brief van de pleegouders van [minderjarige 2] , ontvangen op 8 december 2023.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. Er wordt al zeven jaar met hulpverlening geprobeerd om de omgangsmomenten tussen de moeder en [minderjarige 2] zo goed mogelijk te laten verlopen, maar ondanks de inzet van de hulpverlening is er onvoldoende verbetering in de houding en het gedrag van de moeder. De moeder laat zich tijdens de omgang bijsturen door de voogden, maar houdt zich niet altijd aan de gemaakte afspraken. Tijdens de voorbespreking wordt, bijvoorbeeld, met de moeder afgesproken dat zij niet om het telefoonnummer van [minderjarige 2] vraagt en ook andere lastige onderwerpen niet bespreekt tijdens de omgang. De moeder doet dit vervolgens toch. Het lukt de moeder onvoldoende om haar eigen behoeften opzij te zetten in het belang van [minderjarige 2] .
Er hebben in 2023 twee omgangsmomenten tussen de moeder en [minderjarige 2] plaatsgevonden. Het laatste omgangsmoment was op 4 oktober 2023. Er wordt een nieuw omgangsmoment gepland in maart 2024. De GI constateert dat twee keer per jaar een (begeleid) omgangsmoment van één uur, welke duur afhankelijk van de activiteit verruimd kan worden, voor [minderjarige 2] voldoende is. [minderjarige 2] heeft te maken met angsten uit het verleden en de omgangsmomenten hebben het nodige effect op haar. Het zorgt voor stress en onrust. Het is begrijpelijk dat de moeder graag ziet dat het contact wordt uitgebreid, maar er moet worden aangesloten bij de behoeften van [minderjarige 2] . [minderjarige 2] is leidend en dan is twee keer per jaar, zoals [minderjarige 2] zelf ook uitspreekt, op dit moment voldoende. Door de GI wordt aan de hand van het verloop van de omgangsmomenten en de invloed die deze hebben op (het gedrag van) [minderjarige 2] bekeken of er mogelijkheden zijn voor uitbreiding van de omgangsmomenten. Als daar ruimte voor is, kunnen de omgangsmomenten (in duur en/of in frequentie) worden uitgebreid. De GI houdt de moeder daarnaast op de hoogte van de ontwikkeling van [minderjarige 2] en betrekt [minderjarige 2] daar ook bij. Ze weet bijvoorbeeld dat de moeder een foto van haar rapport heeft ontvangen via de GI. In een onderzoek door een onafhankelijke deskundige, zoals de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verzocht, ziet de GI geen meerwaarde. In het verleden is er een bijzondere curator betrokken geweest en de GI heeft de ontwikkeling en behoeften van [minderjarige 2] goed in beeld. Het gaat nu met name over de wens en behoeften van de moeder, maar voor de GI staat [minderjarige 2] voorop.
7.2.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Ze herkent zich niet in de stelling van de GI dat zij zich niet aan de gemaakte afspraken houdt tijdens de omgangsmomenten en/of dat de omgang het nodige effect heeft op [minderjarige 2] . De afspraken met de GI zijn veelal erg vaag en niet duidelijk is waar wel of niet over gesproken mag worden tijdens de omgangsmomenten. De omgangsmomenten verlopen positief, fijn en [minderjarige 2] was heel blij om de moeder weer te zien. Het plan van de GI om twee omgangsmomenten per jaar te houden, mist een motiverende onderbouwing. [minderjarige 2] wordt de mogelijkheid ontnomen om een band op te bouwen met haar moeder en om een eigen beeld te vormen. Het maakt elk zicht op herstel van de band tussen de moeder en de dochter zonder meer onmogelijk. [minderjarige 2] bevindt zich in een loyaliteitsconflict, want zij weet hoe de pleegmoeder en de voogd over de moeder denken. Dat [minderjarige 2] spanningen ervaart rondom het omgangsmoment en/of dat zij moe is na het contact met de moeder, is onvoldoende onderbouwd. [minderjarige 2] is nu ouder en ook de moeder heeft zich ontwikkeld, waardoor meer omgangsmomenten mogelijk zijn. Er kan bijvoorbeeld gestart worden met zes omgangsmomenten per jaar en op die manier kan het contact worden opgebouwd. Begeleiding van de omgang is niet nodig. De moeder vindt dat een onafhankelijke deskundige naar de zaak moet kijken en de mogelijkheden van het contact tussen haar en [minderjarige 2] moet onderzoeken.
7.3.
Het hof overweegt als volgt.
7.3.1.
Bij het beoordelen van het verzoek van de moeder om een passende en opbouwende omgangsregeling vast te stellen tussen haar en [minderjarige 2] , staat het belang van [minderjarige 2] voorop. Zowel de frequentie als de duur van de omgangsmomenten zijn afhankelijk van wat [minderjarige 2] aankan. [minderjarige 2] woont al vanaf zeer jonge leeftijd in een pleeggezin en heeft last van haar ervaringen uit het verleden. Het is begrijpelijk dat de moeder meer contact wil, maar gelet op de uitlatingen van [minderjarige 2] en de impact die de omgangsmomenten op haar hebben, is het hof van oordeel dat op dit moment twee keer per jaar een begeleid omgangsmoment van één uur voor [minderjarige 2] voldoende is. Als de GI ziet dat er ruimte is bij [minderjarige 2] om de vorm, frequentie en/of duur van de omgangsmomenten te verruimen, dan zal de GI deze ruimte kunnen benutten. Anders dan de moeder vindt, heeft de GI naar het oordeel van het hof voldoende laten zien dat zij hiertoe in staat en bereid is. De GI houdt de moeder op de hoogte van de ontwikkeling van [minderjarige 2] , betrekt [minderjarige 2] daar bij en een eerder omgangsmoment is qua tijd ook wat ruimer geweest omdat de situatie zich daarvoor leende. Daarnaast wordt [minderjarige 2] ouder en is zij beter in staat om de situatie te begrijpen en haar behoeften en grenzen aan te geven.
7.3.2.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen voor zover de rechtbank daarbij het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een omgangsregeling met [minderjarige 2] heeft afgewezen en opnieuw rechtdoende bepalen dat er tussen de moeder en [minderjarige 2] twee keer per jaar een begeleid omgangsmoment van één uur plaatsvindt, waarbij het verder aan de GI is om de vorm, frequentie en/of duur van de contactmomenten uit breiden aan de hand van wat [minderjarige 2] aankan.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 januari 2023 voor zover de rechtbank daarbij het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een omgangsregeling met [minderjarige 2] heeft afgewezen, en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat er tussen de moeder en [minderjarige 2] twee keer per jaar een begeleid omgangsmoment van één uur plaatsvindt, waarbij het verder aan de GI is om de vorm, frequentie en/of duur van de contactmomenten uit breiden aan de hand van wat [minderjarige 2] aankan;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, A.M. Bossink en M. Jonker en is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.