ECLI:NL:GHSHE:2024:1219

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
20-001047-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk vervoeren van gevaarlijke stoffen zonder inachtneming van de geldende voorschriften

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van 4,05 kilogram lachgas zonder de geldende voorschriften van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het ADR in acht te nemen. De verdachte werd eerder veroordeeld tot een geldboete van € 750,00, maar dit vonnis werd vernietigd door het hof, dat opnieuw recht deed. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 december 2020 te Tilburg met een personenauto een drukhouder met lachgas vervoerde, zonder de benodigde documenten en zonder de lading vast te zetten. De verdachte heeft verklaard dat hij geen documenten bij zich had en dat er geen brandblusser in het voertuig aanwezig was. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis, waarvan € 375,00, subsidiair 7 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Het hof heeft de ernst van de overtreding en het risico voor de veiligheid in het verkeer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-001047-23
Uitspraak : 5 april 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 april 2022, in de strafzaak met parketnummer 82-097159-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de op 16 april 2021 aan de verdachte verstuurde strafbeschikking, inhoudende de oplegging van een geldboete ter hoogte van € 750,00, vernietigd en is de verdachte ter zake van ‘opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen’ veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de aan de verdachte verstuurde strafbeschikking zal vernietigen, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd en de verdachte zal veroordelen tot betaling van een geldboete ter hoogte van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit van het aan de verdachte tenlastegelegde feit. Subsidiair heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, omdat de economische politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 december 2020 te Tilburg, in elk geval in Nederland, al dan niet opzettelijk (een) handeling(en) bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van (een) gevaarlijke stof(fen) en/of met (een) vervoersmiddel(en), die is/zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft hij, de verdachte, toen en aldaar met een personenauto voorzien van het kenteken [kenteken 1] (Duits) gereden, waarin zich gevaarlijke stoffen (te weten één drukhouder gevuld met 4.05 kg N20 (lachgas)) UN-1070, klasse 2, bevonden, over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Kempenbaan te Tilburg, in elk geval over land, zonder inachtneming van de regels / voorschriften gesteld in bijlage 1 behorende bij de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen, hierin bestaande dat:
- in strijd met 8.1.2.1 onder a) van het ADR niet voor alle vervoerde gevaarlijke stoffen een vervoersdocument in het voertuig aanwezig was, en/of,
- in strijd met 7.5.7.1 van het ADR de lading niet was vastgezet en of gestuwd, en/of,
- in strijd met 8.1.4.2 van het ADR geen brandbestrijdingsuitrusting in het voertuig aanwezig was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 december 2020 te Tilburg opzettelijk een handeling bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van een gevaarlijke stof en met een vervoersmiddel, die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft hij, de verdachte, toen en aldaar met een personenauto voorzien van het kenteken [kenteken 1] (Duits) gereden, waarin zich gevaarlijke stoffen (te weten één drukhouder gevuld met 4.05 kg N20 (lachgas)) UN-1070, klasse 2, bevonden, over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Kempenbaan te Tilburg, zonder inachtneming van de regels / voorschriften gesteld in bijlage 1 behorende bij de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen, hierin bestaande dat:
- niet voor alle vervoerde gevaarlijke stoffen een vervoersdocument in het voertuig aanwezig was, en
- de lading niet was vastgezet en of gestuwd, en
- geen brandbestrijdingsuitrusting in het voertuig aanwezig was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, met proces-verbaalnummer PL2000-2020320992-1, gesloten d.d. 2 januari 2021, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met (niet doorgenummerde) dossierpagina’s 1-20.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen – in onderlinge samenhang bezien – het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 januari 2021 met foto's, pagina's 8-14, voor zover inhoudende als het relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op zondag 6 december 2020 was ik, verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent, samen met brigadier [verbalisant 2] , beiden van politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, in dienst voor de handhaving voor teamgebied Tilburg Centrum. Omstreeks 00.30 uur, hoorde ik dat politie-eenheid [kenteken 2] achter een Audi, wit van kleur met Duits kenteken: [kenteken 1] , zaten op de N269, ter hoogte van Hilvarenbeek. Ik hoorde dat zij het voertuig wilden gaan controleren aangezien hij slingerend over de weg reed. Ik zag bij de kruising Kempenbaan en Dr. Bloemenlaan het voertuig stil staan voor het verkeerslicht richting de Kempenbaan. Ik ging voor het voertuig rijden en gaf het voertuig een volgteken middels verlichte transparant. Het voertuig voldeed hier aan en volgde ons richting Shell Tankstation aan de Kempenbaan. Ik zag dat er twee personen in het voertuig zaten. De bestuurder van het voertuig betrof:
- [verdachte] , geboren op [geboortedag] 2002.
Ik liep naar de bijrijderszijde van het voertuig. Ik zag dat daar een grote drukhouder lag, deels op de grond, deels hangend tegen de stoel aan. Ik zag dat deze drukhouder niet vast zat. Ik zag dat de onderkant van de drukhouder bevroren was. Ik zag twee ballonen, één oranje en één zwarte, op de grond liggen van het voertuig. Ik hoorde dat de bestuurder zei: “Dit mag gewoon! Vorige keer mocht het ook van jullie collega's!” Ik vroeg de bestuurder de fles uit het voertuig te halen. Ik zag dat op de hals van de fles 13.7 kg en 10.0L stond ingeslagen. Middels een weegschaal woog ik de fles. De fles woog 17.75 kg. De inhoud van de fles was dus 4.05 kg. Ik merkte de bestuurder hierna aan als verdachte voor het niet juist vervoeren van gevaarlijke stoffen.
2.
Het proces-verbaal Wet vervoer gevaarlijke stoffen d.d. 2 januari 2021, pagina’s 1-7, voor zover inhoudende als het relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op zondag 6 december 2021 stelde ik, verbalisant, een nader onderzoek in aan en in het voertuig met het kenteken [kenteken 1] . Ik zag dat dit een transporteenheid (personenauto) betrof ingericht als een gesloten voertuig als bedoeld in 1.2.1 van de bijlage I van het VLG (de Regeling Vervoer over Land van Gevaarlijke stoffen). Deze bijlage I wordt in dit proces-verbaal verder aangeduid als ADR. Ik zag dat zich bij de beenruimte voor de passagiersstoel 1 grijze drukhouder lag. Ik zag dat er een sticker op de fles zat met de volgende tekst:
- Distikstofmonoxide
- UN code 1070
- Medical Madnesss
- herkenningsbord groen van kleur Nr. 2
- herkenningsbord geel van kleur Nr 5.
Verder stelde ik, verbalisant, met behulp van een weegschaal (17.75 KG) en met behulp van de in de drukhouder ingeslagen opschriften (13.7 KG) vast dat de drukhouder deels met circa 4.05 kilogram product gevuld was. Hieruit leidde ik, verbalisant, af dat er derhalve 4.05 kilogram product werd vervoerd.
Uit het onderzoek bleek dat de volgende stof was geladen:
UN-nummer: 1070
Stofnaam: Distikstofoxide (lachgas)
Klasse: 2
3.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 6 december 2020, pagina's 17-18, voor zover inhoudende als de verklaring van de verdachte [verdachte] :
V: Je wordt verdacht van het vervoeren van gevaarlijke stoffen. Wat zit er in de cilinder die wij hebben aangetroffen aan de bijrijderszijde?
A: Lachgas.
V: Heb je documenten bij je voor het vervoer?
A: Nee.
V: Heb jij een brandblusser bij je in het voertuig?
A: Nee heb ik niet.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het aan de verdachte tenlastegelegde feit. Daartoe heeft hij in de kern aangevoerd dat op grond van de inhoud van het dossier niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de drukhouder die de verdachte op 6 december 2020 heeft vervoerd, gevuld was met 4,05 kilogram lachgas – in het proces-verbaal Wet vervoer gevaarlijk stoffen d.d. 2 januari 2021 en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 januari 2021 is niet gerelateerd hoe de weging van de lachgas precies heeft plaatsgevonden en in de herinnering van de verdachte was de drukhouder leeg of nagenoeg leeg – zodat niet kan worden uitgesloten dat de vrijstelling als bedoeld in voorschrift 1.1.3.1 onder a van het ADR van toepassing is.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over land is op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen en de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen aan allerlei voorschriften gebonden. Deze voorschriften vinden hun oorsprong in het ADR, een Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg. In artikel 1.1.3.1 onder a van het ADR is bepaald dat de voorschriften van het ADR niet van toepassing zijn op “vervoer van gevaarlijke goederen, verricht door particulieren, indien deze goederen zijn verpakt voor de verkoop in de detailhandel en zijn bestemd voor hun persoonlijk of huishoudelijk gebruik dan wel voor recreatie of sportactiviteiten, onder voorwaarde dat maatregelen zijn genomen om elke lekkage van de inhoud onder normale vervoersomstandigheden te verhinderen.” Uit hetgeen op pagina 3 van het dossier is vermeld, leidt het hof af dat het Openbaar Ministerie in overleg met de Inspectie Leefomgeving en Transport het standpunt heeft ingenomen dat de vrijstelling uit artikel 1.1.3.1 onder a van het ADR, in geval van vervoer door particulieren van lachgas over land, alleen van toepassing is als dat vervoer niet meer dan 2 kilogram lachgas betreft. Als sprake is van vervoer over land door particulieren van meer dan 2 kilogram lachgas geldt de hiervoor genoemde vrijstelling niet en zijn de voorschriften van het ADR onverkort van toepassing. In Nederland is de overtreding van bepaalde voorschriften van het ADR via de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen, het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en uiteindelijke de Wet op de economische delicten strafbaar gesteld.
In hetgeen door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van het proces-verbaal Wet vervoer gevaarlijk stoffen d.d. 2 januari 2021 en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 januari 2021, in het bijzonder aangaande het gewicht van het, in de door de verdachte vervoerde drukhouder aanwezige lachgas.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat de verdachte op 6 december 2020 als bestuurder van een personenauto over de Kempenbaan te Tilburg, een voor het openbaar verkeer openstaande weg, heeft gereden, terwijl zich in die auto een drukhouder gevuld met 4,05 kilogram lachgas of distikstofoxide bevond. Het terragewicht, oftewel het gewicht van de lege drukhouder, bedroeg 13,7 kg. De drukhouder is met een weegschaal gewogen en het gewicht dat op de display zichtbaar was, bedroeg 17,75 kg. Anders dan door de verdediging wordt gesteld, was de drukhouder dus allesbehalve ‘nagenoeg leeg’ en de eenvoudige wijze waarop het gewicht van de inhoud van de drukhouder kan worden vastgesteld, maakt dat het verweer van de verdediging wordt verworpen, nu de weerlegging daarvan volgt uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen.
Lachgas of distikstofoxide is een gevaarlijke stof in de zin van artikel 1 lid 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Op vervoer over land van lachgas of distikstofoxide zijn de voorschriften van het ADR van toepassing. Omdat sprake is van vervoer over land door een particulier van meer dan 2 kilogram lachgas geldt de vrijstelling uit artikel 1.1.3.1 onder a van het ADR niet.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof voorts vast dat in de personenauto, waarmee de verdachte op 6 december 2020 over de Kempenbaan te Tilburg reed, geen vervoersdocument aanwezig was met betrekking tot de gevaarlijke stof lachgas of distikstofoxide, dat de drukhouder waarin deze gevaarlijke stof zich bevond niet was vastgezet of gestuwd, en dat in voornoemde personenauto geen brandbestrijdingsuitrusting aanwezig was. De verdachte wist dat hij op 6 december 2020 in een personenauto een drukhouder met lachgas vervoerde, dat hij voor dat vervoer niet de benodigde documenten bij zich had en dat in de personenauto geen brandblusser aanwezig was. Ook kan niet anders dan dat de verdachte, als bestuurder van de personenauto, wist dat de drukhouder gevuld met lachgas niet was vastgezet of gestuwd. Deze drukhouder lag immers in het zicht op de grond tegen de stoel van de bijrijder aan.
Gelet op het vorenoverwogene en op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk zonder inachtneming van de toepasselijke regels met een personenauto een gevaarlijke stof heeft vervoerd, en dus dat hij het aan hem tenlastegelegde feit heeft gepleegd, een en ander zoals in de bewezenverklaring nader is omschreven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in overweging genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van 4,05 kilogram lachgas zonder daarbij de geldende voorschriften uit de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen en het ADR in acht te nemen. Door aldus te handelen, heeft de verdachte de Wet vervoer gevaarlijke stoffen overtreden waardoor hij onnodige en onacceptabele risico’s heeft genomen voor zijn omgeving en voor zijn en andermans veiligheid in het verkeer. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 januari 2024, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder voor strafbare feiten (vermogensdelicten) onherroepelijk is veroordeeld, mede tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Deze veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Verder heeft het hof acht geslagen op de overige recente persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsman van de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte werkzaam is bij een koeriersbedrijf en al langere tijd een stabiele relatie heeft. Voorts heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte het financieel niet breed heeft en dat de hem in eerste aanleg opgelegde geldboete van € 750,00 er flink heeft ingehakt.
Indien het hof tot een veroordeling van de verdachte komt, heeft de raadsman van de verdachte het hof, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte alsmede op de geringe hoeveelheid lachgas die de verdachte heeft vervoerd, met verwijzing naar een drietal uitspraken in vergelijkbare zaken verzocht om de aan de verdachte op te leggen geldboete geheel voorwaardelijk op te leggen of de hoogte van het onvoorwaardelijk deel van die boete fors te matigen.
Alles afwegende, is het hof van oordeel dat in beginsel oplegging van een geldboete ter hoogte van € 750,00 passend en geboden is. In hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd, te weten de geringe hoeveelheid lachgas die de verdachte heeft vervoerd (4,05 kilogram) en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, ziet het hof evenwel aanleiding een gedeelte van deze geldboete voorwaardelijk op te leggen. Daarmee wordt de strafoplegging bovendien dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande, zal het hof aan de verdachte opleggen een geldboete ter hoogte van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis, waarvan € 375,00, subsidiair 7 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 16 april 2021 onder CJIB nummer 3132 5420 0429 6802;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis;
bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 375,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. M.A.A. van Cappelle, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kerssies, griffier,
en op 5 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.