6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten (bij de verwijzing naar producties zal voor de conclusies in conventie en in reconventie kortheidshalve alleen de benaming in conventie worden gehanteerd):
[X] handelt in, onder andere, gebruikte tractoren. De bestuurder van [X] is [bestuurder] (verder: [bestuurder] ).
[appellant] heeft op of omstreeks 12 januari 2018 van [X] een op marktplaats.nl aangeboden tweedehands tractor van het merk [merk] gekocht voor een koopprijs van € 16.637,50 inclusief btw. Op 12 januari 2018 heeft [X] aan [appellant] een factuur verzonden voor voormeld bedrag, met daarop de vermelding ‘
bought in the state as it is without warranty of any kind’.
De tractor is in opdracht en voor rekening van [appellant] door een transporteur naar Oostenrijk getransporteerd en aldaar op 22 januari 2018 aan [appellant] afgeleverd.
Op 24 januari 2018 heeft [appellant] bij [X] geklaagd over het ontbreken van de aftakas naar de vooras. [X] heeft hierop (uit coulance) aan [appellant] een creditfactuur voor een bedrag van € 1.322,33 (€ 1.600,= incl. btw) gestuurd.
Op 9 dan wel 11 maart 2018 (prod. 5 inl. dagv., prod. 4 cva) heeft [appellant] aan [X] een e-mailbericht gezonden met de volgende inhoud:
‘Dear Ladies and Gentlemen! Unfortunately we have to inform you that the tractor you bought [merk] [type] (chassis no. [nummer] ) had a gearbox damage on purchase! Please see enclosed photo! We drove since the purchase only 2.5 hours (unloading of the truck and to SErvice and inspection - Pickerl) in the workshop! I would like to ask you to 13.03.2018 for short written opinion on the matter, otherwise we will hand over the matter of our legal expenses insurance!’
Bij e-mail van 13 maart 2018 (11:16 uur) (prod. 6 inl. dagv.) heeft [X] als volgt gereageerd:
‘The tractor has been sold in the state as it was and without warranty. when the tractor left us, it was okay! We have been kind enough to pay a refund for an axle that was not with the tractor. So I think we 've already done more than if we had to do.’
Bij e-mail van 13 maart 2018 (23:32 uur) (prod. 5 cva) heeft [appellant] aan [X] bericht:
‘Enclosed as requested, I send you more photos of the broken gear from the [merk] [type] ! Have today with the specialist visited the thing! The first damage in the gearbox, according to the broken gearwave, occurred about 300 to 500 hours ago! The consequential damages have arisen! The tractor is currently in the workshop (...) Please contact the workshop yourself!' 1 can send more pictures! I expect a suggestion from her side until tomorrow evening !!’
Bij dit e-mailbericht heeft [appellant] een e-mailbericht meegestuurd dat hij op 12 maart 2018 had ontvangen van Lagerhaus Zwettl, inhoudende:
‘Hab dir die ganzen Teile mal aufgelistet, nicht schrecken hab das Hinterachsgehäuse and Triebling- Tellerrad Original auch dabei, gibt 's Repariert! Bei uns könnte ich dir für die ganzen Teile wie sie oben stehen 10.400€ machen, Für das Gehäuse und den Triebling- Tellerrad gebe ich dir Montag noch die Preise durch, heute erreiche ich keinen mehr, da wird es dann günstiger! Bitte melde dich wenn du abends mal vorbei kommst um dir vor Ort ansehen zu können.’
Bij een factuur d.d. 31 maart 2018 (en opdrachtdatum 12 april 2018) (prod. 8 inl. dagv.) heeft Lagerhaus Zwettl een bedrag van € 4.828,90 aan [appellant] in rekening gebracht voor diverse onderdelen en arbeidsuren. Daarnaast heeft Hochrather Landtechnik bij een ongedateerde factuur (opdrachtdatum 15 maart 2018) een bedrag van € 3.517,32 in rekening gebracht voor diverse onderdelen.
Bij brief van 19 april 2018 (prod. 9 inl. dagv.) heeft de advocaat dr. Wagner namens [appellant] jegens [X] aanspraak gemaakt op een bedrag van € 11.075,96 als vergoeding van herstelkosten.
Op 19 juni 2018 heeft [appellant] een procedure jegens [X] aanhangig gemaakt bij het Bezirksgericht Freistadt (Oostenrijk). In die procedure hebben [bestuurder van geïntimeerde] (via Skype) en [appellant] op 21 november 2018 verklaringen afgelegd. Bij uitspraak van 25 januari 2019 (prod. 6 cva)) heeft dit gerecht geoordeeld dat de Oostenrijkse rechter niet internationaal bevoegd is om over deze kwestie te oordelen. Het gerecht heeft overwogen dat [appellant] geen consument was in de zin van art. 17 Verordening (EU) nr. 1215/2012 (hierna: Brussel I bis-Vo) en dat, nu de tractor in Nederland was geleverd, ook op grond van art. 7 onder 1 Brussel I bis-Vo aan de Oostenrijkse rechter geen internationale bevoegdheid toekomt. Het gerecht heeft bij zijn oordeel betrokken de in de procedure door de partijen verstrekte informatie (prod. 11 cva), onder meer inhoudende dat [appellant] ten tijde van de koop leraar in het beroepsonderwijs was maar in zijn vrije tijd ook wel ondersteunende werkzaamheden verrichtte in het landbouwbedrijf van partijen op hun woonadres (17 ha), van welk bedrijf [appellant] zijn privé-aandeel aan zijn echtgenote had verpacht en zijn echtgenote de bedrijfsleider was. De tractor zou mede worden gebruikt voor sneeuwruimen en het transport van oogst.
Deze beslissing is, waar het gaat om de internationale bevoegdheid, door [appellant] vergeefs aangevochten bij het Landesgericht Linz (prod. 7 cva). Het Landesgericht is in zijn uitspraak van 20 augustus 2019 eveneens tot het oordeel gekomen dat [appellant] onvoldoende had gesteld voor een als niet bedrijfs- of beroepsmatig te beschouwen gebruik van de tractor als bedoeld in art. 17 van de Brussel I bis-Vo en dat de aflevering plaatsvond in Nederland, zodat de Oostenrijkse rechter noch op grond van art. 17 noch op grond van art. 7 lid 1 van voormelde verordening een bijzondere bevoegdheid toekwam om de vordering van [appellant] op [X] te beoordelen.
Bij brief van 18 oktober 2019 (prod. 10 inl. dagv.) heeft mr. Pfeil namens [appellant] jegens [X] aanspraak gemaakt op een bedrag van € 7.903,23 als vergoeding van herstelkosten, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
[appellant] heeft op 24 oktober 2018 een onderneming, ESR-Transportsysteme GmbH, opgericht (prod. 2 cva). De onderneming heeft blijkens de inschrijving d.d. 19 maart 2021 in het Oostenrijkse ‘Firmenbuch’ (prod. 2 cva) als bedrijfsvoering ‘Handel mit Transportsystemen’. Blijkens de inschrijving is de echtgenote van [appellant] sinds 10 november 2018 zelfstandig bevoegd bedrijfsleider en [appellant] zelfstandig bevoegd procuratiehouder. Op de website van ESR-Transportsysteme wordt het bedrijf gepresenteerd als een bedrijf met een 25-jarige ervaring op alle gebied van industriële en maritieme transporten (prod. 1 cva).
het geding in eerste aanleg
6.2.1.[appellant] heeft bij dagvaarding van 26 januari 2021 in Nederland het geding in eerste aanleg jegens [X] aanhangig gemaakt. [appellant] heeft in de dagvaarding gesteld dat hij de tractor had gekocht in zijn hoedanigheid van consument voor privé-gebruik en dat het transport naar Oostenrijk door [X] was verzorgd. Het laatste heeft [appellant] geadstrueerd met een vrachtbrief (prod. 3 inl. dagv), waarin [X] als afzender is vermeld. [appellant] heeft in de dagvaarding een bedrag van € 10.099,04 gevorderd aan herstelkosten voor het vervangen van het defecte aandrijfmechanisme, te verminderen met een al door [X] voldaan bedrag van € 3.300,=, volgens hem per saldo € 7.903,23, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, subsidiair vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, beide met ingang van 19 april 2018, althans met ingang van de dag van de dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening. [appellant] heeft voorts gevorderd een bedrag van € 2.400,=, subsidiair € 785,=, aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2018, althans de dag van dagvaarding.
6.2.2.[X] heeft de vorderingen gemotiveerd bestreden. Zij heeft deze op diverse gronden inhoudelijk betwist en daarbij ook aangevoerd dat door [appellant] een onjuiste voorstelling van zaken is gegeven en dat [appellant] niet aan de bewijsaandraagplicht en waarheidsplicht van art. 21 Rv heeft voldaan. [X] verwijt [appellant] onder meer dat hij als productie 5 bij de inleidende dagvaarding een e-mail heeft overgelegd waarin alleen een verzenddatum van 9 maart 2018 is vermeld en die afwijkt van de door [X] ontvangen e-mail met een verzenddatum van 11 maart 2018 (prod. 4) en dat de tekst van de door [appellant] overgelegde, door hem op 12 maart 2018 van Zwettl ontvangen e-mail (prod. 7 inl. dagv.) verschilt van de tekst van die e-mail zoals [appellant] deze aan [X] heeft ‘doorgestuurd’ (prod. 5 cva). [X] verwijt [appellant] verder dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven over de in Oostenrijk gevoerde procedures en onvermeld heeft gelaten dat de beide gerechten in die procedures zich onbevoegd hebben verklaard en op grond van in die procedures door de partijen verstrekte informatie hebben geoordeeld dat van een consumentenkoop geen sprake was. Ook heeft [appellant] , naar [X] hem verwijt, in strijd met de waarheid gesteld dat aan de koop uitgebreide contacten tussen partijen via WhatsApp en telefoon vooraf zijn gegaan en dat het transport door [X] is verzorgd. [X] verbindt aan het door haar aan [appellant] verweten onrechtmatig handelen in strijd met de waarheidsplicht in reconventie de vordering dat [appellant] wordt veroordeeld tot integrale vergoeding van al haar proceskosten, derhalve de daadwerkelijk gemaakte kosten in de procedure in Nederland en de kosten van de procedures in Oostenrijk, voor zover deze de in die procedures toegewezen proceskosten te boven zijn gegaan, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 oktober 2019.
6.2.4.Op een door de kantonrechter bevolen comparitie van partijen op 27 juli 2021, die door [appellant] via een Skype-verbinding is bijgewoond, heeft [appellant] erkend dat het transport van de tractor niet door [X] maar door hem zelf is verzorgd en dat de eerdere creditfactuur voor de aftakas een bedrag van € 1.322,33 excl. btw (€ 1.600,= incl. btw) heeft betroffen en niet het bedrag van € 3.300,= (incl. btw) van de door hem als factuur aftakas (prod. 4 inl. dagv.) overgelegde, niet gedateerde opdrachtbon (‘
Kaufvertrag’), welk bedrag door hem in mindering is gebracht op de in het onderhavige geding ingestelde vordering. [appellant] heeft ter comparitie op de door de kantonrechter besproken verschillen tussen de door hem overgelegde e-mails en de door [X] ontvangen e-mails gereageerd met de verklaring dat hij dit in ieder geval niet bewust zo heeft gedaan of doorgestuurd en dat wellicht de auteur ermee te maken heeft of dat er iets mis is gegaan met het kopiëren van de e-mail.
6.3.1.Bij tussenvonnis van 8 september 2021 heeft de kantonrechter in conventie overwogen, kort samengevat:
- dat de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van art. 4 lid 1 Brussel I bis-Vo (r.o. 4.1 vs);
- dat Nederland en Oostenrijk beide partij bij de Verordening (EU) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomsten (Rome I); dat bij gebreke van een rechtskeuze op grond van artikel 4 lid 1 sub a geldt dat de overeenkomst voor de verkoop van roerende zaken wordt beheerst door het recht van het land waar de verkoper zijn gewone verblijfplaats heeft. Dat in dit geval dus Nederlands recht van toepassing is (r.o. 4.2 vs);
- dat de omstandigheid dat partijen in Oostenrijk hebben geprocedeerd er niet aan in de weg staat dat [appellant] de vordering opnieuw bij de Nederlandse rechter instelt maar dat de Nederlandse rechter aan de in Oostenrijk gegeven beslissing in beginsel gezag dient toe te kennen indien aan een aantal (in r.o. 4.3 van het vonnis opgesomde) voorwaarden is voldaan (r.o. 4.3 vs);
- dat in dit geval aan die voorwaarden is voldaan en er daarom op grond van de door de Oostenrijkse rechters gegeven beslissingen van moet worden uitgegaan dat [appellant] bij de koop van de tractor niet heeft gehandeld als consument in de zin van art. 17 van de Brussel I bis-Vo(r.o. 4.3 vs);
- dat dit betekent dat er geen sprake is van een consumentenkoop, zodat (onder andere) artikel 7:18 lid 2 BW toepassing mist en dat het Weens Koopverdrag van toepassing is op de koopovereenkomst van partijen, zodat bij de inhoudelijke
beoordeling van de verbintenisrechtelijke aspecten van de koopovereenkomst de regels
van dat verdrag toegepast moeten worden (r.o. 4.4 vs);
- dat het, gelet op het bepaalde in art. 36 lid 1 Weens Koopverdrag, op de weg van [appellant] ligt om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de tractor bij aflevering door [X] aan de door [appellant] ingeschakelde transporteur niet aan de overeenkomst beantwoordde (r.o. 4.7 vs);
- dat [appellant] niet aan die stelplicht heeft voldaan en dat de kantonrechter daarbij mede in aanmerking neemt dat hij niet aan zijn verplichting ex art. 21 Rv heeft voldaan om in de dagvaarding alle voor de beoordeling van de vordering van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren; dat [appellant] heeft nagelaten te vermelden dat en waarom de Oostenrijkse rechter zich onbevoegd heeft verklaard en met name dat de Oostenrijkse rechter heeft geoordeeld dat [appellant] niet handelde als consument; dat dit te meer van belang was omdat [appellant] zich thans opnieuw erop beroept dat hij de tractor als consument heeft gekocht; dat [appellant] in de dagvaarding verder in strijd met de waarheid heeft gesteld dat het transport door [X] is verzorgd en dat hij in strijd met de waarheid heeft gesteld dat hij bij een op 9 maart 2018 verzonden e-mail [X] heeft bericht over het gestelde gebrek en daartoe een productie (prod. 5 inl. dagv.) heeft overgelegd die afwijkt van de door [X] ontvangen e-mail waarop een verzenddatum van 11 maart 2018 is vermeld (r.o. 4.8 vs);
- dat de kantonrechter aan de schendingen van de waarheidsplicht de consequentie verbindt dat geen geloof wordt gehecht aan de stelling van [appellant] dat hij de tractor op 9 maart 2018 nog niet had gebruikt, althans dat daarmee op dat moment slechts 2,5 uur mee was gereden; dat de kantonrechter die stelling bovendien in tegenspraak acht met de in de procedure in Oostenrijk door [appellant] afgelegde verklaring en de in die procedure vastgestelde feiten, waaruit moet worden geconcludeerd dat [appellant] de tractor al direct na aflevering heeft gebruikt; gezien de stelling van [appellant] dat het gestelde gebrek de tractor onbruikbaar doet zijn, moet er volgens de kantonrechter daarom van worden uitgegaan dat de tractor toen nog vrij was van een gebrek aan het aandrijfmechanisme; dat [appellant] aldus onvoldoende heeft onderbouwd dat de tractor op het moment van aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordde (r.o. 4.9 vs).
6.3.2.De kantonrechter heeft in het tussenvonnis ten aanzien van de vordering van [X] in reconventie overwogen:
- dat [appellant] de waarheidsplicht dusdanig heeft geschonden dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van procesrecht dan wel onrechtmatig handelen (r.o. 4.13 vs);
- dat de vordering tot vergoeding van de werkelijke proceskosten daarom toewijsbaar is voor de in de procedure in Nederland gemaakte proceskosten (4.14 vs);
De kantonrechter heeft [X] in de gelegenheid gesteld om een nadere opgave van die kosten te doen en heeft iedere verdere beslissing in conventie en in reconventie aangehouden.
6.3.3.Na een nadere opgave door [X] bij akte in reconventie, waarop door [appellant] bij antwoordakte is gereageerd, heeft de kantonrechter bij het eindvonnis van 15 december 2021 de vordering van [appellant] in conventie afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het geding in conventie, en de vordering van [X] in reconventie toegewezen tot een bedrag van € 9.467,18, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de uitspraak van het vonnis. [appellant] is in reconventie verder, voor het geval aan de veroordeling in reconventie niet binnen veertien dagen na de uitspraak zou worden voldaan, veroordeeld tot vergoeding van nakosten, begroot op € 124,=, en wettelijke rente over die kosten.
de grieven en de wijziging van eis
6.4.1.[appellant] is van de vonnissen van de kantonrechter in hoger beroep gekomen. Tegen het tussenvonnis van 7 april 2021, waarbij een comparitie van partijen werd bevolen als voorzien in art. 131 Rv, staat geen hoger beroep open, zodat [appellant] in zoverre in het door hem ingestelde hoger beroep niet ontvankelijk zal worden verklaard.
6.4.2.[appellant] heeft tegen het tussenvonnis van 8 september 2021 en het eindvonnis van 15 december 2021 zes grieven aangevoerd, waarvan grief 6 geen zelfstandige betekenis heeft. In grief 6 concludeert [appellant] op grond van de daaraan voorafgaande grieven dat de kantonrechter zijn vordering in conventie ten onrechte heeft afgewezen en de vordering van [X] in reconventie ten onrechte heeft toegewezen.
6.4.3.[appellant] heeft verder in hoger beroep zijn eis gewijzigd. Hij stelt dat hij in eerste aanleg abusievelijk een bedrag van € 3.300,= te weinig aan schadevergoeding heeft gevorderd. Naar hij thans stelt bestaat zijn schade in hoofdsom uit de volgende posten:
(i) kosten Hennerbircher € 3.300,=
(ii) kosten Hochrater € 3.517,32
(iii) kosten Zwettl
€ 4.828,90Totaal: € 11.646,22
[appellant] vermeerdert zijn vordering tot dit bedrag.
Hij heeft verder zijn vordering vermeerderd met een vordering tot veroordeling van [X] in de kosten van de comparitie na aanbrengen in hoger beroep aan zijn zijde. Dit omdat [X] op een mondelinge behandeling heeft aangedrongen terwijl zij wist dat deze geen enkel doel diende aangezien zij zelf tevoren al had laten weten tot geen enkele regeling bereid te zijn. Voorts vordert [appellant] terugbetaling van wat hij uit hoofde van het bestreden vonnis heeft betaald, vergoeding van buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, inclusief de nakosten, steeds vermeerderd met de wettelijke rente, en alles uitvoerbaar bij voorraad.
Rechtsmacht en toepasselijk recht