II.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat op grond van het dossier niet kan worden uitgesloten dat de pallets beschouwd dienen te worden als res nullius en aldus het bewijs van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Krachtens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad geldt dat indien een goed wordt weggenomen dat ten tijde van het wegnemen niet toebehoort “aan een ander”, er geen sprake is van diefstal. Indien de verdachte ten tijde van het wegnemen in de veronderstelling verkeerde dat het goed op dat moment niet aan een ander toebehoorde, dan ontbreekt het voor diefstal vereiste oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening als bedoeld in artikel 310 van Wetboek van Strafrecht en zal eveneens vrijspraak moeten volgen.
Bij de beoordeling van de vraag of daarvan sprake is, zal het in het concrete geval veelal aankomen op de uiterlijke verschijningsvorm. In dat verband kan onder meer betekenis toekomen aan de geldelijke waarde die de zaak (nog) vertegenwoordigt en de plaats en omstandigheden waaronder het goed (onbeheerd) is achtergelaten. Naar het oordeel van het hof heeft in algemene zin te gelden dat elke zaak, door mensenhand gemaakt of bewerkt, geacht mag worden een eigenaar te hebben, tenzij het tegendeel uit de concrete omstandigheden blijkt.
In het licht van deze vooropstelling overweegt het hof als volgt.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de pallets geen res nullius waren. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof genoegzaam vast komen te staan dat de pallets aan [naam bedrijf] toebehoorden. Immers volgt uit het dossier dat de pallets zich bevonden op een beveiligd bouwterrein van [naam bedrijf] , in welk verband het hof voorts wijst op de kennisgeving van inbeslagname (dossierpagina 43) waar de naam van [naam bedrijf] als eigenaar van de pallets staat vermeld. Reeds om die reden faalt het verweer in zoverre.
Indien en voor zover de raadsman heeft bedoeld te betogen dat de verdachte mocht veronderstellen dat de pallets op dat moment niet aan een ander toebehoorden, overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt vast dat de pallets zich op een bedrijventerrein bevonden dat werd beveiligd door middel van cameratoezicht. Op het bouwterrein bevonden zich – blijkens het proces-verbaal van bevindingen – voorts meerdere bouwketen en containers. Het was derhalve een bouwterrein waar gewerkt werd. Deze omstandigheden wijzen erop dat de pallets niet waren prijsgegeven. Bij dit oordeel heeft het hof voorts nog in aanmerking genomen dat uit het dossier volgt dat de pallets mogelijk nog een geldelijke waarde vertegenwoordigden van € 70,00 per stuk. Op het moment dat de verdachte zich op het terrein bevond, werd bovendien door de beveiliger tegen hem geroepen dat hij zijn handelingen moest staken, dat hij weg moest gaan, dat de beveiliging aangestuurd zou worden en de politie gebeld zou worden. Het hof is van oordeel dat de verdachte zich aldus moet hebben gerealiseerd dat hij zich op het terrein van een ander bevond en dat ook de pallets aan een ander toebehoorden. Mitsdien heeft hij de pallets weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
Het hof verwerpt dan ook het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging. In hetgeen de raadsman overigens naar voren heeft gebracht ziet het hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat de diefstal voltooid was nu de pallets in de bus van verdachte waren geladen. Dat de bus nog op de bouwplaats stond maakt dit niet anders.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Ter terechtzitting heeft de raadsman – subsidiair – een straftoemetingsverweer gevoerd en het hof verzocht om bij een bewezenverklaring aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen maar te volstaan met een taakstraf. Daartoe heeft de raadsman gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de omstandigheid dat de verdachte (mede) de zorg draagt voor zijn kleindochter. Voorts heeft de raadsman gewezen op een recent onderzoek van het WODC, waaruit volgt dat kortdurende vrijheidsstraffen geen aanvullend nut hebben.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich op 2 februari 2023 schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een hoeveelheid pallets welke toebehoorden aan [naam bedrijf] te Breda. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van een ander. Hij heeft enkel oog gehad voor het eigen financieel gewin, zonder zich iets gelegen te laten liggen aan de gevolgen van zijn handelen voor de gedupeerden. Bovendien zijn diefstallen zeer ergerlijke feiten, die naast schade ook hinder en overlast veroorzaken voor de gedupeerden. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 februari 2024, betrekking hebbend op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk – doch niet recent – is veroordeeld, onder meer ter zake van soortgelijke delicten. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Alles afwegende en gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat, met name gelet op het justitiële verleden van de verdachte en de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof acht, met de advocaat-generaal, een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken passend en geboden.
Onder de verdachte is een ponypack met daarin 0,5 gram cocaïne in beslag genomen, alsmede een personenauto (Ford Transit voorzien van kenteken [kenteken] ).
Het hof zal de cocaïne onttrekken aan verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Het hof zal de teruggave aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon, te weten [betrokkene] , gelasten van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven personenauto.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36d, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.