ECLI:NL:GHSHE:2024:117

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
200.330.828_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezagsbeëindiging van de moeder over minderjarige na conflicten tussen ouders

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin haar ouderlijk gezag over haar minderjarige kind is beëindigd. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S.O. Zengin, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en haar te herstellen in het ouderlijk gezag. De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in deze zaak, heeft de bestreden beschikking verdedigd en verzocht om deze te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 september 2023, waarbij zowel de moeder als de vader, en vertegenwoordigers van de Raad en de Jeugdbescherming aanwezig waren.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de ouders zijn met elkaar gehuwd en hebben samen een minderjarige, geboren in 2018. De ouders zijn in april 2020 feitelijk uit elkaar gegaan en de rechtbank heeft in 2021 de echtscheiding uitgesproken. De moeder heeft sinds juni 2021 geen contact meer met de minderjarige, die bij de vader woont. De Raad heeft op verzoek van de Jeugdbescherming onderzoek gedaan naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel, wat heeft geleid tot de bestreden beschikking.

Het hof heeft de argumenten van de moeder, die stelt dat de rechtbank ten onrechte het gezag heeft beëindigd, overwogen. De moeder betoogt dat er onvoldoende rekening is gehouden met de context van de gebeurtenissen en dat de Raad niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Het hof concludeert echter dat de rechtbank op goede gronden heeft gehandeld en dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige door de conflicten tussen de ouders en het gebrek aan samenwerking tussen hen, de beëindiging van het gezag van de moeder rechtvaardigt. Het hof bekrachtigt derhalve de beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 januari 2024
Zaaknummer: 200.330.828/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/388314 / FA RK 22-5555
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.O. Zengin,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 augustus 2023, heeft de moeder verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. het hoger beroep van de moeder gegrond te verklaren;
II. de beschikking van de rechtbank te vernietigen;
III. de raad niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek;
IV. de moeder te herstellen in het ouderlijk gezag over [minderjarige] ;
Subsidiair:
V. het hoger beroep van de moeder gegrond te verklaren;
VI. de beschikking van de rechtbank te vernietigen;
VII. het verzoek van de raad af te wijzen ten aanzien van de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] ;
VIII. de moeder te herstellen in het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 6 september 2023, verzoekt de raad het verzoek van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 september 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Zengin;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- Stichting Jeugdbescherming Regio [regio] , handelend onder de naam Jeugd Veilig Verder, die is aangemerkt als informant, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uitgeoefend tot de datum van de hierna te noemen bestreden beschikking.
3.2.
De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd op 11 september 2018. In april 2020 zijn de ouders feitelijk uit elkaar gegaan.
Bij beschikking van de rechtbank van 28 juli 2021 is de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken en is het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader bepaald. Die beschikking is (als gevolg van een fout) niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De moeder is om die reden een nieuwe echtscheidingsprocedure gestart.
De ouders zijn op de uitspraakdatum van onderhavige beschikking nog gehuwd.
3.3.
Bij beschikking van 18 december 2020 heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, tot 18 december 2021. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, laatstelijk tot 18 december 2023.
3.4.
Sinds 22 juni 2021 is [minderjarige] met een spoedmachtiging uit huis geplaatst bij de andere ouder (de vader). Daarna is deze maatregel verlengd.
De moeder en [minderjarige] hebben sinds oktober 2021 geen contact met elkaar.
3.5.
De raad heeft op verzoek van de GI van 10 februari 2022 onderzoek gedaan naar de vraag of een gezagsbeëindigende maatregel voor de moeder nodig is. De raad heeft hierover gerapporteerd bij rapport van 12 december 2022.
3.6.
Het hof heeft ambtshalve het gezagsregister geraadpleegd. Hieruit blijkt dat bij beschikking van 30 oktober 2023 de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] heeft opgeheven.
Omvang van het geschil
3.7.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 25 mei 2023 heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd.
3.8.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte de raad in zijn verzoek tot gezagsbeëindiging, gebaseerd op artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), ontvangen. Nu er sprake is van een voortdurende ex-partnerstrijd tussen de ouders, had de geëigende weg moeten zijn dat de vader zelf een verzoek gebaseerd op artikel 1:253n BW had ingediend, zodat er getoetst wordt aan het klem en verloren criterium.
De rechtbank heeft ten onrechte het gezag van de moeder beëindigd op de grond van artikel 1:266 lid 1 onder a BW. Onvoldoende is rekening gehouden met de context van de gebeurtenissen, die ten grondslag worden gelegd aan de gezagsbeëindiging. Vanaf het moment dat de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is afgegeven (juni 2021), is de samenwerking tussen de GI/hulpverlening en de moeder gaan stagneren. Door de GI is niet gewerkt aan een thuisplaatsing van [minderjarige] . De moeder heeft het gevoel dat zij aan de kant is gezet. Zij wilde niet erkennen dat er sprake is geweest van kindermishandeling door haar, terwijl zij dat niet heeft gedaan. Er is een impasse tussen haar en de GI ontstaan en de GI heeft geen adequate actie ondernomen om deze impasse te doorbreken. De voorwaarden die de GI stelt voor het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] , zijn niet haalbaar. De moeder heeft getracht om in gesprek te komen met de GI om tot haalbare afspraken te komen, maar dit is niet gelukt. Op de kaartjes die zij stuurt aan [minderjarige] , hoort zij niets terug. Met de vader was alleen strijd over de schoolkeuze.
De GI is heel snel overgegaan tot indiening van een verzoek bij de raad tot onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel. Dit heeft het wantrouwen van de moeder richting de GI en de samenwerkingsproblemen vergroot. Daarnaast escaleerde ook het conflict tussen de ouders. Deze gevolgen hebben ervoor gezorgd dat belangrijke beslissingen over [minderjarige] vertraagd of niet genomen werden. Ten onrechte worden deze gevolgen in de schoenen van de moeder geschoven. Er is te lichtvaardig besloten dat voor de moeder geen plaats is in het ouderlijk gezag. De gezagsbeëindiging is in strijd met artikel 8 EVRM. De moeder vindt het belangrijk dat zij als gezaghebbende ouder betrokken blijft.
3.10.
De raad meent dat de bestreden beschikking op juiste gronden is genomen. Hij verwijst voor de onderbouwing naar het raadsrapport van 12 december 2022. Hij voert verder in zijn verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
In deze zaak bestaat voldoende grond om de procedure op grond van artikel 1:266 BW te volgen. De GI heeft de raad verzocht om onderzoek te doen naar de gezagsbeëindigende maatregel, omdat de ouders belangrijke beslissingen over [minderjarige] niet gezamenlijk kunnen nemen doordat de moeder niet (tijdig) reageert of geen alternatief biedt én om (de risico’s op) overbelasting van de vader te voorkomen.
[minderjarige] leeft al heel lang in een situatie van onrust en onduidelijkheid door het gebrek aan communicatie en samenwerken tussen de ouders. Door onenigheid tussen de ouders stagneert besluitvorming en hulpverlening voor [minderjarige] en blijft voor haar veel onduidelijkheid en onzekerheid bestaan over wat zij van de moeder mag verwachten met betrekking tot contactherstel. Dit is belastend en verwarrend voor haar. [minderjarige] heeft duidelijk behoefte aan contact met de moeder. De raad adviseert de moeder (mede) gelet op haar stellingname tijdens de mondelinge behandeling dat zij overal aan mee wil werken, om deel te gaan nemen aan de overleggen met betrekking voor [minderjarige] waar zij voor wordt uitgenodigd.
In het verleden zijn schriftelijke aanwijzingen en gerechtelijke procedures nodig geweest om dingen voor [minderjarige] te regelen. Het valt niet te verwachten dat de ouders op korte termijn wel tot overeenstemming kunnen komen. Er moet nu gehandeld worden, anders leidt dit tot een extra bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] .
De raad betwist de stelling van de moeder dat onvoldoende rekening is gehouden met de context van de gebeurtenissen, die aan de gezagsbeëindiging ten grondslag ten grondslag worden gelegd. Uit het raadsonderzoek blijkt dat de GI veel heeft ingezet om te komen tot samenwerking met de moeder, verbetering van de communicatie tussen de ouders en contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] . Tot op heden is hier geen enkel resultaat in geboekt. Het is nodig dat op het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] blijvend wordt ingezet door een voogd of actief betrokken hulpverlener.
3.11.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De vader is het eens met de bestreden beschikking. Door gezamenlijk gezag van de ouders stagneren alle belangrijke beslissingen die over [minderjarige] genomen moeten worden, onder andere over de schoolkeuze, huisarts en tandarts. De ouders komen daar samen niet uit, ook niet met bemiddeling van de GI. De moeder wil nergens aan meewerken.
De vader kan contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] ondersteunen, maar hij heeft er geen vertrouwen in dat dit nog gaat lukken. De GI heeft de moeder steeds een uitnodiging gestuurd om aan de overleggen over [minderjarige] deel te nemen, maar de moeder is niet verschenen. In de zomer heeft de vader een kaart van de moeder ontvangen, maar dit staat haaks op het veiligheidsplan.
Informatie over [minderjarige] wordt door de GI aan de moeder verstrekt. Als de GI niet meer betrokken is, dan zal de vader dat zelf doen. De vader heeft ten aanzien van [minderjarige] (praktische en opvoedkundige) steun van [instantie] . Daarnaast heeft hij ambulante hulp voor zijn zoon [zoon] .
3.12.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende naar voren gebracht.
De GI is het eens met de gezagsbeëindiging van de moeder. Het is geen enkele keer gelukt om met de ouders gezamenlijk in gesprek te komen. De moeder krijgt steeds een uitnodiging voor de overleggen die over [minderjarige] plaatsvinden, ook sinds de gezagswijziging, maar zij sluit bij die overleggen niet aan. Het is ook niet gelukt om met de moeder in gesprek te komen over het contactherstel met [minderjarige] . De GI heeft aan de moeder veiligheidsvoorwaarden gestuurd, maar daarop is verder niet gereageerd.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige] zal worden beëindigd. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is niet nodig in de situatie dat de vader alleen het gezag heeft. De vader werkt overal aan mee.
De motivering van de beslissing
3.13.
Gebleken is dat voor de advocaat van de moeder pas na indiening van het beroep duidelijk is geworden dat het huwelijk tussen de ouders nog niet is ontbonden.
Voor zover de moeder zich op het standpunt heeft gesteld dat een beroep op artikel 1:253n BW hier de geëigende weg is (en niet artikel 1:266 BW), gaat het hof hieraan voorbij reeds op de grond dat de ouders nog met elkaar gehuwd zijn.
Derhalve heeft de rechtbank de raad terecht en op goede gronden ontvangen in zijn verzoek.
De grief van de vrouw faalt. Het hof komt toe aan de inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Inhoudelijke beoordeling
3.14.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat aan de gronden van artikel 1:266 lid 1 onder a BW is voldaan en het in het belang van [minderjarige] is dat het gezag van de moeder over haar wordt beëindigd. Het hof voegt daaraan het volgende toe.
3.14.1.
In eerste aanleg is vastgesteld dat het gezamenlijk gezag door de ouders zodanige belastende conflicten of problemen oplevert voor [minderjarige] dat – in combinatie met de houding van de moeder en de gebleken onmogelijkheid tot samenwerking tussen de moeder met de vader en de GI – (daardoor) al langere tijd sprake is van een ernstige bedreiging van haar ontwikkeling.
In hoger beroep is gesteld noch gebleken dat een verandering is opgetreden in de ex-partnerstrijd tussen de ouders en de afwachtende houding van de moeder, die hebben geleid tot onduidelijkheid en onzekerheid voor [minderjarige] en het herhaaldelijk uitblijven van te nemen gezagsbeslissingen. Naar voren is gekomen dat de moeder ook na de bestreden beschikking niet heeft deelgenomen aan overleggen over [minderjarige] , terwijl zij daarvoor door de GI wel is uitgenodigd. Hierdoor kan er met de moeder niet gewerkt worden aan contactherstel met [minderjarige] en/of aan verbetering van de communicatie tussen de ouders. De ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] blijft hierdoor in stand.
3.14.2.
De moeder stelt dat voorbij wordt gegaan aan de context van de gebeurtenissen die ten grondslag liggen aan de gezagsbeëindiging, waarbij zij wijst op de ontstane samenwerkingsproblemen tussen haar en de GI. Uit het raadsrapport blijkt dat de moeder vanwege eerdere ervaringen zelf onvoldoende bereid is geweest om de samenwerking met de GI te zoeken. Aan de moeder is veel hulpverlening geboden om haar wantrouwen naar de hulpverlening én de vader te doorbreken, maar dit niet is gelukt. De moeder is niet bereid en/of in staat gebleken om te investeren in de communicatie met de GI of de vader. Hierdoor is een verbetering van de samenwerking uitgebleven.
De moeder stelt verder dat met de vader enkel strijd heeft bestaan over de schoolkeuze voor [minderjarige] . Uit het raadsrapport blijkt evenwel dat over meerdere onderwerpen de ouders niet in staat zijn geweest om samen afspraken te maken. Voor de inschrijving van [minderjarige] bij de huisarts en de tandarts is in 2022 vervangende toestemming gevraagd. Ten aanzien van de schoolkeuze heeft de moeder pas na een vooraankondiging gedeeltelijke gezagsoverheveling vanuit de GI haar visie gegeven. Er is een gebrek aan samenwerking en communicatie tussen de ouders en geen perspectief op verbetering. Het is in het belang van [minderjarige] dat de onrust en onduidelijkheid over te nemen gezagsbeslissingen wordt weggenomen en de vader voortaan alleen deze beslissingen kan nemen.
3.14.3.
De ontwikkeling van [minderjarige] wordt ook ernstig bedreigd door het contactverlies met de moeder en de onduidelijkheid en onzekerheid die zij hierover ervaart.
Het hof acht het zeer zorgelijk dat het tot op heden niet is gelukt om het contact tussen de moeder en [minderjarige] tot stand te brengen. De moeder geeft wel aan dat zij contactherstel met [minderjarige] wenst, maar zij blijft daarbij vasthouden aan haar standpunt dat de door de GI gestelde veiligheidsvoorwaarden voor hervatting van de omgang niet haalbaar zijn.
Het hof constateert dat de moeder haar eigen bezwaren niet opzij kan zetten en haar eigen opvattingen meer gewicht geeft dan het belang van [minderjarige] om te komen tot feitelijk contact. Naar het oordeel van het hof is het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat, ook nu de ondertoezichtstelling is beëindigd, ingezet blijft worden op het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] .
3.15.
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 mei 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en H.J. Witkamp en is op 18 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.