ECLI:NL:GHSHE:2024:1144

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
200.335.575_01 en 200.335.575_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijzigingen in zorgregeling tussen ouders in hoger beroep

In deze zaak hebben de ouders, de vader en de moeder, beiden verzocht om wijzigingen in de zorgregeling voor hun kind, [minderjarige 1]. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 3 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep. De vader, vertegenwoordigd door mr. R.W. de Gruijl, verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 november 2023 te vernietigen, met uitzondering van enkele beslissingen omtrent vakanties. De moeder, vertegenwoordigd door mr. M. Krijger, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om de zorgregeling te wijzigen in haar voordeel. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders een conflictueuze relatie hebben en dat de huidige zorgregeling, die door de rechtbank was vastgesteld, in het belang van [minderjarige 1] is. Het hof heeft geoordeeld dat er geen relevante nieuwe feiten zijn die een wijziging van de zorgregeling rechtvaardigen. De ouders zijn niet in staat om samen verantwoordelijkheid te nemen voor de zorg van hun kind, wat leidt tot een onwenselijke situatie voor [minderjarige 1]. De rechtbank heeft de verzoeken van beide ouders afgewezen en de zorgregeling in stand gehouden. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de vader tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring afgewezen. De ouders zijn aangespoord om de strijd te staken in het belang van hun kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 3 april 2024
Zaaknummers: 200.335.575/01 + 200.335.575/02
Zaaknummers eerste aanleg: C/02/350106 / FA RK 18-5194
C/02/408039 / FA RK 23-1538
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats vader] ,
verzoeker in principaal hoger beroep en verzoeker in het incident in de 02/-zaak,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats moeder] (België),
verweerster in principaal hoger beroep en verweerster in het incident in de 02/-zaak,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. M. Krijger.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland -West-Brabant (Middelburg) van 16 november 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 december 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen (met uitzondering van de beslissingen op de door de vader gewenste vakanties met [minderjarige 1] naar het buitenland en de vastgestelde vakantieregeling) en, opnieuw rechtdoende, naar het hof begrijpt:
het verzoek van de vader om de beslissing van 2 augustus 2021 te wijzigen en te bepalen dat de vader voortaan is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , alsnog toe te wijzen;
het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] te wijzigen naar hem, alsnog toe te wijzen, onder afwijzing van het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen met [minderjarige 1] te verhuizen naar [woonplaats moeder] (België);
tussen [minderjarige 1] en de moeder alsnog de volgende zorg-, dan wel omgangsregeling vast te stellen (indien de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] wordt gewijzigd):
o [minderjarige 1] verblijft eenmaal in de even weekenden van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur bij de moeder, waarbij de moeder [minderjarige 1] haalt en brengt, eventueel met een overdracht op [plaats 1] of [plaats 2] ;
4. mocht onverhoopt de beslissing omtrent de verhuizing in stand worden gelaten, verzoekt de vader alsnog te bepalen dat [minderjarige 1] bij hem verblijft in de oneven weekenden van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur, waarbij de overdracht halverwege plaatsvindt op [plaats 1] of [plaats 2] .
Daarnaast wordt verzocht alsnog te bepalen dat tussen de vader en [minderjarige 1] op woensdag- en zaterdagavond om 20.00 uur een videobelmoment plaatsvindt via Google Meet, Skype of Zoom op de door de ouders voor [minderjarige 1] aangeschafte smartphone;
5. de volgende concrete verdeling voor de feestdagen vast te stellen:
I. Moederdag is [minderjarige 1] bij de moeder;
II. Vaderdag is [minderjarige 1] bij de vader;
III. De verjaardag van [minderjarige 1] is [minderjarige 1] om en om bij de vader en de
moeder;
Daarbij gelden overdrachtstijdstippen om 12.00 uur bij ophalen en 19.00 uur bij terugbrengen, waarbij de overdracht plaatsvindt halverwege op [plaats 1] of [plaats 2] .
De vader verzoekt daarnaast te bepalen dat hij recht heeft op twaalf compensatiedagen, welke in de schoolvakanties worden ingehaald.
6. het verzoek van de moeder haar vervangende toestemming te verlenen [minderjarige 1]
in te schrijven op een school in [woonplaats moeder] af te wijzen;
7. alsnog te bepalen dat aan de zorgregeling en informatieregeling een dwangsom wordt verbonden (indien het hoofdverblijf van [minderjarige 1] niet wordt gewijzigd) van € 250,- voor iedere dag dat de moeder nalatig blijft hieraan te voldoen met een maximum van € 10.000,- per jaar;
8. alsnog te bepalen dat de moeder het paspoort van [minderjarige 1] dient af te geven aan de vader, waarna de vader dit paspoort onder zich zal houden;
9. alsnog te bepalen dat het de moeder wordt verboden met [minderjarige 1] naar België af
te reizen als voor deze reis met [minderjarige 1] aan de vader geen toestemmingsformulier is overgelegd en door hem is ondertekend.
Tevens heeft de vader verzocht om schorsing van de werking van uitvoerbaar bij voorraadverklaring. Aan dit verzoek heeft het hof het zaaknummer 200.335.575/02 verbonden.
2.2.
Bij verweerschrift in het principaal hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 8 februari 2024, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, het incidentele verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring af te wijzen en het beroep van de vader op alle onderdelen als ongegrond af te wijzen.
Tevens heeft de moeder incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen ter zake de zorgregeling in de weekenden en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de vader en [minderjarige 1] na de kerstvakantie 2023 in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar éénmaal per twee weken in de even weekenden van vrijdag 18.00 uur tot zondag 19.00 uur, waarbij [minderjarige 1] na de kerstvakantie op deze tijdstippen gehaald en gebracht wordt van en naar station [station] (en de moeder het vervoer van [minderjarige 1] van [woonplaats moeder] naar [locatie] en andersom voor haar rekening neemt), en de beschikking voor het overige, de vakantieverdeling, te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 22 februari 2024, heeft de vader verzocht het incidenteel hoger beroep van de moeder af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, gehoord.
Namens de raad is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V-formulier van de advocaat van de vader van 22 februari 2024 met bijlagen.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel hoger beroep:
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren:
- [minderjarige 1] (hierna:
[minderjarige 1]), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige 1] sinds de beschikking van de rechtbank van 2 augustus 2021. [minderjarige 1] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
De moeder heeft sinds 2019 een relatie met haar huidige partner, de in België woonachtige [huidige partner] (hierna: [huidige partner] ).
Uit de relatie van de moeder en [huidige partner] zijn twee kinderen geboren: [minderjarige 2] (op 24 juli 2020) en [minderjarige 3] (op 4 november 2022). [huidige partner] heeft drie kinderen uit een eerdere relatie die in de oneven weekenden bij hem verblijven. Dit zijn [minderjarige 4] (6 jaar), [minderjarige 5] (11 jaar), [minderjarige 6] (16 jaar). [huidige partner] heeft nog een dochter, 18-jarige [meerderjarige] die bij hem woont.
3.2.
Bij beschikking van 20 april 2023 heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij de vader en [minderjarige 1] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- één keer per twee weken van vrijdagmiddag na school tot zondagmiddag 18.00 uur,
waarbij de vader [minderjarige 1] haalt en brengt;
- alsmede de helft van de vakanties en feestdagen met overdrachtstijdstippen om 12.00
uur bij ophalen en 18.00 uur bij terugbrengen, waarbij de vader het halen en brengen
van [minderjarige 1] op zich neemt.
Bij de rechtbank
3.3.1.
Beide ouders hebben bij de rechtbank meerdere verzoeken gedaan. Voor zover in hoger beroep relevant, zal het hof hier later op ingaan. Het voornaamste verzoek, waarmee de overige verzoeken samenhangen, is het verzoek van de moeder om met [minderjarige 1] te mogen verhuizen naar België, meer specifiek naar [woonplaats moeder] aan [adres] ( [postcode] ).
3.3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank de volgende beslissingen genomen:
  • verleent aan de moeder, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vader, toestemming om in de kerstvakantie 2023 met [minderjarige 1] te verhuizen naar [woonplaats moeder] , België;
  • verleent aan de moeder, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vader, toestemming om [minderjarige 1] in te schrijven op de [basisschool] , gevestigd te [woonplaats moeder] (België), alwaar [minderjarige 1] na de kerstvakantie 2023 zijn schoolgang kan starten;
  • bepaalt dat de vader en [minderjarige 1] na de kerstvakantie 2023 in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eenmaal per twee weken in de oneven weekenden van vrijdag 18.00 uur tot zondag 19.00 uur, waarbij [minderjarige 1] na de kerstvakantie op deze tijdstippen gehaald en gebracht wordt van en naar station [station] (en de moeder het vervoer van [minderjarige 1] van [woonplaats moeder] naar [locatie] en andersom voor haar rekening neemt), een en ander zoals overwogen onder rechtsoverweging 3.42 en 3.43 (tot aan de Kerstvakantie 2023 geldt de bij beschikking van 20 april 2023 vastgestelde voorlopige zorgregeling);
  • bepaalt dat de vader en [minderjarige 1] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar gedurende de navolgende vakanties en feestdagen:
Even jaren
Oneven jaren
Krokusvakantie (l week)
De moeder
De vader
Paasvakantie
(2 weken)
Eerste week: de vader
Tweede week: de moeder
Eerste week: de moeder
Tweede week: de vader
Zomervakantie (2 maanden)
1 juli t/m 31 juli: de vader
1 augustus t/m 31 augustus: de moeder
1 juli t/m 31 juli: de moeder
1 augustus t/m 31 augustus: de vader
Herfstvakantie (1 week)
De vader
De moeder
Kerstvakantie
(2 weken)
Eerste week: de moeder Tweede week: de vader
Eerste week: de vader Tweede week: de moeder
Een en ander zoals overwogen onder rechtsoverweging 3.45 en 3.46 van de bestreden beschikking;
De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen: dat zijn, kort gezegd, de verzoeken die de vader in hoger beroep opnieuw volledig voorlegt aan de rechter.
Bij het hof
3.4.
Beide ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen.
De raad heeft het hof op de mondelinge behandeling geadviseerd om de bestreden beschikking in stand te laten en alle verzoeken van de ouders over en weer af te wijzen. De raad wijst de ouders erop dat het hun eigen verantwoordelijkheid is om uit deze kwesties te komen en de raad hoopt dat de ouders de strijd zullen staken, omdat [minderjarige 1] er veel last van heeft.
Het hof zal de verzoeken hierna beoordelen en beginnen met de meest verstrekkende geschilpunten.
3.5.
Het gezag over [minderjarige 1]
3.5.1.
De vader is het er niet mee eens dat de rechtbank zijn verzoek om eenhoofdig gezag heeft afgewezen. Zijn standpunt luidt – kort samengevat – als volgt. Er is sprake van gewijzigde omstandigheden en er is bij de beslissing uitgegaan van onjuiste gegevens. De moeder verliest de belangen van [minderjarige 1] uit het oog en werkt sinds het gezamenlijk gezag beslissingen tegen. De vader spant zich tot het uiterste in om met de moeder in contact te treden en afspraken te maken, maar de moeder weigert mee te werken. Er is sprake van een situatie waarin [minderjarige 1] klem of verloren kan geraken tussen de ouders, waarbij niet te verwachten is dat binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. Verschillende hulpverleningstrajecten hebben niet tot de gewenste verbetering geleid. Het is in het belang van [minderjarige 1] als de vader alleen het gezag over hem heeft.
3.5.2.
De moeder verweert zich als volgt. Er is geen sprake van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, die maakt dat de vader met het eenhoofdig ouderlijk gezag zou moeten worden belast. De communicatie tussen partijen is niet beter en niet slechter geworden. De vader heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd, die maken dat door hem is aangetoond dat sprake is van een voor gezagsbeëindiging in de wet genoemd criterium. De ouderrelatie is zeker voor verbetering vatbaar, maar daarvoor is professionele begeleiding nodig. De vader wijst echter sinds 2022 iedere vorm van hulp resoluut van de hand. Als er al sprake zou zijn van een situatie die beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag rechtvaardigt, dan zou dit betekenen dat de moeder het eenhoofdig ouderlijk gezag (terug) zou moeten krijgen.
Het hof overweegt als volgt.
3.5.3.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.5.4.
Partijen hebben sinds augustus 2021, op een verzoek van de vader daartoe, samen het gezag over [minderjarige 1] . Dat is nog betrekkelijk kort. De rechtbank heeft geen relevante wijziging van omstandigheden gezien. Nog daargelaten of hier wel of geen sprake van is, is het hof niet gebleken dat het in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk is dat de vader alleen het gezag krijgt. Er zijn aanwijzingen, zoals de raad ook heeft opgemerkt, dat [minderjarige 1] klem zit althans kan geraken tussen zijn ouders. [minderjarige 1] heeft vooral last van de manier hoe zijn ouders met elkaar omgaan. Dat brengt evenwel op dit moment nog niet zonder meer met zich dat aangenomen moet worden dat hierin binnen afzienbare tijd geen althans onvoldoende verbetering kan komen. Evenmin zijn concrete feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan moet worden aangenomen dat beëindiging van het gezag van de moeder om de vader alleen met het gezag te belasten anderszins in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk is. Al met al ziet het hof volstrekt onvoldoende aanleiding om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt dat ouders samen het gezag dragen over hun kind.
3.6.
Verhuizing België / hoofdverblijfplaats [minderjarige 1] / inschrijving school
3.6.1.
De vader is het er niet mee eens dat [minderjarige 1] van de rechtbank met de moeder mee mag verhuizen naar België en dat hij daar naar school gaat. Zijn standpunt luidt, kort samengevat, als volgt. Het is onjuist dat de moeder haar verhuizing heeft doordacht en voorbereid. Er is geen ruimte voor [minderjarige 1] in de woning waar al negen kinderen en twee volwassenen verblijven. Een verhuizing naar [woonplaats moeder] komt enkel de moeder ten goede, maar verstoort het leven van [minderjarige 1] en de routine tussen de vader en [minderjarige 1] . [minderjarige 1] wil bij de vader wonen. Een verhuizing binnen Nederland is daarbij minder ingrijpend dan een verhuizing naar België. Het schoolsysteem is bovendien zeer anders. Een overgang van Nederland naar België brengt uitdagingen met zich mee wegens verschillen in onderwijssysteem, leerplannen, taal en administratieve processen. De moeder heeft erkend dat er sprake is van terugkerende gewelddadige ruzies en huiselijk geweld. Ruzies zouden ook plaatsvinden in de auto, in aanwezigheid van de kinderen. De vader heeft ook zorgen over fysieke tekens bij [minderjarige 1] , bulten en rode vlekken op zijn lichaam en geslachtsdeel. De moeder ziet over het hoofd dat zij aanzienlijke zorgverantwoordelijkheid draagt voor haar twee autistische kinderen en de opvoeding van de andere zes kinderen in het huishouden. De vader heeft zorgen over het welzijn van [minderjarige 1] , dat hij verwaarloosd wordt. In het raadsrapport zijn vele onjuistheden en gebreken te vinden.
3.6.2.
De moeder is het eens met de beslissing van de rechtbank op dit onderdeel. Haar standpunt luidt, kort samengevat, als volgt.
De raad heeft onderzoek gedaan en heeft geconcludeerd dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat hij bij de moeder in haar gezin wordt opgevoed. Er was en is geen enkele aanleiding om aan te nemen dat sprake is van een ontwikkelingsbedreigende opvoedsituatie bij de moeder. Toen de GI nog betrokken was in het kader van de ondertoezichtstelling werden er door de jeugdbeschermer ten aanzien van de verzorging van [minderjarige 1] bij de moeder ook geen zorgen gezien. De verhuizing naar België betekende voor [minderjarige 1] een hereniging met de rest van het gezin. Het aantal reisbewegingen is fors afgenomen en er is meer rust, structuur en regelmaat in het leven van de moeder en van [minderjarige 1] . De rechtbank heeft het belang daarvan derhalve op waarde geschat. [minderjarige 1] is nu een volwaardig lid van het gezin en heeft meer en beter contact met zijn halfbroertje en -zusje. Hij hoeft doordeweeks minder te reizen en het is niet ten koste gegaan van het contact met zijn vader. Hij wint er dus bij en levert niets in. [minderjarige 1] is conform de beschikking na de kerstvakantie is gestart op de [basisschool] . Hij heeft zijn draai op school en in het gezin van de moeder inmiddels gevonden. [minderjarige 1] doet het hartstikke goed.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.3.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige 1] toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
Bij een dergelijke beslissing dient het hof – conform vaste rechtspraak – alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen. Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarige.
De vraag die daarna dient te worden beantwoord, is bij welke ouder [minderjarige 1] zijn hoofdverblijfplaats dient te hebben. Ingevolge artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, kan de rechter beslissen bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.6.4.
Het staat voor beide ouders vast dat [minderjarige 1] moest verhuizen, omdat hij eerst voornamelijk bij zijn oma in [woonplaats oma] verbleef. De keuze was: verhuist hij naar de vader in [woonplaats vader] of verhuist hij met de moeder naar België. Onder de huidige omstandigheden, heeft de rechtbank de juiste afweging gemaakt om de moeder toestemming te geven om met [minderjarige 1] te mogen verhuizen. De rechtbank heeft dit uitgebreid en zorgvuldig gemotiveerd. Het hof heeft hier niets aan toe te voegen. De zorgen die de vader heeft, zijn al onderzocht door de raad. Uit het raadsrapport van 2 oktober 2023 blijkt dat de raad in augustus 2023 bij de moeder thuis in België op bezoek is geweest. De raad heeft geen grote zorgen over de opvoedsituatie van de moeder. Het klopt dat er veel kinderen in het huis zijn. Regulier zijn ze met zes mensen in het huis en soms met negen. Dat is weliswaar druk, maar nergens is uit gebleken dat [minderjarige 1] hier onder lijdt. De moeder heeft al sinds 2019 een relatie met [huidige partner] en uit deze relatie zijn twee kinderen geboren. De relatie is bestendig. [minderjarige 1] heeft een stabiele opvoedomgeving nodig en het hof is van oordeel dat de moeder hem dit het beste kan bieden. Het is daarom in zijn belang dat zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder wordt bepaald en dat hij ook in die omgeving naar school gaat. Het hof hecht ook waarde aan het feit dat [minderjarige 1] nog nooit bij zijn vader heeft gewoond en dat de moeder sinds de geboorte van [minderjarige 1] altijd zijn primaire opvoeder, en daarmee een constante factor in zijn leven, is geweest. Een verhuizing naar [woonplaats vader] (omgeving van de vader) zou zijn hele leven op zijn kop zetten en dat is niet in [minderjarige 1] ’s belang. Het betoog van de vader dat zijn contact met [minderjarige 1] lijdt onder de verhuizing naar België, kan het hof niet plaatsen. De vader wordt nauwelijks benadeeld in zijn contact met [minderjarige 1] , gezien de oude en de nieuwe regeling:
Oude regeling: één keer per twee weken van vrijdagmiddag na school tot zondagmiddag 18.00 uur, waarbij de vader [minderjarige 1] haalt en brengt ( [woonplaats vader] – [wijk] ).
Nieuwe regeling: één keer per twee weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 19.00 uur, waarbij [minderjarige 1] op deze tijdstippen gehaald en gebracht wordt van en naar station [station] .
Het hof constateert dat de vader in zijn tijd met [minderjarige 1] nauwelijks iets inlevert, hoogstens enkele uren op de vrijdag. Hier staat weer tegenover dat de reistijd van de vader om een weekend met [minderjarige 1] door te brengen juist korter is geworden, omdat voor hem [locatie] dichterbij is dan [wijk] , waar hij [minderjarige 1] eerst ophaalde én terugbracht. Het hof wijst tot slot de vader er ook op dat hij na de relatiebreuk met de moeder ervoor heeft gekozen om naar [woonplaats vader] te verhuizen. De vader lijkt zich niet te realiseren dat hij daarmee zelf ook een afstand heeft gecreëerd tussen hem en zijn zoon. Dat het geen fijn idee is dat [minderjarige 1] nu in het buitenland woont, is weliswaar invoelbaar, maar is van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen.
3.7.
Zorgregeling en wisselmoment
3.7.1.
De moeder is het niet eens met de beslissing van rechtbank, omdat zij de oneven / even weekenden wil omdraaien. Haar standpunt luidt, kort samengevat, als volgt.
Er is een zorgregeling, op grond waarvan de kinderen van [huidige partner] alleen in de oneven weekenden bij hen verblijven. Nu deze echter samenvallen met de zorgregeling, ziet [minderjarige 1] hen helemaal niet meer. De rechtbank heeft aangenomen dat de vader gebonden is aan de oneven weekenden. Door de vader is echter op geen enkele wijze aangetoond dat hij uitgerekend in de even weekenden moet werken. Hij doet al jaren hetzelfde werk en werkt al die tijd onregelmatig. De vader ligt alleen dwars omdat hij denkt daarmee de moeder en haar partner dwars te kunnen zitten. Op vragen van het hof heeft de moeder verklaard dat zij alleen maar incidenteel hoger beroep instelde als reactie op het hoger beroep van de vader; anders had zij het “laten zitten.”
De door de rechtbank bepaalde haal- en brengregeling werkt in de praktijk. Een overdracht op een externe locatie als het station in [locatie] is nog steeds niet ideaal, maar het is in ieder geval duidelijk wie welk deel van het traject voor zijn/haar rekening moet nemen. Partijen communiceren via e-mail met elkaar over de overdracht en dit verloopt naar omstandigheden goed. In de praktijk is gebleken dat afspraken het beste werken, wanneer er zo min mogelijk ruimte is voor eigen interpretatie. De belmomenten leveren in de praktijk louter strijd tussen partijen op. De vader wil zich zelf nooit aan een tijd committeren, wanneer [minderjarige 1] bij hem verblijft. De moeder kan zich vinden in de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de vakanties en de feestdagen. Het is voor haar belangrijker dat er duidelijkheid is over de zorgverdeling, dan dat [minderjarige 1] op Moederdag of haar verjaardag bij haar is. Het is leuk als het toevallig zo uitkomt, maar zij past zich aan als dat niet het geval is.
3.7.2.
Het standpunt van de vader luidt, kort samengevat, als volgt. De vader werkt in de even weekenden. Een ruil is incidenteel mogelijk, indien beide collega’s dat willen, hetgeen echter niet altijd het geval is. De vader heeft voor de oneven weekenden een ‘ruilmaatje’ op het werk, maar die heeft hij niet voor de even weekenden. De vader is sinds de bestreden beschikking alle omgangsweekenden in de oneven weekenden nagekomen. De vader heeft de gegronde vrees dat indien wordt afgeweken van de huidige zorgregeling er wederom maandenlang geen omgang plaatsvindt. Zeker nu de omgang al geruime tijd goed verloopt, is deze wijziging niet in het belang van [minderjarige 1] .
De vader is het niet eens met de wissellocatie die nu is bepaald in [locatie] . Het is mogelijk dat, zonder overbelasting, de overdracht plaatsvindt op vrijdag om 19.00 uur (en niet 18.00 zoals de rechtbank heeft bepaald) bij [plaats 1] of [plaats 2] . De rechtbank heeft ten onrechte geen belregeling tussen [minderjarige 1] en de vader vastgesteld, met uitzondering van de zomervakantie, waarin voor de moeder ook een belregeling geldt. Verder heeft de rechtbank geen rekening willen houden met de twaalf compensatiedagen en dat is onrechtvaardig. De vader wenst dat alsnog wordt beslist over de overige feestdagen, als ook door hem verzocht. Het betreft verblijf van [minderjarige 1] op Moederdag en de verjaardag van de moeder bij de moeder, verblijf van [minderjarige 1] op Vaderdag en de verjaardag van de vader bij de (naar het hof begrijpt: vader) en het verblijf van [minderjarige 1] afwisselend bij de ouders op zijn eigen verjaardag.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.3.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande dan wel een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.4.
Sinds de bestreden beschikking (16 november 2023) wordt de zorgregeling voor het eerst door beide ouders volledig nagekomen; daarvoor waren er ook weken (en zelfs maanden) dat er geen structureel contact was tussen de vader en [minderjarige 1] . De ouders willen weliswaar allebei iets anders, maar voor [minderjarige 1] werkt de huidige regeling. Juist met het oog op de voortdurende strijd tussen de ouders waar [minderjarige 1] steeds middenin zit, moet gekoesterd worden wat goed gaat. Het hof zal daarom niets veranderen aan de zorgregeling. Het hof is het eens met de rechtbank dat het belang van de vader om regelmatig contact met [minderjarige 1] te hebben, belangrijker is dan de tijd die [minderjarige 1] met de kinderen van [huidige partner] kan doorbrengen. Het hof zal ook de overige verzoeken van de vader afwijzen. Er komt geen extra vakantie-, compensatiedagen,- bel- en/of feestdagenregeling. De ouders zijn niet in staat om de extra verantwoordelijkheid te kunnen dragen om dit in goede banen te leiden zonder dat [minderjarige 1] er last van heeft. Dat heeft het verleden uitgewezen en dit blijkt ook uit het raadsrapport. De raad is van mening dat het niet in belang van [minderjarige 1] is dat er (video-) belafspraken worden vastgelegd, omdat het tot nu toe de ouders niet is gelukt om deze momenten onbelast te laten plaatsvinden, waardoor het niet een positief contact voor [minderjarige 1] oplevert. Verder is uit het raadsrapport gebleken dat de ouders elkaar wantrouwen en hun zorgen uiten over elkaar als opvoeder. Op de mondelinge behandeling heeft het hof gezien dat deze situatie nog steeds actueel is. Er is daarom volstrekt onvoldoende basis om de verzoeken van de ouders toe te wijzen: de zorgregeling blijft volledig in stand zoals de rechtbank hem heeft vastgesteld.
3.8.
Paspoort
Ook ten aanzien van de kwestie met het paspoort, volgt het hof het oordeel van de rechtbank dat de moeder het paspoort van [minderjarige 1] bij zich houdt. [minderjarige 1] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder en het logisch dat zij beide legitimatiebewijzen van [minderjarige 1] heeft. Bovendien woont [minderjarige 1] in België. Het zou onlogisch zijn als de vader – die in Nederland woont en waar [minderjarige 1] één weekend per veertien dagen verblijft – zou beschikken over het paspoort van [minderjarige 1] . De vader heeft hiervoor geen enkel aannemelijk argument aangedragen. Indien de vader met [minderjarige 1] naar het buitenland op vakantie wil, zal de moeder het paspoort moeten meegeven aan de vader en de vader moet het na afloop weer teruggeven aan de moeder.
3.9.
Dwangsom
Het hof ziet, met de rechtbank, geen aanleiding de moeder een dwangsom op te leggen. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat beide ouders uitvoering geven aan de zorgregeling. Het hof ziet niet in waarom de moeder de prikkel van de dwangsom nodig zou hebben om de zorgregeling en de informatieregeling na te komen. Hoewel de vader blijft beweren dat de informatieplicht niet wordt nagekomen, heeft de moeder op de mondelinge behandeling verklaard dat zij één keer per maand de vader een update stuurt. Het is dan ook niet voldoende gebleken dat de moeder haar informatieplicht niet nakomt. Nu bovendien het gezamenlijk gezag gehandhaafd blijft, is ook de vader zelf in de positie informatie omtrent school en dergelijke zelfstandig te vergaren.
3.10.
Schorsing
De vader heeft zijn incidentele verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring, door het hof geadministreerd onder zaaknummer 200.335.575/02, ter zitting ingetrokken. Het hof zal dit verzoek afwijzen.
3.11.
Tot slot
De rechtbank heeft uitgebreid – en zelfs in een meervoudige samenstelling – gemotiveerd hoe de rechtbank tot alle overige beslissingen is gekomen. Het hof heeft alle beslissingen overgenomen en deze tot de zijne gemaakt. In hoger beroep heeft de vader (en de moeder evenmin) niets nieuws aangevoerd dat een ander oordeel rechtvaardigt. De rechtbank heeft de ouders er ruim drie jaar geleden (beschikking ondertoezichtstelling 27 januari 2021) al op gewezen dat het de ouders niet lukt om samen verantwoordelijkheid te nemen voor de afspraken die voor [minderjarige 1] moeten worden gemaakt. Het hof constateert, helaas, dat dit nog steeds zo is. De veelheid van verzoeken die de vader heeft gedaan is hiervoor illustratief, maar de reactie van de moeder – dat zij alleen maar incidenteel hoger beroep instelde omdat de vader in hoger beroep ging – ook. De ouders houden samen de strijd in stand en zij lijken zich niet te realiseren dat zij hiermee hun zoon steeds verder klem zetten.
De bestreden beschikking wordt bekrachtigd. Al het overige door de vader of de moeder aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep in de zaak met nummer 200.335.575/01:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst over en weer het meer of anders verzochte af.
op incidenteel verzoek tot schorsing in de zaak met nummer 200.335.575/02:
wijst het verzoek van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en H.M.A.W. Erven en is op 3 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.