ECLI:NL:GHSHE:2024:1142

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
200.332.146_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bewind en afwijzing verzoek tot wijziging grond van het bewind

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de opheffing van een bewind dat was ingesteld over de goederen van de verzoeker. De verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. L.L. Ross, had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 juni 2023 te vernietigen, waarin de grond van het bewind was gewijzigd naar aanleiding van de lichamelijke of geestelijke toestand van de verzoeker. Het hof heeft vastgesteld dat de bewindvoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verzoeker nog steeds niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. De bewindvoerder had gesteld dat de verzoeker vanwege zijn verleden met verslavingsproblematiek en dakloosheid onder bewind moest blijven, maar het hof oordeelde dat de verzoeker inmiddels zijn leven op orde had en geen problematische schulden meer had. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het bewind opgeheven, met ingang van 1 mei 2024, zodat de bewindvoerder de tijd heeft om de administratieve afwikkeling te regelen. De beslissing is genomen in het belang van de verzoeker, die nu in staat wordt geacht om zelf zijn financiën te beheren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 3 april 2024
Zaaknummer: 200.332.146/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10442893 OV VERZ 23-2976
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. L.L. Ross.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de bewindvoerder] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [kantoorhoudende] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
[broer van verzoeker 1],
wonende te [woonplaats broer] ,
hierna te noemen: de broer van [verzoeker] ,
[broer van verzoeker 2],
wonende te [woonplaats broer] ,
hierna te noemen: de broer van [verzoeker] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg , van 9 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 september 2023, heeft [verzoeker] verzocht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om eventueel onder verbetering en aanvulling van de gronden en met inachtneming van het vorenstaande vermelde zo nodig, genoemde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat er geen grond meer aanwezig is voor het bewind en dat het bewind over de goederen die aan [verzoeker] toebehoren of zullen toebehoren dient te worden opgeheven.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [verzoeker] , bijgestaan door mr. Ross;
  • [vertegenwoordiger bewindvoerder 1] en [vertegenwoordiger bewindvoerder 2] , namens de bewindvoerder.
2.3.1.
De broers van [verzoeker] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 9 november 2023;
  • het V8-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van [verzoeker] op 29 september 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van [verzoeker] op 19 februari 2024.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij beschikking van 3 juni 2019 heeft de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg , over de goederen die [verzoeker] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld, met benoeming van [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder.
Genoemd bewind is ingesteld wegens verkwisting en/of het hebben van problematische schulden.
De procedure in eerste aanleg
3.2.
De griffier van de rechtbank heeft bij brief van 3 maart 2023 de bewindvoerder verzocht om zich uit te laten over de voortgang van het bewind omdat het de kantonrechter is gebleken dat van verkwisting en/of het hebben van problematische schulden niet langer sprake is.
De griffier heeft de bewindvoerder verder verzocht om zich uit te laten over de vraag of de publicatie van het bewind – in het belang van [verzoeker] – gehandhaafd dient te blijven, indien de bewindvoerder van mening is dat een wijziging van de grond van het bewind moet volgen. [verzoeker] moet met het verzoek tot wijziging van de grond van het bewind instemmen.
3.3.
De bewindvoerder heeft bij brief van 29 maart 2023 de kantonrechter verzocht om de grond van het bewind te wijzigen en de goederen die aan [verzoeker] toebehoren of zullen toebehoren onder bewind te stellen vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand.
De bewindvoerder heeft daarbij tevens aangegeven dat [verzoeker] geen akkoordverklaring voor de wijziging van de grond van het bewind wenst te ondertekenen.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de grond van het bij beschikking van 3 juni 2019 uitgesproken bewind over de (toekomstige) goederen van [verzoeker] gewijzigd, in die zin dat genoemde goederen, met ingang van de dag na de verzending van de beschikking onder bewind zijn gesteld wegens de lichamelijke of geestelijke toestand van [verzoeker] .
3.4.1.
De kantonrechter heeft in deze beschikking verder de griffier opgedragen de uitspraak in te schrijven in het openbare Centraal Curatele- en bewindregister.
De procedure in hoger beroep
3.5.
[verzoeker] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
[verzoeker] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat het bewind niet kan worden opgeheven en dat de grond van het bewind dient te worden gewijzigd. De beslissing van de kanton-rechter is onzorgvuldig tot stand gekomen omdat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Zo heeft de kantonrechter niet onderzocht of [zorgcentrum] inderdaad zorgen heeft over [verzoeker] . Hij heeft evenmin de besteding van de erfenis van [verzoeker] onderzocht. [verzoeker] heeft geen vreemde uitgaven of verzoeken gedaan. Verder heeft de kantonrechter geen voorbeelden genoemd waaruit zou blijken dat [verzoeker] niet in staat zou zijn om zijn financiën te beheren. Hetgeen de bewindvoerder tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter hieromtrent naar voren heeft gebracht, is volstrekt onvoldoende om de grond van het bewind te wijzigen. Aan de stellingen van de bewindvoerder liggen geen onderliggende stukken ten grondslag. De kantonrechter heeft enkel op basis van ‘gerezen twijfel’ en het feit dat een deel van de erfenis is besteed, de grond van het bewind gewijzigd. [verzoeker] heeft bovendien de stellingen van de bewindvoerder grotendeels weerlegd. Nergens blijkt uit dat [verzoeker] nog steeds verslaafd is. Hij heeft een traject in de verslavingszorg doorlopen. Ook in geval van stress heeft hij geen behoefte meer aan speed. Verder kan niet aan [verzoeker] worden tegengeworpen dat hij een groot gedeelte van de erfenis van zijn moeder van € 35.000,- heeft verbruikt. De gemeente heeft vanwege deze erfenis de bijstandsuitkering van [verzoeker] stopgezet en een gedeelte van zijn bijstandsuitkering teruggevorderd. [verzoeker] kan pas weer een bijstandsuitkering aanvragen wanneer zijn vermogen is gezakt onder de grens van € 7.000,-. Dat [verzoeker] niet in staat zou zijn om een bijstandsuitkering aan te vragen blijkt nergens uit. Inmiddels is ook de vader van [verzoeker] overleden. Hij zal een erfenis van circa € 15.000,- ontvangen. [verzoeker] wil hiervan € 2.000,- gebruiken om zijn vriendin uit de Oekraïne naar Nederland te halen. Verder wil hij € 6.000,- tot € 7.000,- van zijn erfenis gebruiken om zich als ZZP-er in te kopen in het bedrijf van een vriend. [verzoeker] wil in dat bedrijf als meubelmaker gaan werken. Ook zijn vriendin kan gaan werken. Hij wil met zijn vriendin in zijn studio gaan samenwonen.
De kantonrechter heeft tot slot onvoldoende gekeken naar het economisch belang dat de bewindvoerder bij de voortzetting van het bewind heeft. De kantonrechter heeft wel terecht geoordeeld dat de grondslag – het hebben van problematische schulden – niet meer aanwezig is. Het is duidelijk dat de financiële positie van [verzoeker] inmiddels sterk is verbeterd. Ook de begeleiding door [zorgcentrum] is inmiddels gestopt. Verder heeft [verzoeker] geen andere vormen van begeleiding. Het is daarom gepast om te bezien of [verzoeker] in staat is om zelf zijn financiën te beheren. Nu er geen enkele grond (meer) voor het bewind aanwezig is, dient het bewind
primairte worden opgeheven.
Subsidiairdient de bewindvoerder te worden gewijzigd. De huidige bewindvoerder heeft al geruime tijd niet meer het vertrouwen van [verzoeker] ; niet in de laatste plaats omdat hij zonder enige onderbouwing
(verslavings-)problematiek aan [verzoeker] toedicht. [verzoeker] verzoekt daarom om ontslag van de huidige bewindvoerder onder gelijktijdige benoeming van een door het hof te bepalen (opvolgend) bewindvoerder. De advocaat van [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij bij de kantonrechter een (nieuw) verzoek tot wijziging van de bewindvoerder heeft ingediend. Hij refereert zich – voor wat betreft zijn subsidiaire verzoek – aan het oordeel van het hof.
3.7.
De bewindvoerder voert in de brief van 9 november 2023, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Het bewind is een noodzakelijke maatregel vanwege de snelheid waarmee de banktegoeden er doorheen zullen gaan wanneer het bewind wordt opgeheven en voor het regelen van de dagelijkse- en administratieve zaken van [verzoeker] . Ook kampt [verzoeker] met een verslaving en is hij in het verleden jarenlang dakloos geweest. In februari 2023 heeft de bewindvoerder met [verzoeker] afspraken gemaakt met betrekking tot: de verhoging van het leefgeld, een storting van € 1.000,- extra geld en het bewaren van € 10.000,- van de erfenis van zijn moeder. Deze doelen zijn niet behaald vanwege het wegvallen van de uitkering en de wensen van [verzoeker] met betrekking tot extra gelden. [verzoeker] heeft zijn hele erfenis besteed aan extra’s en aan de betaling van de vaste lasten. De bewindvoerder erkent dat het voor [verzoeker] – vanwege het wegvallen van zijn uitkering – noodzakelijk was om zijn erfenis aan te wenden voor de betaling van de vaste lasten. De bewindvoerder vindt het echter geen verstandige keuze dat [verzoeker] een gedeelte van de erfenis(sen) wil overmaken aan zijn vriendin in de Oekraïne. [verzoeker] heeft hiervoor een machtigingsverzoek bij de kantonrechter ingediend. De begeleiding door [zorgcentrum] is op verzoek van [verzoeker] gestopt. Er zijn echter wel veel (andere) mensen die zich zorgen maken om [verzoeker] . Ook de met [verzoeker] gemaakte afspraken over tot het verkrijgen van betaalde arbeid zijn niet van de grond gekomen. [verzoeker] is wel bezig om zijn rijbewijs terug te krijgen; alle kosten hieromtrent zijn betaald. De bewindvoerder heeft een bijstandsuitkering voor [verzoeker] aangevraagd omdat zijn vermogen inmiddels onder de grens is gezakt. [verzoeker] is niet in staat om een bijstandsuitkering aan te vragen. Indien de gemeente de bijstandsuitkering van € 1.216,61 per maand toekent, dan heeft [verzoeker] een positieve begroting.
De bewindvoerder kan lastig met [verzoeker] communiceren. [verzoeker] vervalt steeds in een vorm van boosheid. De gesprekken met [verzoeker] verlopen hierdoor niet prettig.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren
voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.8.3.
Aan de orde is de vraag of de kantonrechter het verzoek van de bewindvoerder om de grond van het bewind over de goederen die aan [verzoeker] toebehoren of zullen toebehoren te wijzigen, terecht heeft toegewezen.
3.8.4.
Niet in geschil is dat [verzoeker] thans geen problematische schulden meer heeft waardoor deze situatie niet langer de grond voor het bewind kan vormen. Wil de voortzetting van het bewind op de andere in artikel 1:431 lid 1 BW genoemde grond, zijnde de ‘lichamelijke of geestelijke toestand van [verzoeker] ’, gerechtvaardigd zijn dan dient van die toestand genoegzaam te blijken.
3.8.5.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de bewindvoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aan de onder rechtsoverweging 3.8.4. genoemde grond voor de voortzetting van het bewind wordt voldaan. De bewindvoerder heeft weliswaar gesteld dat – ondanks dat de schulden van [verzoeker] inmiddels zijn afgelost – de voortzetting van het bewind nog steeds noodzakelijk is vanwege de lichamelijke of geestelijke toestand van [verzoeker] , maar deze stelling heeft [verzoeker] gemotiveerd weersproken. De bewindvoerder heeft vervolgens nagelaten om zijn stelling hieromtrent met onderliggende stukken te onderbouwen, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de bewindvoerder – desgevraagd door het
hof – niet kunnen aangeven waaruit lichamelijke of geestelijke toestand van [verzoeker] dan bestaat. De bewindvoerder lijkt het bewind vooral noodzakelijk te vinden vanwege het verleden van [verzoeker] (verslavingsproblematiek en een daklozenbestaan). Het hof kan echter niet vaststellen dat deze problematiek nog langer aan de orde is. [verzoeker] is niet langer dakloos. Evenmin kan het hof vaststellen dat thans nog steeds sprake is van verslavingsproblematiek bij [verzoeker] . Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [verzoeker] onweersproken heeft gesteld dat hij een traject in de verslavingszorg heeft doorlopen en dat hij ook bij stress geen behoefte meer heeft aan speed.
3.8.6.
Voor zover de bewindvoerder nog heeft aangevoerd dat de voortzetting van het bewind noodzakelijk is vanwege de wijze waarop [verzoeker] de door hem ontvangen erfenis(sen) besteedt en nog wil besteden, kan dat evenmin tot een ander oordeel leiden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de bewindvoerder tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend dat [verzoeker] genoodzaakt was om het overgrote deel van zijn erfenis(sen) te besteden aan de betaling van zijn vaste lasten, omdat de gemeente – vanwege deze erfenis(sen) – de bijstandsuitkering van [verzoeker] heeft stopgezet en de reeds aan hem betaalde bijstandsuitkering heeft teruggevorderd. Ook het feit dat [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij een gedeelte van zijn erfenis(sen) wil gebruiken om zijn vriendin uit de Oekraïne naar Nederland te halen en om zich in te kopen in het bedrijf van een vriend, maakt – naar het oordeel van het hof – niet dat sprake is van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand van [verzoeker] dat (de voortzetting van) het bewind noodzakelijk is. Dat neemt echter niet weg dat het hof wel zorgen heeft over genoemde bestedingsdoelen van de erfenis(sen), temeer omdat [verzoeker] zijn Oekraïense vriendin nog nooit ‘in het echt’ heeft ontmoet en niet is gebleken dat [verzoeker] de met zijn vriend gemaakte afspraken over de inkoop in diens bedrijf schriftelijk heeft vastgelegd dan wel met waarborgen heeft omkleed. De enkele omstandigheid dat het hof zorgen heeft, is echter niet genoeg om er rechtens vanuit te kunnen gaan dat aan de voor een onderbewindstelling noodzakelijk grond ‘lichamelijke of geestelijke toestand van [verzoeker] ’ is voldaan.
3.8.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat het bewind over de goederen die aan [verzoeker] toebehoren of zullen toebehoren alsnog wordt opgeheven. Het hof zal het bewind opheffen met ingang van 1 mei 2024, zodat de bewindvoerder voldoende tijd heeft om het bewind administratief af te wikkelen en ten overstaan van de kantonrechter de (eind) rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde bewind.
Omdat de het hof het primaire verzoek van [verzoeker] toewijst, komt het hof niet meer toe aan de beoordeling van het subsidiaire verzoek omdat hier ieder belang voor ontbreekt.
Conclusie
3.9.
Het hof zal, op grond van het voorgaande, de beschikking waarvan beroep vernietigen en beslissen als hierna onder 4 vermeld.
Publicatie
3.10.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg , in verband met aantekening in het Centraal Curatele- en bewindregister.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg , van 9 juni 2023;
en opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de bewindvoerder om de grond van het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoeker] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, te wijzigen naar de lichamelijke of geestelijke toestand van [verzoeker] , alsnog af;
heft op, met ingang van 1 mei 2024
,het bewind over de goederen van
[verzoeker], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden nadat het bewind is opgeheven de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een - zo mogelijk door hem voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg , overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg , in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.M.D.M. van der Linden en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 3 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.