ECLI:NL:GHSHE:2024:124

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
200.298.143_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vorderingen in hoger beroep en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de verhuurder, aangeduid als [appellante], in eerste aanleg een verzoek ingediend om een datum vast te stellen waarop de huurovereenkomst zou eindigen. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen, waarna de verhuurder in hoger beroep is gegaan. Tijdens de procedure in hoger beroep heeft de verhuurder haar vorderingen ingetrokken, wat betekent dat het hof niet meer inhoudelijk hoeft te beslissen. De verhuurder is echter veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de geïntimeerden, aangeduid als vof c.s.

De procedure begon met een dagvaarding van 19 juli 2021, waarbij de verhuurder de beëindiging van de huurovereenkomst wilde vaststellen. De kantonrechter had eerder de vorderingen van de verhuurder afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. In hoger beroep heeft de verhuurder opnieuw om vernietiging van het vonnis gevraagd, maar heeft zij uiteindelijk besloten haar vorderingen in te trekken. Dit gebeurde tijdens de mondelinge behandeling op 1 december 2023.

Het hof heeft vastgesteld dat de intrekking van de vorderingen rechtmatig was en dat er geen misbruik van recht was gepleegd. De vof c.s. had bezwaar gemaakt tegen de intrekking, maar het hof oordeelde dat de verhuurder te allen tijde haar vorderingen kon intrekken zolang er geen eindvonnis was gewezen. De vorderingen zijn ingetrokken, waardoor het hof niet meer inhoudelijk hoefde te beslissen. De proceskosten zijn aan de zijde van de vof c.s. begroot op een totaal van € 7.734,--, inclusief griffierecht en salaris advocaat, en de verhuurder is veroordeeld deze kosten te betalen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.298.143/01
arrest van 23 januari 2024
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. A.P.E. de Brouwer te Roosendaal,
tegen

1.Captain Cook's V.O.F .,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk ook aan te duiden als vof c.s.,
advocaat: mr. J.J.R. Albicher te Roosendaal,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 juli 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 21 april 2021, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, gewezen tussen [appellante] als eiseres en de vof c.s. als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8878489 / CV EXPL 20-4104)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties 1 tot en met 3;
  • de memorie van antwoord met producties 11 en 12;
  • de mondelinge behandeling in hoger beroep op 1 december 2023, waarbij de vof c.s. spreekaantekeningen heeft overgelegd.
Voorts zijn op deze mondelinge behandeling als in het geding gebracht aangemerkt:
- de bij akte van mr. Albicher toegezonden producties 13 tot en met 16 (oorspronkelijk bestemd voor de mondelinge behandeling die gepland was op 7 februari 2023);
de bij schriftelijk bericht van mr. De Brouwer overgelegde producties 4 tot en met 9 (ingekomen ter griffie op 20 november 2023);
  • de bij H3-formulier van mr. De Brouwer ingediende akte houdende intrekking van “al haar vorderingen in hoger beroep” waarbij overgelegd productie 10 (4 deurwaardersexploten van 28 november 2023 (ingekomen ter griffie op 30 november 2023);
  • de “schriftelijke toestemming beëindiging huurovereenkomst” van de vof c.s. van 1 december 2023.
2.2.
Bij Zivverbericht van 30 november 2023 heeft mr. De Brouwer een op diezelfde dag gedateerde akte aan de griffie van het gerechtshof gezonden. Mr. Albicher maakte ter zitting op 1 december 2023 bezwaar tegen het in het geding brengen van die akte, met name tegen de daarin vervatte mededeling van intrekking van de vorderingen.
Vervolgens heeft mr. De Brouwer toegelicht dat [appellante] haar vorderingen elk moment en ook mondeling ter zitting kan intrekken. Hij heeft verzocht, voor zover nodig, akte te verlenen van de mondelinge intrekking van de vorderingen.
Na een korte schorsing heeft de voorzitter van het hof meegedeeld dat vorderingen in beginsel op de voet van artikel 129 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kunnen worden verminderd, daaronder begrepen verminderd tot nihil totdat de rechter over de zaak heeft beslist. Een dergelijke intrekking kan ook mondeling ter zitting plaatsvinden. Nu ter zitting om intrekking is verzocht en daarvan akte is verleend, heeft de vof c.s. geen rechtens te respecteren belang bij haar verzet tegen toevoeging van de akte aan de processtukken. Het hof zal derhalve kennisnemen van het verzoek tot intrekking van de vorderingen.
2.3.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In deze zaak heeft [appellante] ter zitting meegedeeld haar vorderingen in te trekken en daarvan akte gevraagd. Het hof komt hierna tot de slotsom dat de vorderingen van [appellante] zijn ingetrokken en dat het hof om die reden niet meer inhoudelijk hoeft te beslissen in deze zaak. Gelet daarop zal het hof volstaan met een kort feitenrelaas. Het gaat -kort gezegd- om het volgende.
3.1.1
[appellante] heeft met ingang van 1 december 2000 aan [geïntimeerde 1] verhuurd de bedrijfsruimte gelegen aan [adres] te [plaats] (hierna: de huurovereenkomst resp. de bedrijfsruimte).
3.1.2.
Na ommekomst van tien jaar is de huurovereenkomst middels een op 23 juli 2010 getekende allonge verlengd voor een nieuwe periode van tien jaar tot en met 30 november 2020. In de allonge is de vof aangemerkt als huurder in plaats van [geïntimeerde 1] .
3.1.3.
Bij brief van haar gemachtigde van 26 november 2019 heeft [appellante] de huurovereenkomst opgezegd tegen 30 november 2020.
3.1.4.
De gemachtigde van de vof heeft in zijn brief van 24 december 2019 bericht dat de
vof niet instemt met beëindiging van de huur.
3.1.5.
[appellante] heeft vervolgens in eerste aanleg -kort weergegeven- gevorderd:
- het tijdstip waarop de huurovereenkomst tussen [appellante] als verhuurder en de vof
als huurder betreffende de bedrijfsruimte zal eindigen, te bepalen op 30 november 2020, althans op een datum die de kantonrechter juist acht met vaststelling van het tijdstip van ontruiming;
een en ander met veroordeling van de vof c.s., hoofdelijk, in de proceskosten.
3.1.6.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten.
3.1.7.
In hoger beroep heeft [appellante] vernietiging van het bestreden vonnis gevorderd alsmede (opnieuw):
- het tijdstip waarop de huurovereenkomst tussen [appellante] als verhuurder en de vof als huurder zal eindigen, te bepalen op 30 november 2020, althans een datum die het hof juist acht, met vaststelling van het tijdstip van de ontruiming en veroordeling van de vof in de proceskosten.
3.1.8.
De vof c.s. voerde ook in hoger beroep verweer tegen de vordering.
3.1.9.
Bij deurwaardersexploiten van 28 november 2023 heeft [appellante] de brief van 27 november 2023 aan de vof (en ten aanzien van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ) betekend waarin zij meedeelt de bij aangetekende brief van 26 november 2019 gedane opzegging van de huurovereenkomst (3.1.3.) in te trekken met onmiddellijke ingang.
3.2.
Ter zitting in hoger beroep heeft [appellante] haar vorderingen ingetrokken. Met betrekking tot een proceskostenveroordeling refereert zij zich aan het oordeel van het hof.
3.3.
De vof c.s. heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking van de vordering. Zij voert daartoe aan dat [appellante] misbruik maakt van haar bevoegdheid om de opzegging van de huurovereenkomst in te trekken. De vof c.s. voert voorts aan dat de verhoudingen tussen [appellante] en de vof c.s. door diverse juridische procedures verstoord zijn geraakt en dat de vof c.s. geen belang meer heeft bij voortzetting van de huurovereenkomst. De belangenafweging valt voor de vof als huurder inmiddels negatief uit en zij verzoekt de vordering van [appellante] in hoger beroep toe te wijzen op grond van 7:296 lid 3 BW en het tijdstip van de ontruiming vast te stellen op 1 december 2023.
3.4.
Het hof stelt voorop dat [appellante] te allen tijde haar eis kan verminderen (ook tot nihil) zo lang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. Ingevolge art. 353 Rv geldt dat recht ook in hoger beroep. Vaststaat dat [appellante] haar vorderingen ter zitting heeft ingetrokken, zodat het hof daarop niet meer hoeft te beslissen.
3.5.
Dit zou slechts anders zijn indien [appellante] misbruik maakt van haar recht of bevoegdheid om die vordering in te trekken. Door de vof c.s. zijn evenwel onvoldoende omstandigheden aangevoerd die een dergelijke conclusie rechtvaardigen. Dat de verhouding tussen partijen is verstoord, is daartoe onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de stelling van de vof c.s. dat [appellante] haar recht om de vorderingen in te trekken heeft verwerkt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de vof c.s. altijd volhard heeft in haar verweer tegen beëindiging van de huurovereenkomst. Dan valt moeilijk in te zien dat [appellante] haar recht heeft verwerkt om zich materieel op datzelfde standpunt te stellen. [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] hebben nog verklaard dat zij in januari 2023 zouden hebben aangeboden om de huurovereenkomst te beëindigen met wederzijds goedvinden en dat [appellante] daaraan voorwaarden verbond. Ook die omstandigheid maakt, bij gebreke van een nadere toelichting niet dat [appellante] haar vorderingen in hoger beroep niet meer mocht intrekken.
3.6.
Nu de vorderingen in hoger beroep zijn ingetrokken, hoeft het hof daarop niet meer te beslissen. Aan het verzoek van de vof c.s. om de huurovereenkomst te beëindigen komt het hof niet toe omdat een daartoe strekkende vordering van de vof c.s. niet voor het eerst ter zitting in hoger beroep kan worden gedaan. Aan een beoordeling van de rechtsgeldigheid van de schriftelijke intrekking van de opzegging (3.1.9.) komt het hof om deze reden ook niet toe.
3.7.
Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten. Het komt voor rekening van [appellante] dat de vof c.s. zich in hoger beroep heeft moeten verweren op door [appellante] ingestelde en vervolgens ingetrokken vorderingen. Gelet hierop en op het belang van de zaak, ziet het hof aanleiding om bij de begroting van de proceskosten uit te gaan van 2 punten op basis van tarief V.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

4.De uitspraak

Het hof:
verstaat dat de vorderingen van [appellante] in hoger beroep zijn ingetrokken en dat daarop niet meer hoeft te worden beslist;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten aan de zijde van de v.o.f. c.s., tot op heden begroot op € 772,-- aan betaald griffierecht en € 6.962,-- aan salaris advocaat en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad..
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, J.W. van Rijkom en J.A. van Strijen, en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 januari 2024.
griffier rolraadsheer