ECLI:NL:GHSHE:2024:1146

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
200.336.774_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van ouders over minderjarigen op basis van artikel 1:266 BW

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun twee minderjarige kinderen. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, stelde dat er geen ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de kinderen was en dat zij in staat was om voor hen te zorgen. De rechtbank had echter geoordeeld dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig werden bedreigd en dat de ouders niet in staat waren om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De moeder voerde aan dat er onvoldoende hulp was geboden en dat de kinderen niet in een onveilige situatie verkeerden. De raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) stelden echter dat de ouders onvoldoende inzicht hadden in de problematiek van de kinderen en dat er sprake was van instabiliteit in de opvoedsituatie. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende inzicht had in de situatie en dat het in het belang van de kinderen was dat het gezag van de moeder werd beëindigd. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, waarbij het hof benadrukte dat de kinderen stabiliteit en duidelijkheid nodig hebben in hun opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 3 april 2024
Zaaknummer : 200.336.774/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/405101 / FA RK 23-95
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
en
[de gezinshuisouders]en
[de gezinshuisouders], de gezinshuisouders van gezinshuis [gezinshuis] ,
wonende te [woonplaats gezinshuidouders] ,
hierna te noemen: de gezinshuisouders,
en
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 17 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij die beschikking is het gezag van de vader en de moeder over hun bovengenoemde kinderen beëindigd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 16 januari 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de raad tot gezagsbeëindiging af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 15 februari 2024, heeft de raad verzocht het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- een V-formulier met producties (het procesdossier in eerste aanleg) van de advocaat van de moeder, ingekomen op 14 februari 2024;
- een pleitnotitie die de advocaat van de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Remport Urban;
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de gezinshuismoeder [de gezinshuisouders] .

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [woonplaats] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [woonplaats] ,
hierna samen te noemen: de kinderen.
3.2.
De vader heeft de kinderen erkend. De vader en de moeder hebben tot de datum van de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag over de kinderen uitgeoefend.
3.3.
Bij beschikking van 2 juni 2020 zijn de kinderen onder toezicht van de GI gesteld tot 2 juni 2021. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 29 september 2023 tot 2 juni 2024.
3.4.
Bij beschikking van 29 juli 2021 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg dan wel een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een gezinshuis, met ingang van 29 juli 2021 tot 29 januari 2022. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 29 september 2023 tot 2 juni 2024.
3.5.
De kinderen zijn sinds 27 augustus 2021 geplaatst in [gezinshuis] in [woonplaats gezinshuidouders] .
Omvang van het geschil
3.6.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 17 oktober 2023 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het gezag van de vader en de moeder over de kinderen beëindigd en de GI benoemd tot voogdes over de kinderen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.7.
De moeder kan zich met voornoemde beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Er is geen sprake van een situatie waarin de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en waarin de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn. De kinderen hebben door gehoorproblemen een ontwikkelingsachterstand opgelopen. De moeder heeft in het verleden niet de juiste hulp gekregen. Er is onvoldoende toegewerkt naar een thuisplaatsing van de kinderen en onvoldoende onderzoek verricht naar de (on)mogelijkheden van de ouders en de kinderen. De genoemde aanvaardbare termijn is nog niet verstreken. De moeder is blij met de zorg die de kinderen in het gezinshuis krijgen, maar zij hoopt in de toekomst weer zelf voor de kinderen te kunnen gaan zorgen.
De moeder betwist dat het contact tussen haar en de kinderen beladen is omdat zij zou hopen op een thuisplaatsing. Zij houdt haar diepste wens om de kinderen weer bij zich te hebben voor zich en belast de kinderen niet met uitspraken daarover. De moeder betwist verder dat een jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing tot te veel onrust en stress bij de kinderen zouden leiden. Zij praat niet met de kinderen over de rechtszaken en de kinderen worden daarvoor niet uitgenodigd.
Er is geen enkele noodzaak om het gezag te beëindigen. De ouders hebben nog nooit een gezagsbeslissing belemmerd en er zijn geen voorbeelden van dat zij verkeerde beslissingen hebben genomen omdat zij onvoldoende inzicht in de kinderen zouden hebben. De ouders zijn in staat om bij belangrijke beslissingen over de kinderen rekening te houden met de kwetsbaarheid van de kinderen en hun problematiek.
3.8.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De raad onderschrijft de bestreden beschikking en ziet geen gewijzigde omstandigheden ten opzichte van zijn verzoek in eerste aanleg. De moeder (de raad richt zich in zijn verweer op de moeder, nu zij hoger beroep heeft ingesteld) heeft onvoldoende inzicht in de problematiek van de kinderen en de aanpak die daarbij nodig is en veel van de opvoeders vraagt. Dat de moeder nog steeds van mening is dat het op termijn tot de mogelijkheden behoort dat zij weer zelf voor haar kinderen zal zorgen, bevestigt dat de moeder hierin onvoldoende inzicht heeft. In het verlengde hiervan is de raad het eens met het oordeel van de rechtbank dat van de moeder dan ook niet verwacht kan worden dat zij zelfstandig weloverwogen beslissingen ten aanzien van de kinderen kan nemen.
De raad is het ook eens met het oordeel van de rechtbank dat het onnodig belastend is voor de kinderen om weer de opvoedvaardigheden van de moeder/ouders te onderzoeken. Er is sprake geweest van jarenlange, zeer intensieve hulpverlening op dit vlak, door verschillende zorgaanbieders. De ouders zijn hierin onvoldoende leerbaar gebleken.
De kinderen hebben veel stabiliteit nodig in hun leven. Het is voor nu en in de toekomst heel belangrijk dat zij duidelijkheid hebben over hun perspectief.
3.9.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, samengevat, het volgende aan.
De vader staat op dit moment achter de plaatsing van de kinderen in het gezinshuis. Die plaatsing was nodig, gelet op de problemen die tussen de ouders speelden. Zij probeerden hulp aan te pakken, maar niets werkte. Het gaat nu heel goed met de kinderen in het gezinshuis.
De relatie tussen de vader en de moeder is beter geworden. Wel is er op 18 november 2023 nog een escalatie tussen hen op straat geweest. De moeder was in die periode met haar medicatie (antipsychotica) aan het experimenteren, waardoor zij uit haar doen was. Er is toen op straat een handgemeen ontstaan waar politie en ambulance bij zijn gekomen. De vader en de moeder hebben het weer goed gemaakt en zij hebben veel contact met elkaar.
De vader ziet de kinderen nu afzonderlijk van de moeder en heeft met ieder kind een uur per maand contact. Hij accepteert de huidige situatie, maar vraagt zich af of hij voldoende kansen heeft gehad. Hij staat open voor onderzoek en hij zou graag zien dat de kinderen over een aantal jaren zelf gehoord worden.
3.10.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, samengevat, het volgende aan.
De ouders zijn niet voldoende leerbaar en er zit veel onveiligheid in de relatie tussen hen.
Er is in november 2023 een escalatie tussen de ouders op straat geweest en een aantal weken daarvoor is het omgangsmoment van de moeder met [minderjarige 1] niet goed verlopen. De moeder was aan het experimenteren met haar medicatie en zij was druk en hyper. De omgangsbegeleider viel dat op en die nam haar mee naar buiten. Er is een fysieke confrontatie geweest waarbij de moeder probeerde terug te komen in de ruimte waar de omgang plaatsvond. [minderjarige 1] heeft dat gezien. De omgang tussen de moeder en de kinderen is daarna in frequentie teruggezet. Zij ziet nu één kind per maand. In maart wordt geëvalueerd of teruggekeerd kan worden naar de eerdere omgangsregeling. Het is rustiger voor de kinderen dat zij met de ouders apart contact hebben. De kinderen krijgen wel nog steeds te veel mee dat de relatie tussen de ouders wisselend is.
De GI heeft de ouders kort voor de mondelinge behandeling bezocht. De moeder lijkt nu rustiger. De vader vindt het vooral belangrijk wat zijn rol in de toekomst wordt. De GI heeft de vader uitleg gegeven over zijn rol.
3.11.
De gezinshuismoeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De kinderen zijn heel kwetsbaar. Er is weinig nodig voor een terugval bij de kinderen. Nadat tijdens het omgangsmoment van [minderjarige 1] een incident met de moeder had plaatsgevonden (op 6 november 2023), is bij [minderjarige 1] sprake geweest van paniek en gillen en was hij moeilijk te bereiken. De verandering in de omgang daarna heeft voor beide kinderen veel gedaan. Er is inmiddels wat meer rust en het gaat naar omstandigheden goed met de kinderen. De gezinshuisouders zien de kinderen stabieler worden en stappen maken. De ouders worden door de gezinshuisouders maandelijks over de kinderen geïnformeerd.
Motivering van de beslissing
3.12.
Het hof overweegt als volgt.
3.12.1.
De advocaat van de moeder heeft desgevraagd laten weten dat zij alleen optreedt namens de moeder. Het hof constateert dat alleen namens de moeder beroep is ingesteld en dat aldus alleen de gezagsbeëindiging van de moeder voorligt.
3.12.2.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.12.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de kinderen zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en voorts, dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn. De rechtbank heeft tenslotte ook terecht en op juiste gronden geoordeeld dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat het gezag van de moeder wordt beëindigd.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.12.4.
Gebleken is dat de moeder onvoldoende inzicht heeft in de problematiek van de kinderen en wat de kinderen van hun opvoeders vragen. Dit blijkt ook uit de door de moeder tijdens de mondelinge behandeling ingenomen stelling, dat gehoorproblematiek van de kinderen de oorzaak is van de ontwikkelingsachterstand van de kinderen. De moeder gaat voorbij aan de onveiligheid, onvoorspelbaarheid en onderstimulans die de kinderen in de opvoedsituatie bij de ouders hebben ervaren (door gebrek aan inzicht van beide ouders, relatieproblemen tussen de ouders en psychiatrische en persoonlijke problematiek van de moeder), als gevolg waarvan de kinderen hechtingsproblematiek en een forse ontwikkelingsachterstand hebben opgelopen.
Er is langdurig en intensief hulpverlening ingezet geweest voor de ouders om hen te leren hoe zij kunnen aansluiten bij wat de kinderen nodig hebben. Voor de ondertoezichtstelling was reeds hulpverlening van [hulpverlening 1] , [hulpverlening 2] , [hulpverlening 3] en [hulpverlening 4] betrokken. Tijdens de ondertoezichtstelling is intensief ingezet op opvoedingsondersteuning (door middel van [hulpverlening 5] , [hulpverlening 6] , begeleide omgang door twee verschillende organisaties) en persoonlijke ondersteuning van de moeder. De stelling van de moeder dat onvoldoende hulpverlening is ingezet om toe te werken naar een thuisplaatsing, volgt het hof daarom niet. De ouders zijn onvoldoende leerbaar gebleken. De kinderen, met ieder specifieke problematiek, hebben meer nodig van een opvoeder dan wat de ouders kunnen bieden. Daarbij komt, zoals ook blijkt uit de incidenten die tijdens de mondelinge behandeling door de vader en de GI naar voren zijn gebracht, dat nog steeds sprake is van instabiliteit in de relatie tussen de ouders en van instabiliteit bij de moeder.
3.12.5.
Het perspectief van de kinderen ligt in het gezinshuis. Het is in het belang van de kinderen dat de huidige opvoedsituatie in het gezinshuis, die tegemoetkomt aan wat zij nodig hebben, wordt voortgezet en dat de kinderen hierover duidelijkheid hebben. De visie van de moeder op de plaatsing en het perspectief van de kinderen in het gezinshuis, laat evenwel zien dat zij de zorg voor de kinderen (op termijn) weer zelf wil dragen. Dit leidt tot onzekerheid voor de kinderen, terwijl zij een meer dan gemiddelde behoefte hebben aan duidelijkheid over hun perspectief. De kinderen zijn door de bepaling van hun perspectief in het gezinshuis juist goede stappen in hun ontwikkeling en hechtingsproces gaan zetten. Voortzetting van het gezag, terwijl de moeder zich niet neerlegt bij dat perspectief, zal onaanvaardbare nadelige gevolgen voor de kinderen hebben. Het hof acht het daarom, anders dan de moeder betoogt, in het belang van de kinderen noodzakelijk dat het gezag van de moeder wordt beëindigd.
3.13.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 17 oktober 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en E.M.C. Dumoulin en is op 3 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.