ECLI:NL:GHSHE:2024:1145

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
200.335.665_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en afwijzing deskundigenonderzoek in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, verzocht om het gezag over [minderjarige] te behouden. De rechtbank had op 15 september 2023 het gezag van zowel de vader als de moeder beëindigd en de GI tot voogd benoemd. De vader was van mening dat de rechtbank ten onrechte het gezag had beëindigd en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de mogelijkheid van eenhoofdig gezag. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 februari 2024 werd de vader bijgestaan door zijn advocaat, mr. D. Strijbosch, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming en de moeder, bijgestaan door mr. R. Shahbazi, ook hun standpunten naar voren brachten. Het hof oordeelde dat de vader niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Het hof concludeerde dat de beëindiging van het gezag van de vader noodzakelijk was om de belangen van [minderjarige] te waarborgen, en dat er geen grond was voor het gelasten van een deskundigenonderzoek. De grieven van de vader werden afgewezen en de beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 3 april 2024
Zaaknummer: 200.335.665/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01394019 / FA / RK 23/2453
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats vader] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. D. Strijbosch,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant,
locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Shahbazi,
[de grootouders vaderzijde] ,
wonende te [woonplaats vader] ,
hierna te noemen: de grootouders vaderszijde;
Stichting Jeugdbescherming Brabant
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , tevens kantoorhoudende te [kantoorhoudende] ,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
In het kort:
Deze zaak gaat over de beëindiging van het ouderlijk gezag (van de vader) over de minderjarige:
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 december 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag over [minderjarige] en de benoeming van de GI tot voogd over [minderjarige] af te wijzen. Kosten rechtens.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader desgevraagd zijn verzoek verduidelijkt, in die zin dat zijn verzoeken slechts zien op de beëindiging van het gezag van de vader en niet op de beëindiging van het gezag van de moeder.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 22 januari 2024, heeft de raad verzocht het verzoek van de vader af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 23 januari 2024, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Strijbosch;
-[vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] namens de raad;
- de moeder, bijgestaan door mr. Shahbazi ;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI
-de grootvader.
2.4.1.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
[minderjarige] heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter en de griffier hebben daags voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met hem gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 25 februari 2024.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De vader en de moeder zijn op [trouwdatum] 2012 in [gemeente] met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank, ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] op [datum huwelijk ontbonden] 2013, is het huwelijk door echtscheiding ontbonden.
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige] . Zij oefenden (tot aan de bestreden beschikking) gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] verblijft sinds december 2017 (in eerste instantie op vrijwillige basis en later op basis van een machtiging uithuisplaatsing) bij de grootouders vaderszijde.
In de periode van 13 september 2018 tot 13 maart 2022 heeft [minderjarige] onder toezicht gestaan van de uitvoerende GI.
3.2.
Naar aanleiding van een incident eind maart 2023 heeft [minderjarige] geen contact meer met de moeder. Daarvoor was er een omgangsregeling waarbij hij een weekend per maand bij de moeder verbleef en waarbij er regelmatig belcontact was. [minderjarige] verblijft ook een weekend per maand bij de vader.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd over [minderjarige] benoemd.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover de rechtbank ook het gezag van de vader heeft beëindigd en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte het gezag van de vader over [minderjarige] beëindigd. De raad heeft in haar rapport aangegeven te gaan onderzoeken of het voor de toekomst van [minderjarige] beter is dat niet langer beide ouders het gezag behouden maar dat het gezag van de moeder beëindigd wordt, waarbij het gezag van de vader in stand gehouden wordt. De afweging om te komen tot een gezagsbeëindigende maatregel voor de beide ouders is gelegen in de opmerking van de vader dat hij geen rol meer voor de moeder weggelegd zag in het leven van [minderjarige] . Deze uiting heeft de vader gedaan kort nadat er een heftig incident met de moeder had plaatsgevonden. De vader heeft later echter zijn standpunt gewijzigd en aangegeven dat hij een contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] niet langer in de weg zal staan, mits dat zorgvuldig wordt voorbereid en uitgevoerd. De vader is er van overtuigd dat de raad de beëindiging van het gezag van de vader niet zou hebben verzocht wanneer de vader van meet af aan zijn gewijzigd standpunt zou hebben ingenomen. Om die reden vindt de vader het dan ook onterecht dat de rechtbank, in het voetspoor van de raad, deze verstrekkende maatregel neemt.
De rechtbank is ten onrechte in het geheel niet ingegaan op het beroep van de vader op artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Een gezagsbeëindigende maatregel is een inbreuk op artikel 8 EVRM en de rechtbank verzuimt in de beschikking om gemotiveerd aan te geven waarom een inbreuk op deze verdragsbepaling in deze situatie gerechtvaardigd zou zijn.
Evenmin heeft de rechtbank, laat staan gemotiveerd, beslist op het door de vader (subsidiair) gedane verzoek tot een deskundigenonderzoek ex artikel 810a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De mogelijkheid om de vader met eenhoofdig gezag te belasten is onvoldoende onderzocht. De rechtbank had zich door een onafhankelijke deskundige hierover moeten laten voorlichten. De enige onderbouwing van de raad was het standpunt van de vader (waarop hij nog vóór de zitting is teruggekomen) dat hij geen rol voor de moeder in het verdere leven van [minderjarige] zag weggelegd. Doorslaggevend zou moeten zijn dat de vader nagenoeg dagelijks contact heeft met [minderjarige] en dat [minderjarige] zelf ook heeft aangegeven dat de vader beslissingen over zijn leven mag en moet blijven nemen.
De vader heeft er geen enkel probleem mee dat [minderjarige] bij de grootouders zal opgroeien en het contact tussen hen verloopt prima. De vader vindt het onbegrijpelijk dat hij naarmate hij een steeds intensievere rol heeft gekregen in het leven van [minderjarige] , met een gezagsbeëindiging geconfronteerd wordt.
De vader vindt dat hij middels het eenhoofdig gezag een herkansing verdient en dat hetgeen de rechtbank heeft beslist niet in het belang van [minderjarige] is.
3.6.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, ‑ samengevat het volgende aan. De raad heeft in het raadsrapport van 16 juni 2023 een zorgvuldige conclusie getrokken. De raad is bezorgd om het dreigend en toenemend contactverlies tussen [minderjarige] en zijn moeder. De meest recente ervaring die [minderjarige] met zijn moeder heeft opgedaan is negatief en [minderjarige] en de moeder hebben vooralsnog niet de gelegenheid gehad om dit beeld positief bij te stellen. Het risico op contactverlies tussen [minderjarige] en de moeder wordt groter wanneer de vader eenhoofdig gezagsbeslissingen over [minderjarige] zal nemen.
Een minder ingrijpende maatregel dan een gezagsbeëindiging, zoals een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing bij de grootouders zal, bij de verlengingen ieder jaar, tot veel onrust leiden voor [minderjarige] . Hij ervaart op momenten al veel onduidelijkheid over de plek waar hij blijvend zal opgroeien. De raad is bovendien van mening dat de aanvaardbare termijn inmiddels ruimschoots is verstreken. In 2020 is het perspectiefbesluit genomen. Ook om die reden is een lichtere maatregel (waarbij naar thuisplaatsing wordt toegewerkt) niet aan de orde en komt een gezagsbeëindiging het meeste tegemoet aan de behoeften van [minderjarige] . Deze maatregel vergroot [minderjarige] ’s kansen op duidelijkheid en zekerheid over de plek waar hij blijvend opgroeit en de rol van de moeder in zijn leven. De raad vindt het verontrustend dat er de afgelopen maanden wederom onduidelijkheid is ontstaan over de plek waar hij opgroeit. De vader en grootouders hebben [minderjarige] in een lastige positie gebracht omdat hij niet open en eerlijk kon zijn over de plek waar hij feitelijk verbleef, namelijk bij de vader. De vader en de grootouders hebben onvoldoende de samenwerking gezocht met de raad en de GI over belangrijke te maken keuzes.
De raad erkent de krachten van de vader. Hij staat achter het perspectiefbesluit en heeft goed contact met [minderjarige] . Toch wegen de zorgen die er zouden zijn bij gezamenlijk gezag dan wel eenhoofdig gezag bij de vader, zwaarder dan de krachten. De houding van de vader ten aanzien van de moeder is niet gebaseerd op één incident maar op een langdurig en hardnekkig wantrouwen. De raad is daarom bezorgd om toekomstige situaties. De investering om de moeder betrokken te houden bij het leven van [minderjarige] , heeft professionele regie nodig. Ook al is de gezagsbeëindiging van de beide ouders een verstrekkende maatregel, deze is passend in het belang van [minderjarige] , nu en in de toekomst.
3.7.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. De moeder heeft inmiddels vrede met de gezagsbeëindiging. Gezien de gebeurtenissen in het verleden acht de moeder het in het belang van [minderjarige] dat de GI betrokken blijft bij zijn opvoeding. Dat is volgens de moeder de beste weg naar contactherstel tussen haar en [minderjarige] . De vader zal geen emotionele toestemming willen/kunnen geven om het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] te bewerkstelligen. Het beroep van de vader op artikel 8 EVRM slaagt volgens de moeder niet. Uit jurisprudentie komt naar voren dat beëindiging van het gezag alleen in zeer uitzonderlijke situaties is toegestaan. Hiervan is sprake wanneer gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. Daarvan is in casu sprake nu het zeer aannemelijk is dat er geen contactherstel met de moeder tot stand zal komen wanneer de vader het eenhoofdig gezag behoudt. De loyaliteit van [minderjarige] richting de vader en de pleegouders zal dan alsmaar groter worden. Voor contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] is het noodzakelijk dat de voogdij bij de GI komt te liggen.
De moeder is het niet eens met het standpunt van de vader dat de mogelijkheid om hem met het eenhoofdig gezag te belasten onvoldoende is onderzocht. De moeder acht een deskundigenonderzoek niet noodzakelijk.
3.8.
De grootvader heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – naar voren gebracht dat het op dit moment goed gaat met [minderjarige] en dat hij wat meer rust in zijn hoofd heeft. Het contact met de moeder liep steeds verkeerd waardoor [minderjarige] een klap kreeg. Wat de grootvader betreft maakt het niet zoveel uit wie het gezag over [minderjarige] heeft. Het is volgens de grootvader wel belangrijk dat de hulpverlening een rol blijft spelen. De huidige thuisbegeleidster Geri is al jaren betrokken en heeft goed contact met [minderjarige] . Zij is de aangewezen persoon om te bemiddelen met de moeder.
3.9.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende naar voren gebracht. Het opstarten van de voogdij verliep in eerste instantie moeizaam. Tijdens een bezoek aan [minderjarige] is gebleken dat hij op dat moment niet bij de grootouders verbleef. Tegen de afspraken in, verbleef [minderjarige] bij de vader. [minderjarige] kon daar niet open en eerlijk over zijn. Vervolgens zijn er duidelijke afspraken gemaakt omtrent het wonen van [minderjarige] en de GI heeft de indruk dat iedereen zich daar goed aan houdt. Het gaat goed met [minderjarige] . Op school behaalt hij goede cijfers en hij heeft sociale contacten. De vader onderneemt veel met hem en is een leuke vader voor [minderjarige] . Op sommige punten schiet het pedagogisch inzicht van de vader tekort. De GI vreest dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder zonder hulpverlening niet hersteld wordt. Het vrijwillige kader is daartoe ontoereikend. Hoewel de vader in het verleden pertinent tegen contactherstel met de moeder was, heeft hij nu zijn mening bijgesteld maar de GI is er niet van overtuigd dat dit blijvend zal zijn. Het is te vroeg om de betrokkenheid van de GI te beëindigen.
De motivering van de beslissing
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Gezagsbeëindiging
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de vader niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn (artikel 1:266 onder a BW).
3.9.3.
In aanvulling hierop overweegt het hof het volgende.
[minderjarige] woont inmiddels al ruim zes jaar bij de grootouders. Dat het toekomstperspectief van [minderjarige] niet bij de vader (en de moeder) ligt, is niet in geschil. Dat is in 2020 al bepaald. De moeder heeft zich bij de gezagsbeëindiging neergelegd maar de vader kan zich hiermee niet verenigen.
Hoewel de vader erg betrokken is bij [minderjarige] en het beste met hem voor heeft, is uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling ook gebleken dat de vader beslissingen heeft genomen die niet in het belang van [minderjarige] zijn.
Zo heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat er vanuit school zorgen waren over het verblijf van [minderjarige] . Hoewel [minderjarige] officieel bij de grootouders verblijft, werd tijdens een huisbezoek duidelijk dat de slaapkamer van [minderjarige] niet als zijn eigen kamer in gebruik was maar als logeerkamer fungeerde. [minderjarige] bleek na de escalatie met de moeder, tegen de regels in, bij de vader te zijn gaan wonen. Dat de vader daar niet eerlijk over is geweest, is belastend en niet in het belang van [minderjarige] . Hij heeft als gevolg daarvan hierover ook niet eerlijk kunnen zijn. Dat heeft bij [minderjarige] voor veel onrust gezorgd, hetgeen ook zijn doorwerking had op school. Nadat er bij [minderjarige] op school ook nog een aanvaring is geweest tussen de vader en de grootvader zijn er duidelijke afspraken gemaakt. Sindsdien is het volgens de GI weer rustiger geworden. Het verslag van de [hulpverlening] [pedagogisch medewerker] ) van 14 februari 2024 ondersteunt dit alles.
Ook staat vast dat de vader in het verleden zorgelijke uitspraken heeft gedaan ten aanzien van het contact tussen [minderjarige] en de moeder. De vader heeft zijn standpunt over het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] weliswaar bijgesteld, maar het hof vreest dat wanneer de vader alleen het gezag heeft, de negatieve houding die de vader ten opzichte van de moeder heeft, het contactherstel met de moeder alsnog in de weg zal staan. Het is belangrijk dat hierbij regie gevoerd wordt door een professional. Naar het oordeel van het hof is het beëindigen van het gezag van de vader en professionele begeleiding vanuit de voogd noodzakelijk om de belangen van [minderjarige] te waarborgen. De eerste grief van de vader slaagt niet.
3.9.4.
Het beroep dat de vader doet op artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de jurisprudentie daarover, slaagt evenmin.
Blijkens de jurisprudentie van het EHRM kan er slechts sprake zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66). In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
Hoewel de vader belang heeft bij behoud van zijn gezag omdat het gezag een fundamenteel onderdeel is van zijn familie- en gezinsleven met [minderjarige] , rechtvaardigen vorengenoemde feiten en omstandigheden dat hierop inbreuk wordt gemaakt.
Weliswaar zegt de vader ermee in te stemmen dat [minderjarige] bij de grootouders op zal groeien, maar in de praktijk is gebleken dat hij zich niet aan die afspraak heeft gehouden en dat hij [minderjarige] tijdelijk in huis heeft genomen. Het is voor [minderjarige] belangrijk dat hij weet dat hij bij de grootouders zal opgroeien en dat daar geen onzekerheid of onrust over ontstaat.
Daarnaast is het voor [minderjarige] noodzakelijk dat er, zodra daar ruimte voor is, gewerkt wordt aan contactherstel met de moeder. [minderjarige] heeft tijdens het kindgesprek verteld op termijn weer contact met de moeder te willen. Naar het oordeel van het hof bestaat er een gegrond risico dat het contactherstel niet van de grond komt wanneer de vader het eenhoofdig gezag heeft. Dat er gewerkt wordt aan contactherstel heeft prioriteit en weegt zwaarder dan het belang van de vader om het gezag te hebben over [minderjarige] . Gelet op het voorgaande is de gezagsbeëindiging naar het oordeel van het hof noodzakelijk en proportioneel in het belang van [minderjarige] .
Deskundigenonderzoek als bedoeld in artikel 810a Rv
3.10.
De derde grief van de vader richt zich er tegen dat de rechtbank niet, laat staan gemotiveerd, heeft beslist op het verzoek van de vader tot het gelasten van een deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De vader stelt dat dit onderzoek noodzakelijk is om de mogelijkheden en voorwaarden voor eenhoofdig gezag van de vader te onderzoeken.
Het hof ziet op dit moment geen grond om een deskundigenonderzoek te gelasten. Zoals hiervoor is overwogen, is het op dit moment van belang voor [minderjarige] dat er rust en duidelijkheid komt en dat er gewerkt wordt aan contactherstel met de moeder. Het hof zal dit verzoek van de vader daarom afwijzen.
Het hof sluit echter niet uit dat mogelijk in de toekomst, wanneer de omstandigheden zijn gewijzigd, het voor de vader opportuun is om gezagsherstel te vragen. In dat geval zou een deskundigenonderzoek wel aan de orde kunnen zijn.
3.11.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de vader niet slagen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
3.12.
Het hof begrijpt dat deze uitspraak niet brengt waar de vader op hoopt. Voor het hof is duidelijk dat de vader veel van [minderjarige] houdt en er geen sprake is van onwil. De beëindiging van het gezag betekent niet dat de band tussen de vader en [minderjarige] wordt verbroken of dat hij geen belangrijke rol meer in het leven van [minderjarige] heeft. Zoals ook thans al het geval is, zal hij deze rol blijven vervullen.
3.13.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 september 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, J.C.E. Ackermans-Wijn en M. Jonker, en is op 3 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.