ECLI:NL:GHSHE:2024:1214

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
20-001863-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met toegewezen vordering tot tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van de aangeefster, die op 31 maart 2023 in Sprang-Capelle door de verdachte is geslagen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 750,- subsidiair 15 dagen hechtenis en had de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 400,-. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, maar de verdediging heeft vrijspraak bepleit. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet heeft gehandeld. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren en de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde geldboete toegewezen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001863-23
Uitspraak : 20 maart 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

‘s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 juli 2023, parketnummer 02-088392-23 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 02-184005-22, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘mishandeling’ veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 750,- subsidiair 15 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van een eerder onder parketnummer 02-184005-22 opgelegde voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 400,- met aftrek van voorarrest, subsidiair 8 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van ‘mishandeling’ zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 02-184005-22, te weten een geldboete van € 400,- subsidiair 8 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zal toewijzen.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair, indien het hof tot een bewezenverklaring mocht komen, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 31 maart 2023 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk, [slachtoffer] heeft mishandeld door deze meermalen, althans eenmaal in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd te slaan en/of te stompen en/of te stoten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 maart 2023 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk, [slachtoffer] heeft mishandeld door deze meermalen in het gezicht te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer PL2000-2023079643, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, gesloten d.d. 1 april 2023, bevattende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen en met doorgenummerde dossierpagina’s 1-39.
1.
het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 maart 2023, dossierpagina’s 6-8, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 31 maart 2023 kregen collega [verbalisant 3] en ik de melding te gaan naar [adres 2] . Ter plaatse zagen wij twee vrouwen in de woning. Ik zag dat één vrouw letsel had aan haar lip en neus. Ik hoorde dat zij zojuist door [verdachte] op haar lip en neus was geslagen. Ik zag dat er verschillende bloedspetters in de woonkamer en keuken lagen. De ambulance kwam ter plaatse en ik hoorde dat zij (
het hof begrijpt: ambulance personeel) zeiden dat de lip kapot was en dat er een wond in haar neus zat. Ik zag dat de lip bloedde en ik hoorde dat de vrouw, welke zich later kenbaar maakte als [slachtoffer] , aangifte wilde doen van mishandeling.
Collega’s hielden [verdachte] aan voor mishandeling. Ik hoorde later van de collega’s dat zij zagen dat er bloedspetters op het vest van de verdachte zaten. Dat zij zagen dat hij lichte verwondingen had aan zijn rechtervuist.
2.
het proces-verbaal van aangifte d.d. 31 maart 2023, dossierpagina’s 4-5, inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
Op 31 maart 2023 was ik op bezoek bij mijn vriendin [getuige] (
het hof begrijpt telkens: getuige [getuige]). Dit was aan [adres 2] . We hoorden de deurbel. Ik zag dat [getuige] naar de voordeur liep. Ik was op dat moment in de woonkamer. Ik hoorde vervolgens een mannenstem schelden. Ik dacht dat dit misschien de ex van [getuige] was, dus ik liep naar de gang toe. Toen ik bij de gang stond zag ik dat de man in de gang stond en flink tekeer ging tegen [getuige] . Ik herkende de man meteen, hij heet [verdachte] (
het hof begrijpt: [verdachte]) uit [geboorteplaats] . Ik zag dat hij mij ook zag. Ik zag dat hij agressief naar mij toe kwam gelopen. Ik zag dit, omdat hij zich breed maakte en druk deed met zijn armen. Ik zag dat hij met zijn beide vuisten slaande bewegingen maakte naar mijn gezicht. Ik weet niet welke vuist mijn gezicht raakte, maar ik voelde twee klappen tegen mijn gezicht aankomen. Ik voelde pijn in mijn neus, lippen en mijn voorste tanden. Ik zag en voelde dat er bloed uit mijn neus en uit mijn lippen kwam. Door de klap viel ik naar achteren tegen de muur aan. Op het moment dat hij mij meerdere malen sloeg, probeerde ik hem weg te duwen en had ik zijn trui vastgepakt bij zijn nek. Ik zag vervolgens dat [getuige] tussen mij en hem kwam te staan. Ik ben nog gecontroleerd door de ambulancebroeders. Het was voornamelijk een kapotte lip en mogelijk een wondje in mijn neus.
3.
het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 31 maart 2023, dossierpagina’s 9-11, inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :
Op 31 maart 2023 was ik samen met mijn vriendin [slachtoffer] (
het hof begrijpt telkens: aangeefster [slachtoffer]in mijn woning aan [adres 2] . Op enig moment hoorde ik de deurbel gaan. Ik zag een persoon voor de deur staan en deed de voordeur open. Ik zag direct dat het [verdachte] was. Hij liep zelf mijn woning in en hij vroeg mij met wie ik hier was. Ik zei tegen hem dat ik met mijn vriendin [slachtoffer] in de woning was. Hij zag [slachtoffer] en hij vroeg haar wat zij in mijn woning deed. Ik zag dat hij direct op [slachtoffer] afstormde en ik zag dat hij zijn vuisten hard richting het gelaat van [slachtoffer] bracht en haar ook daadwerkelijk raakte. Ik zag dat hij haar zeker twee keer in het gelaat raakte met zijn gebalde vuisten. Ik zag dat hij haar zo vaak als dat maar kon probeerde te slaan. Ik zag dat de neus en de mond bloedde nadat [verdachte] haar sloeg met zijn vuisten. Later hoorde ik dat [slachtoffer] zei dat ze pijn had aan haar lip en dat deze tintelde. Ik probeerde [verdachte] weg te halen van [slachtoffer] en wilde hem uit mijn woning.
4.
het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 maart 2023, dossierpagina 12, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Letsel aangeefster/slachtoffer [slachtoffer] :
  • wondje in neus;
  • dikke bovenlip.
5.
het proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, d.d. 25 mei 2023, inhoudende als verklaring van getuige [slachtoffer] :
Ik weet nog dat ik aangifte heb gedaan, ik heb toen de waarheid gesproken. [verdachte] kwam volgens mij naar binnen en ik ging naar de deur om te kijken of ik moest helpen. Ik zag toen [getuige] en [verdachte] . Hij was dus boos en ik deed de kamerdeur open, ik zag hen en hij schold mij uit. Toen ging het allemaal heel snel. Ik kreeg een duwtje van hem, hij gaf de eerste zet. [getuige] en ik heb hebben hem proberen samen weg te duwen. Toen kreeg ik een klap. Daarna kreeg ik nog een klap tegen mijn gezicht aan, dit was tegen mijn lip/neus. Ik viel daardoor naar achteren tegen de muur aan en ik zag sterretjes. De laatste klap die ik kreeg was volop, hij probeerde volop te slaan en dit was met zijn vuist. De klappen waren echt gericht.
6.
het proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, d.d. 14 juni 2023, inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :
Ik weet nog dat ik eerder een verklaring heb afgelegd bij de politie en ik weet redelijk nog wat ik toen heb verklaard. Wat ik heb verklaard is de waarheid. Ik en [slachtoffer] zaten in de woonkamer. We hadden muziek opstaan en ik dacht dat ik twee keer de bel hoorde. Daarna zag ik door het tussenraam dat [verdachte] daar stond en toen ben ik naar de voordeur gelopen en heb deze open gedaan. Hij kwam binnen en deed de deur achter zich dicht. [slachtoffer] is pas later richting de voordeur gelopen. [verdachte] was heel boos en [slachtoffer] stond daar van “wtf doe jij hier”. Ja, tuurlijk, we hebben allemaal naar elkaar geduwd. Op dat moment hoorde ik [slachtoffer] heel hard schreeuwen. Ze had een tand door haar lip gekregen. Ze liep door de woonkamer en daardoor lag er overal bloed in de woonkamer. Ik heb wel gezien dat [verdachte] de klap heeft gegeven waardoor de tand door [slachtoffer] haar lip ging. Dit was door de vuist van [verdachte] .
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman – in de kern weergegeven – aangevoerd dat weliswaar voldoende wettig bewijs voorhanden is, doch aanleiding bestaat om te betwijfelen of de verdachte met het voor een bewezenverklaring vereiste opzet heeft gehandeld. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de raadsman betoogd dat sprake was van een schermutseling, waarbij alle aanwezige personen betrokken waren. In de chaotische situatie die toen ontstond, waarbij sprake was van wederzijds duwen en trekken, is het mogelijk dat de verdachte een afwerende, zwaaiende beweging heeft gemaakt waarbij aangeefster [slachtoffer] is geraakt. Aldus schiet het bewijs voor opzet tekort. Deze alternatieve lezing kan op grond van het dossier niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven. Evenmin volgt de onjuistheid daarvan uit de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] en getuige [getuige] , nu zij wisselend en/of onvoldoende duidelijk hebben verklaard en zij bovendien ten tijde van het incident onder invloed waren van drank en drugs, zodat aan de juistheid van hun verklaringen dient te worden getwijfeld.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Naar het oordeel van het hof vindt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging zijn weerlegging in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen.
Het hof heeft gelet op de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep geen reden om aan de betrouwbaarheid en de juistheid van de voor het bewijs gebruikte verklaringen van aangeefster [slachtoffer] en getuige [getuige] te twijfelen. Hun verklaringen zijn immers in de kern gelijkluidend, waarbij de verklaringen elkaar over en weer in voldoende mate ondersteunen, met name waar het de feitelijke toedracht van het tenlastegelegde, alsmede de achtergrond en aanloop daar naartoe betreft. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat het door aangeefster [slachtoffer] opgelopen letsel past bij het slaan met een vuist in het gezicht, hetgeen ook past bij de door aangeefster [slachtoffer] geschetste feitelijke toedracht. Om die reden neemt het hof de verklaring van aangeefster [slachtoffer] als uitgangspunt. Nu de verklaring van de verdachte onvoldoende (objectieve) steun vindt in het procesdossier, hecht het hof geen geloof aan de verklaring van de verdachte, zodat het hof aan deze verklaring van de verdachte voorbijgaat. Hierbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op vragen van het hof niet, dan wel in onvoldoende mate in staat (of gewillig) was om een beschrijving te geven van diens eigen (beweerdelijk verdedigend) handelen.
Het hof stelt aldus op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte aangeefster [slachtoffer] tweemaal met de vuist in het gezicht heeft geslagen. Uit het handelen van de verdachte leidt het hof af dat hij heeft gehandeld met het voor een bewezenverklaring vereiste opzet.
Getuige [getuige] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat haar verklaring bij de politie juist is en bevestigd dat zij heeft gezien dat de verdachte aangeefster [slachtoffer] met de vuist heeft geslagen. Dat zij dit eerst heeft verklaard nadat dit haar was gevraagd, levert naar het oordeel van het hof geen omstandigheid op die afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van haar verklaring.
Hetgeen overigens door de raadsman ter betwisting van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] en getuige [getuige] als verweer is aangevoerd, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich op 31 maart 2023 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van aangeefster [slachtoffer] , in de woning van haar vriendin [getuige] , bij wie zij op bezoek was na samen uit geweest te zijn. De verdachte was boos op getuige [getuige] en heeft zijn boosheid vervolgens gericht op aangeefster [slachtoffer] door haar tweemaal met vuisten in het gezicht te slaan. Hij heeft daarmee de lichamelijke integriteit van aangeefster [slachtoffer] geschonden en haar pijn en letsel toegebracht. Het hof weegt daarbij voorts in strafverzwarende zin mee dat de mishandeling heeft plaatsgevonden in de woning van getuige [getuige] , een plek waar aangeefster [slachtoffer] en getuige [getuige] zich veilig zouden moeten voelen.
Het hof heeft daarnaast ten nadele van verdachte acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 januari 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk delict. Deze veroordeling heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te plegen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdediging heeft ten overstaan van het hof naar voren gebracht dat de verdachte kampt met psychische problemen, dat hij daarvoor in behandeling is geweest en dat er nu nog onderzoeken lopen in verband met deze psychische problemen. Voorts heeft de verdediging naar voren gebracht dat de verdachte schulden heeft bij verschillende instanties en dat hij een bijstandsuitkering ontvangt.
Het hof ziet, met name gelet op de financiële draagkracht van de verdachte – anders dan de politierechter – reden om geen geldboete aan de verdachte op te leggen. Het hof acht een taakstraf voor de duur van 20 uren een passende straf. Het hof ziet geen aanleiding om daarnaast een voorwaardelijke straf op te leggen zoals door de advocaat-generaal is gevorderd.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 december 2022 onder parketnummer 02-184005-22 opgelegde voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 400,- subsidiair 8 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde geldboete ter hoogte € 400,-, subsidiair 8 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis;
beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 december 2022, parketnummer 02-184005-22, te weten van:
een
geldboetevan
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A. Muller, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos en mr. A. Benschop, griffiers,
en op 20 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Muller voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.