ECLI:NL:GHSHE:2024:1242

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
200.336.024_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van contacten tussen vader en dochter tijdens uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beperking van de contacten tussen een vader en zijn dochter, die uithuisgeplaatst is. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht om de schriftelijke aanwijzingen van de gecertificeerde instelling (GI) te vernietigen. De GI had op 3 en 4 augustus 2023 schriftelijke aanwijzingen gegeven die de omgang tussen de vader en de minderjarige beperkten. De vader stelde dat deze aanwijzingen niet zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat de beperking van het contact een inbreuk op zijn gezinsleven vormde.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere beschikking van de kinderrechter van 7 november 2023, waarin de schriftelijke aanwijzing van 23 juni 2023 werd vervallen verklaard. De vader had geen verweerschrift ingediend, en de moeder had via een beeldbelverbinding deelgenomen aan de mondelinge behandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing van de GI noodzakelijk was voor het welzijn van de minderjarige, die sinds maart 2021 op een behandelgroep verblijft. De GI had geconstateerd dat de contactmomenten met de vader voor de minderjarige stressvol waren en dat er een risico bestond dat zij de bezoeken niet meer als prettig zou ervaren.

Het hof heeft geoordeeld dat de schriftelijke aanwijzing op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de beperking van de contacten tussen de vader en de dochter gerechtvaardigd is in het belang van de minderjarige. De vader werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek in hoger beroep voor de schriftelijke aanwijzing van 3 augustus 2023, en de beschikking van de kinderrechter werd bekrachtigd. Het hof benadrukte het belang van de positieve ontwikkeling van de minderjarige en de noodzaak om de huidige zorgregeling te continueren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘S-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 april 2024
Zaaknummer: 200.336.024/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/01/394722 / JE RK 23-939, C/01/396068 / JE RK 23-1195 en C/01/396284 / JE RK 23-1231
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats vader] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.R.T. Tromp,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
Deze zaak gaat over:
[minderjarige] ( [minderjarige] ),geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] .
Het hof merkt als belanghebbende aan:
[de moeder]wonende op een bij het hof bekend geheim adres,
hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 7 november 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 december 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover de verzoeken van de vader strekkende tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 3 en 4 augustus 2023 zijn afgewezen en opnieuw recht doende deze verzoeken alsnog toe te wijzen en de schriftelijke aanwijzing van 3 en 4 augustus 2023 vervallen te verklaren.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 februari 2024, heeft de GI verzocht de vader in het ingestelde beroep niet ontvankelijk te verklaren, dan wel het ingestelde beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Tromp;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de moeder, via beeldbelverbinding.
2.4.1.
De raad is met bericht van verhindering niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.2.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is op 4 maart 2024 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 september 2023.

3.De feiten

3.1.
De ouders zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk is [minderjarige] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] . Het huwelijk van de ouders is op [datum huwelijk ontbonden] 2014 ontbonden door echtscheiding.
3.2.
[minderjarige] verblijft sinds maart 2021 op een behandelgroep van [hulpverlening] .
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 november 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 22 november 2022. Bij diezelfde beschikking is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn nadien verlengd, laatstelijk tot 22 november 2024.
3.4.
De GI heeft op 23 juni 2023 een schriftelijke aanwijzing gegeven die inhoudt dat de GI de volgende zorgregeling vaststelt tussen [minderjarige] en de ouders:

woont op de groep bij [hulpverlening] . Zij gaat elk weekend naar één van haar ouders. Het ene weekend naar de moeder, het andere weekend naar de vader.
Weekenden:Weekend bij de moeder:Moeder haalt [minderjarige] op vrijdagavond op, op de groep bij [hulpverlening] . Op zondagavond brengt moeder [minderjarige] terug op de groep. [minderjarige] is na het eten terug op de groep.
Weekend bij vader:Vader haalt [minderjarige] op zaterdagochtend op, op de groep bij [hulpverlening] . Vader komt dan tussen 10.00 en 12.00 uur (voor de lunch). Op zondagmiddag brengt vader [minderjarige] terug op de groep. [minderjarige] is om 17.00 uur, voor het eten, terug op de groep.
Vakanties:
Vakanties bij moeder:[minderjarige] gaat in de vakanties extra naar haar moeder toe. Zij is maximaal de helft van de duur van de schoolvakantie bij moeder. Voorbeeld: duurt de vakantie 1 week? Dan is [minderjarige] één weekend en 3 doordeweekse dagen bij moeder. Moeder stemt zelf met de groep af wanneer ze [minderjarige] haalt en brengt. Als er sprake is van meerdere weken bij moeder, zijn deze weken niet aansluitend.
Vakanties bij vader:[minderjarige] gaat in de vakanties niet extra naar haar vader toe. De weekenden zoals hierboven beschreven worden aangehouden.
Overdracht:[minderjarige] gaat nooit vanuit moeder naar vader.[minderjarige] gaat nooit vanuit vader naar moeder.[minderjarige] gaat altijd vanuit de groep naar één van haar ouders.”
3.5.
De GI heeft de vader op 3 augustus 2023 de volgende schriftelijke aanwijzing gegeven:

U belast [minderjarige] niet met uw negatieve gevoelens over het genomen besluit over de omgang.Dat betekent dat u:- Niet op een negatieve manier praat over de weekend- en vakantie omgang met [minderjarige] bij u. Niet als ze bij u thuis is, en niet als u telefonisch contact met haar heeft.- Niet op een negatieve manier praat over de weekend- en vakantie omgang van [minderjarige] bij moeder. Niet als ze bij u thuis is, en niet als u telefonisch contact met haar heeft.- [minderjarige] niet de schuld geeft van het genomen besluit;- Niet de moeder van [minderjarige] beschuldigt van beïnvloeding van [minderjarige] en haar meningen over de weekenden en vakanties bij u.”
3.6.
De GI heeft op 4 augustus 2023 nogmaals een schriftelijke aanwijzing gegeven die inhoudt dat de GI de volgende zorgregeling vaststelt tussen [minderjarige] en de vader:

Tijdens schoolweken:[minderjarige] heeft eens in de twee weken omgang met haar vader. Dat is op zaterdag van 11.00 uur tot 20.00 uur. [minderjarige] wordt opgehaald op de groep door vader, en teruggebracht naar de groep door vader. [minderjarige] slaapt op de groep.Vader bereidt de bezoeken voor met [hulpverlening] . Vader bespreekt de bezoeken na met [hulpverlening] .
Tijdens vakantieweken:Vader krijgt omgang tijdens 50% van de vakantieweken.Hij heeft per vakantieweek maximaal één extra omgangsmomenten op een dag naar keuze. De omgang duurt van 11.00 uur tot 20.00 uur. [minderjarige] wordt opgehaald op de groep door vader, en teruggebracht naar de groep door vader. [minderjarige] slaapt op de groep. [minderjarige] slaapt niet bij vader thuis. De bezoeken zijn niet op aaneengesloten dagen. Vader bereidt de bezoeken voor met [hulpverlening] . Vader bespreekt de bezoeken na met [hulpverlening] . Vader stemt van tevoren met de groep af op welke momenten hij [minderjarige] komt halen, zodat de planning voor [minderjarige] en de groep op tijd duidelijk is.”

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing van 23 juni 2023, voor zover deze ziet op de invulling van het contact tussen de vader en [minderjarige] vervallen verklaard. De verzoeken van de vader om de schriftelijke aanwijzingen van 3 en 4 augustus 2023 vervallen te verklaren, zijn afgewezen.
4.2.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover zijn verzoeken om de schriftelijke aanwijzing van 3 en 4 augustus 2023 vervallen te verklaren zijn afgewezen en is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De schriftelijke aanwijzing van 4 augustus 2023 is niet zorgvuldig tot stand gekomen. De GI stelt dat de vooraankondiging van de schriftelijke aanwijzing op 1 augustus 2023 mondeling heeft plaatsgevonden. Op 1 augustus 2023 heeft er een huisbezoek plaatsgevonden waarin slechts is besproken dat de GI kan besluiten de contacten verder in te perken omdat [minderjarige] ander gedrag laat zien op de groep als zij terugkomt van een weekend bij de vader. Dit kan echter niet gezien worden als een vooraankondiging nu slechts in algemene zin tegen de vader is verteld dat het contact tussen hem en [minderjarige] mogelijk nog verder ingeperkt zou worden. Kennelijk is direct daarop een schriftelijke aanwijzing verzonden. De vader heeft niet kunnen reageren op de vooraankondiging en deze ook niet schriftelijk ontvangen. Gelet hierop is de aanwijzing niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en voldoet deze daarmee niet aan de eisen die de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) daaraan stelt.
Daarnaast heeft de kinderrechter ten onrechte geoordeeld dat beperking van het contact tussen de vader en [minderjarige] noodzakelijk is. Het beperken van het contact betreft een inbreuk op family life en mag niet verder gaan dan in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. De vader heeft aangegeven open te staan voor hulpverlening of omgangsbegeleiding. De oorzaak van de problemen ligt vermoedelijk in de verschillende opvoedsituaties van de ouders en dat [minderjarige] daar moeilijk mee om kan gaan. Ten onrechte is geen rekening gehouden met de mogelijkheid om bij de vader extra opvoedondersteuning in te zetten op de momenten dat [minderjarige] bij de vader verblijft en op het verbeteren van het contact tussen de ouders en [minderjarige] , door bijvoorbeeld systeemtherapie.
5.2.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. De vooraankondiging van de schriftelijke aanwijzing van 4 augustus 2023 is op 1 augustus 2023 met de vader besproken. De vader heeft de kans gekregen op dit voornemen te reageren maar is tijdens dit gesprek boos geworden. Na het gesprek heeft de gezinsvoogd advies gevraagd bij de regiebehandelaar van de behandelgroep van [minderjarige] . De regiebehandelaar adviseerde om kortere contactmomenten te laten plaatsvinden tussen de vader en [minderjarige] en in te zetten op een positief contactmoment, bijvoorbeeld gedurende één dag waarbij [minderjarige] vóór het bedtijdmoment weer op de groep is. In het weekend wordt namelijk gezien dat overnachten te belastend is, voor zowel de vader als [minderjarige] . Er zijn dan teveel momenten waarbij de spanning kan oplopen en er zijn dan onvoldoende hulpmiddelen om op dat moment in te zetten. De gezinsvoogd heeft dit advies besproken met de gedragswetenschapper en besloten om het advies van de regiebehandelaar te volgen. Naar aanleiding van alle observaties, adviezen en gesprekken met [minderjarige] is het een reëel risico dat, wanneer de bezoeken inclusief overnachting blijven plaatsvinden, [minderjarige] kan gaan besluiten dat ze de bezoeken aan haar vader niet meer leuk vindt. De stress die [minderjarige] kan ervaren door de bezoeken is schadelijk voor de relatie tussen de vader en [minderjarige] . Om die reden is per direct overgegaan tot het geven van een schriftelijke aanwijzing en is de contactregeling per direct beperkt. Ingrijpen was onmiddellijk nodig om zo meer schade in het contact tussen de vader en [minderjarige] te beperken. Nu de contactregeling is ingeperkt geeft [minderjarige] aan dat zij de contactmomenten met de vader als prettig ervaart en op de behandelgroep is geconstateerd dat [minderjarige] nu rustiger terugkomt van de contactmomenten met de vader.
5.3.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De GI heeft gekeken naar wat in het belang van [minderjarige] is en heeft terecht de schriftelijke aanwijzingen gegeven. Het lijkt bij de vader een machtsspelletje te worden. De bezoekregeling die de moeder heeft, wil de vader ook en hij probeert dit bij [minderjarige] af te dwingen. Dat is niet in haar belang. Het is belangrijk dat er contact is tussen de vader en [minderjarige] . [minderjarige] is echter ook inmiddels op een leeftijd dat het dwingen tot het hebben van contact niet meer mogelijk is. De vader stelt echter zijn eigen belang voorop zonder te kijken naar wat [minderjarige] fijn vindt. [minderjarige] wordt onderdrukt door de vader.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
Schriftelijke aanwijzing 3 augustus 20235.4.1. Het hof dient allereerst de vraag te beantwoorden of de vader kan worden ontvangen in zijn hoger beroep tegen de schriftelijke aanwijzing van 3 augustus 2023. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt hierover als volgt.
5.4.2.
Op grond van artikel 358, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat in beginsel tegen elke eindbeschikking hoger beroep open. Artikel 807 Rv vormt daarop een uitzondering. Tegen beschikkingen die op grond van de aldaar genoemde bepalingen gegeven zijn, staat geen gewoon rechtsmiddel (hoger beroep en cassatie) open; alleen cassatie in het belang der wet is mogelijk.
5.4.3.
De beschikking van de kinderrechter van 7 november 2023 is – voor zover het de schriftelijke aanwijzing van 3 augustus 2023 betreft – genomen op grond van artikel 1:263 BW en artikel 1:264 BW. Beide artikelen staan genoemd in artikel 807, onder a, Rv. Dit betekent dat tegen de beschikking van de kinderrechter geen hoger beroep open staat.
Voor zover de vader in zijn beroepschrift en tijdens de mondelinge behandeling een doorbrekingsgrond van het appelverbod heeft gesteld, te weten dat de schriftelijk aanwijzing het gedrag van de vader tijdens de contactmomenten betreft en dat daarom de schriftelijke aanwijzing gebaseerd is op artikel 1:265f BW, volgt het hof dit standpunt niet. Zowel uit de tekst van de schriftelijke aanwijzing als uit de bestreden beschikking volgt dat de schriftelijke aanwijzing van 3 augustus is gebaseerd op en getoetst aan artikel 1:263 BW. Gelet hierop staat er tegen deze beslissing geen hoger beroep open en om die reden is de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep voor zover het de schriftelijke aanwijzing van 3 augustus 2023 betreft.
Schriftelijke aanwijzing 4 augustus 2023
Wettelijk kader
5.4.4.
Ingevolge artikel 1:263 lid 1 van het BW kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijk aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Ingevolge het tweede lid van dat artikel dienen de met het gezag belaste ouder(s) en de minderjarige(n) deze aanwijzingen op te volgen.
5.4.5.
Ingevolge artikel 1:265f lid 1 BW kan de GI, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Ingevolge het tweede lid van dat artikel geldt de beslissing van de GI als een aanwijzing en zijn de artikelen 1:264 BW en 1:265 BW van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.4.6.
Ingevolge artikel 1:264 BW kan de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van 12 jaar of ouder een aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
5.4.7.
Blijkens artikel 807 Rv is hoger beroep tegen een beschikking ingevolge artikel 1:265f BW mogelijk.
Totstandkoming schriftelijke aanwijzing5.4.8. Net als de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter die het hof na een eigen afweging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
Motivering schriftelijke aanwijzing5.4.9. Het hof is, net als de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, van oordeel dat een beperking in de contacten tussen [minderjarige] en de vader noodzakelijk is gedurende de uithuisplaatsing en dat het redelijk is dat de GI gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om een schriftelijke aanwijzing te geven. In aanvulling op het oordeel van de kinderrechter overweegt het hof het volgende.
5.4.10.
Gebleken is dat de contactmomenten tussen [minderjarige] en de vader, waarbij [minderjarige] een weekend bij de vader verbleef, voorafgaand aan de schriftelijke aanwijzing wisselend verliepen. Regelmatig was er sprake van oplopende spanningen tussen [minderjarige] en de vader en waren er incidenten. In juni 2023 is de contactregeling voor het eerst met een schriftelijke aanwijzing ingeperkt. Omdat dit onvoldoende verbetering gaf heeft de GI tijdens een huisbezoek met de vader besproken dat de contactmomenten mogelijk verder zouden worden ingeperkt. De GI heeft onbetwist gesteld dat dit huisbezoek op 1 augustus 2023 niet goed is verlopen en dat de gezinsvoogd vervolgens advies heeft ingewonnen bij de regiebehandelaar van [hulpverlening] over de te nemen vervolgstappen. Uit het advies van de regiebehandelaar, die als bijlage bij de schriftelijke aanwijzing is gevoegd, blijkt onder meer dat er een reëel risico is dat als de contactmomenten met overnachtingen blijven, [minderjarige] geen zin meer heeft in deze contactmomenten, zij meer last en stress kan ervaren van de bezoeken en dat dit schadelijk is voor de band tussen de vader en [minderjarige] . Ondanks eerdere ingezette hulpverlening, waaronder die van [hulpverlening] ), bleven de zorgen over [minderjarige] onverminderd groot en konden deze zorgen op dat moment niet worden opgelost met de inzet van (nadere) hulpverlening tijdens de contactmomenten tussen [minderjarige] en de vader. In dat licht bezien acht het hof het navolgbaar dat de GI heeft besloten een schriftelijke aanwijzing te geven waarin de contactmomenten gedurende de uithuisplaatsing (verder) werden ingeperkt.
Inmiddels wordt de contactregeling conform de schriftelijke aanwijzing uitgevoerd. Tijdens het kindgesprek heeft [minderjarige] – kort gezegd - verteld dat zij de contactmomenten op dit moment wil houden zoals ze nu zijn en dat zij niet wil overnachten bij de vader. De GI en de behandelgroep van [minderjarige] merken sinds de inperking van de contactmomenten een positieve ontwikkeling op in die zin dat [minderjarige] aangeeft dat zij de contactmomenten met de vader als prettig ervaart en dat zij rustiger terugkomt op de behandelgroep na een contactmoment met de vader. Het is van belang dat deze positieve ontwikkelingen voor nu worden vastgehouden en de situatie verder wordt gestabiliseerd. Net als de kinderrechter is het hof dan ook van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de huidige zorgregeling, conform de schriftelijke aanwijzing van 4 augustus 2023, wordt gecontinueerd.
5.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek in hoger beroep voor zover het de schriftelijke aanwijzing van 3 augustus 2023 betreft en de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep voor zover het de schriftelijke aanwijzing van 3 augustus 2023 betreft;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 7 november 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.P. de Beij en M.A. Stammes en is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.