ECLI:NL:GHSHE:2024:1239

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
200.329.962_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake inzageverzoek op basis van de AVG in een civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 april 2024 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep dat voortvloeit uit een verzoek van de appellante om inzage in haar persoonsgegevens, zoals bedoeld in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De appellante, die woont in [woonplaats], heeft een verzoek ingediend bij de Stichting [stichting], gevestigd in [vestigingsplaats], om een volledig overzicht van verwerkte gegevens en kopieën van haar persoonsgegevens. De verweerster, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.J. Peerboom-Gerrits, heeft eerder een overzicht van verwerkte gegevens ingediend, maar de appellante heeft aangegeven dat dit overzicht niet volledig is en dat er belangrijke documenten ontbreken, waaronder stukken uit de periode van 21 september 1987 tot 24 december 2008.

Het hof heeft in zijn tussenbeschikking de verweerster opgedragen om haar administratie opnieuw te controleren en een aanvullend overzicht te verstrekken dat voldoet aan de eisen van de AVG. Het hof heeft benadrukt dat de verweerster niet zonder meer kopieën hoeft te overleggen, mits zij duidelijk en begrijpelijk aan de appellante toelicht hoe het recht op inzage op een andere manier kan worden vervuld. De appellante heeft in haar reactie op het overzicht van de verweerster aangegeven dat zij nog steeds gegevens mist en heeft een gedetailleerde lijst van ontbrekende documenten ingediend.

Het hof heeft de verweerster de gelegenheid gegeven om te reageren op de punten die door de appellante zijn aangedragen en heeft aangegeven dat verdere beslissingen in deze procedure zullen worden aangehouden. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en controle over persoonsgegevens in het kader van de AVG, en dat de verwerkingsverantwoordelijke verplicht is om aan de betrokkene kosteloos een eerste kopie van de verwerkte persoonsgegevens te verstrekken, ongeacht het doel van het verzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 11 april 2024
Zaaknummer : 200.329.962/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/385620 / EX RK 22-127
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
Stichting [stichting],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. E.J. Peerboom-Gerrits te ‘s-Hertogenbosch.

4.Het verdere verloop van de procedure

4.1.
Bij tussenbeschikking van 23 november 2023 heeft het hof [verweerster] opgedragen om, uiterlijk op de in het dictum van die beschikking vermelde pro-forma datum, zijnde 18 januari 2024, (nogmaals) haar administratie (zowel digitaal als niet-digitaal) te controleren en naar aanleiding daarvan een aanvullend overzicht conform de AVG in het geding te brengen betreffende door [verweerster] verwerkte en bij haar bekende persoonsgegevens van [appellante] dat, in het licht van de geldende jurisprudentie en van wat in die beschikking onder meer in overweging 2.5.3. is overwogen, uitgebreider is dan het thans overgelegde uittreksel uit [computersysteem] . Volgens het CRIF-arrest van het HvJ gaat het erom dat de betrokkene een getrouwe reproductie verkrijgt van zijn of haar – in ruime zin opgevatte – persoonsgegevens die door de verwerkingsverantwoordelijke zijn bewerkt op een manier die als verwerking moet worden aangemerkt.
Het overzicht moet bijvoorbeeld inzicht geven in de klachten van [appellante] , de opdrachten die naar aanleiding daarvan zijn verstrekt aan derden – zoals aan Van Asperdt – en wanneer, en de rapporten die in dat kader zijn opgesteld. Het overzicht hoeft geen melding te maken van interne correspondentie en/of notities.
4.2.
Ten aanzien van het verzoek tot afgifte van kopieën, heeft het hof in r.o. 2.5.14. van die beschikking – kort weergegeven – overwogen dat [verweerster] niet zonder meer kopieën behoeft te overleggen als de met het recht op inzage nagestreefde doelstelling – recht op controle – volledig kan worden voldaan door een andere vorm van verstrekking, maar dan verwacht het hof wel dat dit helder en begrijpelijk aan [appellante] wordt toegelicht.
4.3.
[verweerster] heeft op 16 januari 2024 als bijlage 2 een aanvullend overzicht betreffende door [verweerster] verwerkte en bij haar bekende persoonsgegevens van [appellante] alsook vier andere bijlagen overgelegd, dit alles begeleid door een korte toelichting bij brief van 15 januari 2024.
4.4.
Hierop heeft [appellante] op 6 februari 2024 een brief ingediend, voorzien van de bijlagen 1 tot en met 15, voorzien van een uitgebreide toelichting. [appellante] heeft in haar toelichting – kort weergegeven – aangegeven dat het overzicht (nog steeds) niet volledig is. [appellante] heeft onder 1 tot en met 20 aangegeven welke gegevens volgens haar in ieder geval ontbreken op het overzicht, zoals alle documenten over de periode 21 september 1987 tot 24 december 2008 en de huurovereenkomst van 21 september 1987.
4.5.
Daarop heeft [verweerster] bij brief van 9 februari 2024 bezwaar gemaakt tegen de indiening van het stuk van [appellante] , omdat dit processtuk zodanig omvangrijk is en in dit stuk de kwestie in zijn geheel nogmaals wordt bepleit. [verweerster] heeft primair het hof verzocht om het door [appellante] ingediende stuk volledig buiten beschouwing te laten dan wel subsidiair hetgeen onder paragraaf d, e, f, g, en h (pagina 6 tot en met halverwege pagina 14) alsmede j (pagina 15) buiten beschouwing te laten. Voor het geval het hof zou oordelen dat zij het processtuk
dat door [appellante] is ingediend en de hiervoor genoemde paragrafen toch in haar oordeel wil meewegen, heeft [verweerster] het hof verzocht haar de gelegenheid te geven alsnog hierop inhoudelijk te reageren in het kader van hoor en wederhoor.
4.6.
Bij brief van 20 februari 2024 heeft het hof partijen daarop als volgt bericht:
“Naar aanleiding van de brief van mr. Peerboom- Gerrits van 9 februari 2024, houdende bezwaar tegen de uitgebreide reactie plus producties als namens [appellante] door de heer [gemachtigde] ingediend op 6 februari 2024, bericht ik u het volgende.
Het hof zal de beide stukken nader bezien in het licht van de eerder verstrekte instructie bij tussenbeschikking.
Indien noodzakelijk in het kader van de beoordeling zal het hof kunnen bepalen dat nader gelegenheid wordt geboden voor schriftelijke uitwisseling van standpunten (en/of reactie op nieuwe producties), dan wel, zoals door [appellante] gewenst, een tweede mondelinge behandeling kunnen bepalen.
Daartoe zullen eerst de tot op heden uitgewisselde stukken worden bezien en dan zal ter zake een beslissing worden genomen.”
4.7.
Vervolgens heeft [appellante] op de brief van [verweerster] gereageerd bij brief van 23 februari 2024, waarbij o.m. is aangegeven dat een breder debat wat [appellante] betreft geen probleem is.
4.8.
Het hof heeft hierop bij brief van 29 februari 2024 verwezen naar haar eerdere brief van 20 februari 2024.
4.9.
Vervolgens heeft het hof een datum voor uitspraak bepaald.

5.De verdere beoordeling

5.1.
Voor de inhoud van de diverse na tussenbeschikking door partijen uitgewisselde stukken verwijst het hof naar die stukken, waarbij het hof de daarin aangevoerde argumenten en informatie (over en weer) nader zal weergeven voor zover bij de verdere beoordeling van belang.
5.2.
Het hof oordeelt als volgt.
De onderhavige procedure is ingezet als een procedure ter uitoefening van de aan [appellante] toekomende rechten als voortvloeiend uit de AVG, en wel richting haar verhuurder, [verweerster] .
Inmiddels staat vast dat [verweerster] inderdaad persoonsgegevens van [appellante] heeft verwerkt, zoals uitvoerig blijkt uit de inmiddels overgelegde bijlage 2 dat conform het voorbeeldoverzicht van de Autoriteit Persoonsgegevens door [verweerster] is opgesteld en 263 regels bevat.
5.3.
[appellante] heeft onderbouwd aangegeven dat zij nog diverse stukken mist in het overzicht. [verweerster] zal hieronder de gelegenheid worden geboden daarop te reageren en wel per door [appellante] aangegeven onderdeel 1 tot en met 20 (opgesomd in hoofdstuk C van de brief namens [appellante] van 6 februari 2024).
5.4.
Het hof hecht eraan alvast het volgende op te merken.
Uit de AVG vloeit niet voort dat [verweerster] gehouden is of zou zijn langer stukken te bewaren dan uit wettelijke verplichtingen voortvloeit, noch gehouden is om van telefoongesprekken notities te maken. De AVG zelf vermeldt immers geen enkele bewaartermijn.
De AVG ziet op controle van bewerkte gegevens en in beginsel niet op de vraag waarom bepaalde gegevens niet (meer) zijn bewaard. Deze vraag is niet dezelfde als de vraag hoelang verwerkte gegevens zullen worden bewaard c.a. (zie artikel 12 lid 2 onder 2 AVG).
Het – volgens [appellante] op diverse punten – ontbreken van stukken, bijvoorbeeld uit de periode 1987 – november 2008 voor zover het correspondentie betreft kan dus ook voorvloeien uit het niet (langer) bewaard en/of bewerkt hebben, hetzij digitaal hetzij fysiek.
Op dat punt zal [verweerster] wel duidelijkheid dienen te verschaffen, nu [verweerster] zelf in haar reactie van 16 januari 2024 (en het overzicht, bijlage 2) heeft aangegeven dat ‘e-mails en documenten’ worden bewaard tot 5 jaar na de huurovereenkomst. Het staat vast dat de huurovereenkomst thans nog loopt. Onduidelijk is echter voorshands vanaf wanneer [verweerster] deze bewaartermijn hanteert en of dat dan alleen voor digitale opslag dan wel ook voor fysieke opslag geldt (zie artikel 4 onder 2 AVG en ook onderdeel 2.5.11 van de tussenbeschikking).
In ieder geval valt voorshands wel op dat blijkbaar de (laatste) huurovereenkomst ontbreekt in het overzicht.
5.5.
Doelstelling van het inzagerecht ingevolge de AVG is voorts de controlebevoegdheid t.a.v. de
juiste verwerking van persoonsgegevens.
5.5.1.
Uit HvJ 26 oktober 2023, C. 307/22 (ECLI:EU:C:2023:811), als ook al deels geciteerd in de tussenbeschikking, blijkt dat het nastreven van een tweede of ander belang bij de verkrijging van inzage op zich geen bezwaar hoeft te zijn:
Het HvJ oordeelt onder meer (
vet GHSHE):

35 Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, blijkt uit de tekstuele analyse van artikel 15, lid 3, eerste volzin, AVG dat deze bepaling de betrokkene het recht verleent om een getrouwe reproductie te verkrijgen van zijn – in ruime zin opgevatte – persoonsgegevens die zijn bewerkt op een manier die moet worden aangemerkt als „verwerking [door de verwerkingsverantwoordelijke]” (arrest van 4 mei 2023, Österreichische Datenschutzbehörde en CRIF, C 487/21, EU:C:2023:369, punt 28).
(…)
38 Vastgesteld moet worden dat noch de bewoordingen van artikel 12, lid 5, AVG, noch die van artikel 15, leden 1 en 3, van deze verordening de kosteloze verstrekking van een eerste kopie van de persoonsgegevens afhankelijk stellen van de voorwaarde dat deze personen een reden aanvoeren voor hun verzoek. Deze bepalingen bieden de verwerkingsverantwoordelijke dus niet de mogelijkheid om te verlangen dat de betrokkene zijn verzoek om inzage motiveert.(…)
43 Aangezien de betrokkene – zoals blijkt uit punt 38 van het onderhavige arrest – zijn verzoek om inzage van de gegevens niet hoeft te motiveren, kan de eerste volzin van overweging 63 niet aldus worden uitgelegd dat dit verzoek moet worden afgewezen indien het een ander doel heeft dan het zich op de hoogte stellen van de verwerking van de gegevens en de rechtmatigheid ervan te controleren. Deze overweging kan immers de in punt 35 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte draagwijdte van artikel 15, lid 3, AVG niet beperken.(…)
49 Bijgevolg maken artikel 12, lid 5, en artikel 15, leden 1 en 3, AVG deel uit van de bepalingen waarmee wordt beoogd ten aanzien van de betrokkene dit recht van inzage en de transparantie van de wijze van verwerking van persoonsgegevens te waarborgen [zie in die zin arrest van 12 januari 2023, Österreichische Post (Informatie over de ontvangers van persoonsgegevens),C 154/21, EU:C:2023:3, punt 42].
50 Het beginsel dat de eerste kopie van de gegevens kosteloos is en de omstandigheid dat voor het verzoek om inzage geen specifieke redenen hoeven te worden aangevoerd, dragen er noodzakelijkerwijze toe bij dat de uitoefening door de betrokkene van de hem door de AVG verleende rechten wordt vergemakkelijkt.
51 Gelet op het belang dat de AVG toekent aan het door artikel 15, lid 1, AVG gewaarborgde recht van inzage van persoonsgegevens die worden verwerkt om dergelijke doelstellingen te bereiken, kan de uitoefening van dat recht derhalve niet worden onderworpen aan voorwaardenwaarin de Uniewetgever niet uitdrukkelijk heeft voorzien,zoals de verplichting om zich te beroepen op een van de in overweging 63, eerste volzin, AVG vermelde redenen.
52 Gelet een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 12, lid 5, en artikel 15, leden 1 en 3, AVG aldus moeten worden uitgelegd dat de verwerkingsverantwoordelijkeook verplicht isom aan de betrokkene kosteloos een eerste kopie van de hem betreffende persoonsgegevens die worden verwerkt te verstrekkenwanneer dit verzoek wordt gedaan met een ander doeldan de in overweging 63, eerste volzin, van die verordening vermelde doeleinden. “
5.5.2.
Bovenstaande wil niet zeggen dat er geen grenzen (kunnen) zijn.
Door het HvJ is immers in bovengenoemd arrest niet zonder reden het volgende opgemerkt:

31 Wat in de eerste plaats de bewoordingen van de relevante bepalingen betreft, moet ten eerste worden opgemerkt dat in artikel 12, lid 5, AVG het beginsel is neergelegd dat de uitoefening van het recht van inzage van de betrokkene van de gegevens die worden verwerkt en de daarop betrekking hebbende informatie voor de betrokkene geen kosten met zich meebrengen. Bovendien worden in deze bepaling twee redenen genoemd waarom een verwerkingsverantwoordelijke ofwel een redelijke vergoeding kan aanrekenen in het licht van de administratieve kosten, ofwel kan weigeren gevolg te geven aan een verzoek. Die redenen hebben betrekking opgevallen van misbruik van rechtwaarin de verzoeken van de betrokkene „kennelijk ongegrond” of „buitensporig” zijn, met name vanwege hun repetitieve karakter.
32 In dit verband heeft de verwijzende rechter uitdrukkelijk opgemerkt dat het verzoek van de betrokkene geen misbruik opleverde”.
5.5.3.
Dit past bij de vaste jurisprudentie van het HvJ over “
rechtsmisbruik” van Unierechtelijke regels (zie bijvoorbeeld HvJ 28 juli 2016 C-423/15 inzake Krazter c. R+V, ECLI:EU:C:2016:604) en sluit als zodanig aan bij de Nederlandse regels aangaande ‘misbruik van bevoegdheid’ (artikel 3:13 BW).
5.6.
In het licht van het voorgaande zal het hof thans geen aandacht besteden aan hetgeen vanaf onderdeel F door [appellante] in haar reactie is opgemerkt en dus niet ingaan op de klachten en bezwaren die [appellante] klaarblijkelijk heeft ten aanzien van de opstelling van [verweerster] als verhuurder, het door deze gevoerde onderhoudsbeleid en gestelde toezeggingen als zodanig, haar gezondheidstoestand (toen en thans) en dat van bij haar inwonenden en wat dies meer zij.
5.7.
Deze kwesties vallen immers buiten de scope van deze laagdrempelige procedure in het kader van de AVG waarin het uitsluitend gaat om uitoefening van het controlerecht als bedoeld in de AVG. Niet meer en niet minder.
5.8.
De onderhavige procedure is niet bedoeld om (ook) een huurgeschil te beslechten dat blijkbaar al jaren aansleept, maar waarin de huurder klaarblijkelijk nog niet de geëigende juridische stappen zet om haar veronderstelde gelijk te krijgen. Daarbij valt te denken aan het aanhangig maken van een huurgeschil bij de bevoegde rechter en met inachtneming van de alsdan gelden proceduregels de bij haar levende klachten voorleggen en daarop een beoordeling krijgen.
Het hof gaat zich daar in deze procedure niet over buigen, in dat kader in deze procedure nader betrokken stellingen niet bespreken of daar enig oordeel over geven. Dat tijdens de mondelinge behandeling overigens wel aandacht is geweest voor de huurproblematiek – in het kader van het onderzoeken van de mogelijkheden van een minnelijke oplossing in den brede, zoals te doen gebruikelijk – doet aan het voorgaande niet af.
Het hof heeft in deze procedure geen behoefte aan ‘het bredere plaatje’ voor zover dat niet in relatie staat tot de uitoefening van het controlerecht als bedoeld in de AVG. Dat [appellante] al diverse malen heeft aangegeven [verweerster] ‘te wantrouwen’ is voor het hof niet onopgemerkt gebleven. Dit wantrouwen geeft [appellante] echter niet meer rechten dan (al) uit de AVG voortvloeien en die voorshands tot de hierna te geven instructie leiden.
5.9.
Nadat [verweerster] schriftelijk heeft gereageerd op de opmerkingen en vragen als vervat in de onderdelen 1 tot en met 20, als hiervoor bedoeld en die wel op het controlerecht inzake de AVG zien, zal [appellante] de gelegenheid krijgen hierop schriftelijk te reageren.
Het hof verwacht dat [appellante] zich – in het licht van het bovenstaande – hierbij zal richten op (en beperken tot) die aspecten die rechtstreeks te maken hebben met het controlerecht ingevolge de AVG.
5.10.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

Het hof:
stelt [verweerster] in de gelegenheid bij nadere akte te reageren op de punten 1 tot en met 20 als door [appellante] in de brief van 6 februari 2024 onder C. nader aangevoerd en wel binnen vier weken na deze beschikking, derhalve uiterlijk op 10 mei 2024;
laat [appellante] toe daarop te reageren binnen vier weken na ontvangst van de nadere akte van [verweerster] door middel van een antwoordakte;
houdt iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, J.I.M.W. Bartelds en T. van der Valk en is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2024.