ECLI:NL:GHSHE:2024:116

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
200.330.817_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag van de moeder over minderjarigen in het kader van een gezagsbeëindigende maatregel

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, geboren in 2012 en 2014. De moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, verzoekt het hof om haar ouderlijk gezag te herstellen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport van 12 december 2022 geadviseerd om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd door de conflicten tussen de ouders en de onduidelijkheid over hun situatie.

De rechtbank heeft op 25 mei 2023 de moeder in haar ouderlijk gezag ontheven, wat de moeder niet accepteert. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 september 2023 zijn zowel de moeder als de vader, die het eens is met de beslissing van de rechtbank, gehoord. De vader heeft aangegeven dat de samenwerking tussen de ouders is verstoord en dat belangrijke beslissingen over de kinderen worden vertraagd door de houding van de moeder. De GI heeft ook bevestigd dat er geen vooruitgang is geboekt in de samenwerking met de moeder.

Het hof heeft de argumenten van de moeder en de raad overwogen en is tot de conclusie gekomen dat de beëindiging van het gezag van de moeder gerechtvaardigd is. De moeder heeft niet voldoende aangetoond dat er veranderingen zijn opgetreden die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en benadrukt dat het in het belang van de kinderen is om duidelijkheid en stabiliteit te bieden in hun opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 januari 2024
Zaaknummer: 200.330.817/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01388306 / FA RK 22-5550
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.O. Zengin,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 augustus 2023, heeft de moeder verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. het hoger beroep van de moeder gegrond te verklaren;
II. de beschikking van de rechtbank te vernietigen;
III. de raad niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek;
IV. de moeder te herstellen in het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
Subsidiair:
V. het hoger beroep van de moeder gegrond te verklaren;
VI. de beschikking van de rechtbank te vernietigen;
VII. het verzoek van de raad af te wijzen ten aanzien van de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
VIII. de moeder te herstellen in het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 6 september 2023, verzoekt de raad het verzoek van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 september 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Zengin;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- Stichting Jeugdbescherming Regio [regio] , handelend onder de naam Jeugd Veilig Verder, die is aangemerkt als informant, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd geweest tot 22 juli 2016. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna samen te noemen: de kinderen.
Tot de datum van de hierna te noemen bestreden beschikking hebben de ouders gezamenlijk het gezag over de kinderen uitgeoefend.
3.2.
Bij beschikking van 23 maart 2018 heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming Brabant tot 23 maart 2019. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd tot 23 maart 2020.
3.3.
Bij beschikking van 29 december 2020 heeft de rechtbank de kinderen (opnieuw) onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming Regio [regio] , handelend onder de naam Jeugd Veilig Verder (hierna te noemen: de GI) tot 29 december 2021. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, laatstelijk tot 29 december 2023.
3.4.
Sinds 22 juni 2021 zijn de kinderen met een spoedmachtiging uit huis geplaatst bij de andere ouder (de vader). Daarna is deze maatregel verlengd.
3.5.
De moeder en de kinderen hebben sinds 15 december 2021 geen contact met elkaar. Bij beschikking van 23 december 2022 heeft de rechtbank de moeder het recht op omgang met de kinderen ontzegd.
3.6.
De raad heeft op verzoek van de GI van 11 februari 2022 onderzoek gedaan naar de vraag of een gezagsbeëindigende maatregel voor de moeder nodig is. De raad heeft hierover gerapporteerd bij rapport van 12 december 2022.
Omvang van het geschil
3.7.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 25 mei 2023 heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen beëindigd.
3.8.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte de raad in zijn verzoek tot gezagsbeëindiging, gebaseerd op artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), ontvangen. Nu er sprake is van een voortdurende ex-partnerstrijd tussen de ouders, had de geëigende weg moeten zijn dat de vader zelf een verzoek gebaseerd op artikel 1:253n BW had ingediend, zodat er getoetst wordt aan het klem en verloren criterium.
De rechtbank heeft ten onrechte het gezag van de moeder beëindigd op de grond van artikel 1:266 lid 1 onder a BW. Onvoldoende is rekening gehouden met de context van de gebeurtenissen, die ten grondslag worden gelegd aan de gezagsbeëindiging. Vanaf het moment dat de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is afgegeven (juni 2021), is de samenwerking tussen de GI/hulpverlening en de moeder gaan stagneren. Door de GI is niet gewerkt aan een thuisplaatsing van de kinderen. De moeder heeft het gevoel dat zij aan de kant is gezet. Zij wilde niet erkennen dat er sprake is geweest van kindermishandeling door haar, terwijl zij dat niet heeft gedaan. Er is een impasse tussen haar en de GI ontstaan en de GI heeft geen adequate actie ondernomen om deze impasse te doorbreken. De GI heeft de omgang tussen haar en de kinderen niet gefaciliteerd, waardoor haar contact met de kinderen slecht is. De voorwaarden die de GI stelt voor het contactherstel, zijn niet haalbaar. De moeder heeft getracht om in gesprek te komen met de GI om tot haalbare afspraken te komen, maar dit is niet gelukt.
De GI is heel snel overgegaan tot indiening van een verzoek bij de raad tot onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel. Dit heeft het wantrouwen van de moeder richting de GI en de samenwerkingsproblemen vergroot en daarnaast escaleerde het conflict tussen de ouders. Deze gevolgen hebben ervoor gezorgd dat belangrijke beslissingen over de kinderen vertraagd of niet genomen werden. Ten onrechte worden deze gevolgen in de schoenen van de moeder geschoven. Dat de [GGZ] -behandeling niet van de grond komt, kan niet alleen haar worden verweten. Er is te lichtvaardig besloten dat voor de moeder geen plaats is in het ouderlijk gezag. De gezagsbeëindiging is in strijd met artikel 8 EVRM.
3.10.
De raad meent dat de bestreden beschikking op juiste gronden is genomen. Hij verwijst voor de onderbouwing naar het raadsrapport van 12 december 2022. Hij voert verder in zijn verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
In deze zaak bestaat voldoende grond om de procedure op grond van artikel 1:266 BW te volgen. De GI heeft de raad verzocht om onderzoek te doen naar de gezagsbeëindigende maatregel om zaken waarvoor toestemming van de gezaghebbende ouder(s) noodzakelijk is (zoals inschrijving school, medische behandelingen en inzetten van hulpverlening) in het belang van de kinderen zonder vertraging te kunnen realiseren én om financiële en emotionele stress bij de vader weg te houden.
De kinderen leven al heel lang in een situatie van onrust, spanning en tekortschietende hulp door het uitblijven van overeenstemming tussen de ouders. Beide ouders hebben een rol in de echtscheidingsstrijd, maar door de houding van de moeder wordt de ontwikkelingsbedreiging in stand gelaten. Voor de kinderen blijft veel onduidelijkheid en onzekerheid bestaan over wat zij van de moeder mogen verwachten met betrekking tot het contactherstel, alsook met betrekking tot hun behandeling en (in samenhang daarmee) de schoolgang van [minderjarige 1] . De kinderen kunnen niet langer in onzekerheid verkeren. Daarbij geldt dat [minderjarige 1] , bij wie de diagnose autisme is gesteld, de veranderingen die in zijn leven hebben plaatsgevonden (zoals de verhuizing naar de vader) lastiger kan begrijpen. Hij zoekt duidelijkheid en gaat onduidelijkheid liever uit de weg. Het valt niet te verwachten dat de ouders op korte termijn wel tot overeenstemming kunnen komen. Er moet nu worden gehandeld, anders leidt dit tot een extra ontwikkelingsbedreiging.
De raad betwist de stelling van de moeder dat onvoldoende rekening is gehouden met de context van de gebeurtenissen, die aan de gezagsbeëindiging ten grondslag worden gelegd. Uit het raadsonderzoek blijkt dat de GI veel heeft ingezet om te komen tot samenwerking met de moeder, verbetering van de communicatie tussen de ouders en contactherstel tussen de moeder en de kinderen. Tot op heden is hier geen enkel resultaat in geboekt en ook uit actuele informatie vanuit de GI blijkt niet van een veranderde houding van de moeder ten aanzien van de samenwerking. Er is sprake van een patroon, waarin toezeggingen worden gedaan maar die vervolgens niet worden nagekomen. Toen bleek dat de traumabehandeling van de kinderen niet van de grond kwam, vond de raad dat hij zijn verantwoordelijkheid moest nemen en is om de gezagsbeëindiging van de moeder verzocht.
3.11.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Hij is het eens met de bestreden beschikking. De mogelijkheden om gezamenlijk gezag uit te oefenen zijn uitgeput. De ouders zijn hiertoe samen niet in staat. Door de houding van de moeder worden belangrijke beslissingen over de kinderen over onder andere inschrijving op school, tandartsbehandeling en traumabehandeling vertraagd. De moeder werkt niet mee of zegt mee te werken, maar trekt zich vervolgens terug. De kinderen lijden onder deze manier van ouderschap. Zij zitten in onzekerheid over de betreffende gezagsbeslissingen, alsook over of zij de moeder en hun halfzus [halfzus] nog gaan zien. De vader staat open voor contact van de kinderen met de moeder en de halfzus, mits de veiligheidsvoorwaarden worden nageleefd.
De aanvraag voor de traumabehandeling voor de kinderen moest opnieuw, omdat het eerdere onderzoek dat daarop ziet is verouderd. Het onderzoek door [GGZ] naar de vraag of sprake is van traumaklachten loopt nog. Er zijn gesprekken met de ouders geweest en met de school wordt nog gesproken. Daarna heeft [GGZ] het beeld compleet om te kunnen beoordelen of traumabehandeling voor de kinderen moet worden ingezet.
3.12.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende naar voren gebracht.
De GI is het eens met de gezagsbeëindiging van de moeder. Het is geen enkele keer gelukt om met de ouders gezamenlijk in gesprek te komen. Met de moeder is veelvuldig geprobeerd om in contact te komen, maar ook dit lukt niet.
De ondertoezichtstelling van de kinderen wordt beëindigd. De vader werkt overal aan mee en de hulpverlening voor de kinderen kan nu doorgang vinden. De kinderen zijn opgelucht dat te nemen beslissingen niet meer zo lang hoeven te duren. Zij willen wel omgang met de moeder en hun halfzus. Daartoe zijn vanuit de GI pogingen gedaan, maar hierop komt geen reactie. De veiligheidsvoorwaarden die zijn gestuurd naar de moeder, zijn er op gericht dat de moeder niet rechtstreeks berichten aan de kinderen stuurt.
De motivering van de beslissing
3.13.
Op grond van artikel 1:266 lid 1 BW kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen als:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Op grond van artikel 1:267 lid 1 BW kan de beëindiging van het gezag worden uitgesproken op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie.
Ontvankelijkheid
3.14.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de raad in zijn verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen terecht heeft ontvangen.
In de jurisprudentie is inmiddels aanvaard dat beëindiging van het gezag op verzoek van de raad op grond van artikel 1:266 lid 1 sub a BW gerechtvaardigd kan zijn wanneer het gezamenlijk gezag van ouders, of de uitvoering daarvan, zodanige belastende conflicten of problemen oplevert voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor diens ontwikkeling. De raad stelt dat hiervan sprake is.
De grief van de moeder faalt. Derhalve komt het hof toe aan de inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Inhoudelijke beoordeling
3.15.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat aan de gronden van artikel 1:266 lid 1 onder a BW is voldaan en het in het belang van de kinderen is dat het gezag van de moeder over hen wordt beëindigd. Het hof voegt daaraan het volgende toe.
3.15.1.
In eerste aanleg is vastgesteld dat het gezamenlijk gezag van de ouders zodanige belastende conflicten of problemen oplevert voor de kinderen dat – in combinatie met de houding van de moeder, de trauma’s van de kinderen en de kindeigen problematiek van [minderjarige 1] – (daardoor) al langere tijd sprake is van een ernstige bedreiging van hun ontwikkeling.
In hoger beroep is gesteld noch gebleken dat een verandering is opgetreden in de ex-partnerstrijd tussen de ouders en de afwachtende houding van de moeder, die hebben geleid tot onduidelijkheid en onzekerheid voor de kinderen en het herhaaldelijk uitblijven van te nemen gezagsbeslissingen. Het is, ondanks de vele hulpverlening die eerder geboden is, niet gelukt dit patroon te doorbreken. De aanvaardbare termijn is inmiddels verstreken.
3.15.2.
De omstandigheid dat de traumabehandeling voor de kinderen niet tot stand kwam is voor de raad het omslagpunt geweest om de gezagsbeëindiging voor de moeder te verzoeken. Het hof sluit zich aan bij dit omslagpunt. De moeder stelt weliswaar dat voorbij wordt gegaan aan de context van deze gebeurtenis, waarbij zij wijst op de samenwerkingsproblemen tussen haar en de GI, maar los daarvan staat vast dat het de ouders niet lukte om in gezamenlijkheid juridische en emotionele toestemming te geven voor een noodzakelijk behandeling. Door de impasse tussen de ouders is de traumabehandeling niet van de grond gekomen en is bovendien de schoolgang van [minderjarige 1] in gevaar gekomen. De gezagswijziging is noodzakelijk om meer schade te voorkomen.
Door de wijziging van gezag zal nu op korte termijn door [GGZ] gerapporteerd worden over of traumabehandeling alsnog moet worden ingezet en kan deze, met de instemming van de vader, worden opgestart.
3.15.3.
De ontwikkeling van de kinderen wordt ook ernstig bedreigd door het contactverlies met de moeder en de onduidelijkheid en onzekerheid die zij hierover ervaren.
Het hof acht het zeer zorgelijk dat het tot op heden niet is gelukt om het contact tussen de moeder en de kinderen tot stand te brengen. De moeder geeft wel aan dat zij contactherstel met de kinderen wenst, maar zij blijft daarbij vasthouden aan haar standpunt dat de door de GI gestelde veiligheidsvoorwaarden voor hervatting van de omgang niet haalbaar zijn.
Het hof constateert dat de moeder haar eigen bezwaren niet opzij kan zetten en haar eigen opvattingen meer gewicht geeft dan aan het belang van de kinderen om te komen tot feitelijk contact. Naar het oordeel van het hof is het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat, ook nu de ondertoezichtstelling is beëindigd, ingezet blijft worden op het contactherstel tussen de kinderen en de moeder.
3.16.
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 mei 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en H.J. Witkamp en is op 18 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.