ECLI:NL:GHSHE:2024:1141

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
200.331.560_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging gezamenlijk gezag over minderjarige kinderen na hoger beroep

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de vraag of de vader naast de moeder belast dient te zijn met het gezag over hun twee minderjarige kinderen, geboren in 2014 en 2016. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft in eerste aanleg verzocht om het gezamenlijk gezag te vernietigen, terwijl de vader, verweerder in hoger beroep, heeft verzocht om het gezag gezamenlijk te blijven uitoefenen. De rechtbank Oost-Brabant had eerder bepaald dat het gezag over de kinderen gezamenlijk aan beide ouders toekomt. De moeder is het niet eens met deze beslissing en stelt dat de kinderen klem en verloren dreigen te raken tussen de ouders, en dat het niet mogelijk is om samen met de vader het gezag uit te oefenen. De vader daarentegen betoogt dat gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen is en dat er geen onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem raken.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de standpunten van beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag over de kinderen dienen uit te oefenen, omdat er geen onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem raken. Het hof heeft daarbij de communicatie tussen de ouders en de voortgang van het hulpverleningstraject in overweging genomen. De Raad heeft aangegeven dat het in het belang van de kinderen is dat de ouders leren om gezamenlijk beslissingen te nemen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat niet is voldaan aan de criteria om van het uitgangspunt van gezamenlijk gezag af te wijken. De beslissing is op 3 april 2024 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 3 april 2024
Zaaknummer: 200.331.560/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/391700 / FA RK 23-1391
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Hashem Jawaheri,
tegen
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.A. Boelhouwer.
Betreffende:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Brabant, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: deze zaak gaat over de vraag of de vader naast de moeder belast dient te zijn met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 21 augustus 2023, met producties, ingekomen bij het hof op
29 augustus 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en in plaats daarvan een nieuwe beslissing te nemen waarbij het hof het verzoek van de vader tot vaststelling van gezamenlijk gezag ten aanzien van de kinderen afwijst, althans bepaalt dat de beslissing op dit verzoek dient te worden aangehouden in afwachting van de reactie van partijen op de eindrapportage van het traject Ouderschap Blijft door de [instantie] .
2.2.
Bij verweerschrift van 20 oktober 2023, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de vader verzocht, indien mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- het V6-formulier van 16 november 2023, met productie, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie tussen de ouders zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] (hierna [minderjarige 1] ),
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] (hierna [minderjarige 2] ).
3.2.
De vader heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Pools recht erkend.
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt. Daarnaast zijn de ouders via het uniform hulpaanbod doorverwezen naar Ouderschap Blijft en is verzocht aan de hulpverlenende instantie [instantie] om uiterlijk op 20 mei 2024, of zoveel eerder als mogelijk, de eindrapportage over het verloop van het traject Ouderschap Blijft aan de rechtbank te overleggen. Iedere verdere beslissing ten aanzien van de nog voorliggende verzoeken aangaande de hoofdverblijfplaats, de zorg- en contactregeling,
de informatieregeling en het subsidiaire verzoek ten aanzien van het raadsonderzoek is aangehouden.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing ten aanzien van het gezag niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. De moeder wil het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] behouden. De kinderen dreigen klem en verloren te raken nu ook de vader met het gezag is belast. Volgens de moeder is het namelijk niet mogelijk om samen met de vader invulling te geven aan het gezag en hierdoor kunnen er op dit moment geen beslissingen ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden genomen. Het hulpverleningstraject bij [instantie] is niet geslaagd en het ligt niet in de lijn der verwachting dat de communicatie tussen de ouders nog zal verbeteren. Volgens de moeder had de rechtbank de beslissing ten aanzien van het gezag aan moeten houden, net als de overige verzoeken. Een gelijkwaardige gezagsverhouding is volgens de moeder niet van belang voor het effectief kunnen benutten van de hulpverlening.
3.7.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan. De vader wil samen met de moeder het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitoefenen. Eenhoofdig gezag is niet in het belang van de kinderen. Hoewel de communicatie tussen de ouders niet goed verloopt, betekent dat niet dat er geen gezamenlijk gezag mogelijk is. De vader betwist dat de kinderen klem en verloren zitten tussen de ouders en als daar al sprake van zou zijn, dan komt dat door de houding die de moeder inneemt ten opzichte van de vader. De vader staat open voor overleg met de moeder en zal toestemming verlenen wanneer hem dat wordt gevraagd. De vader wil verder via het traject bij [instantie] blijven werken aan het verbeteren van de communicatie. De gezamenlijke gezagsuitoefening heeft bovendien tot op heden niet tot problemen geleid. Er is aldus geen noodzaak om het verzoek van de vader hem met het gezag over de kinderen alsnog af te wijzen.
3.8.
De raad voert - samengevat - het volgende aan. Het is in het belang van de kinderen dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De ouders moeten ieder voor zich leren hoe zij invulling kunnen geven aan deze gelijkwaardige positie. De raad uit de hoop dat de ouders dit alsnog kunnen doen via het traject bij [instantie] . De raad verwacht niet dat bij beëindiging van het traject via het uniform hulpaanbod de raad na een onderzoek tot een andere conclusie komt dan dat beide ouders aan de slag moeten. De sleutel waarin de oplossing gevonden kan worden ligt immers in de handen van de ouders door de onderlinge samenwerking te verbeteren.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft in de kwestie met betrekking tot de voorliggende verzoeken. De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen (zie de conclusie van AG Vlas voor HR 27 april 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BV6684).
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.3.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.9.4.
Evenals de rechtbank, en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt is het hof van oordeel dat de ouders gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dienen uit te oefenen. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.9.5.
De vader is sinds de bestreden beschikking samen met de moeder belast met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hoewel de moeder betoogt dat het op dit moment niet mogelijk is om gezagsbeslissingen te nemen, is het het hof niet gebleken dat de vader in de afgelopen periode het nemen van die beslissingen heeft gefrustreerd. Kennelijk is er tussen de ouders onenigheid ontstaan over de verdeling van de (carnavals) vakantie, maar de lezingen hierover lopen uiteen. In ieder geval staat vast dat de vader wel toestemming heeft gegeven voor een vakantie van de kinderen met de moeder voor twee weken (tijdens de Kerstvakantie) naar het buitenland, waarna de kinderen uiteindelijk niet de door de moeder toegezegde week ‘ter compensatie’ bij de vader zijn geweest, omdat de moeder daar niet meer achter stond. Van overige gezags-beslissingen waar de vader niet aan zou hebben meegewerkt is niet gebleken. Hoewel er zorgen zijn over de wijze waarop de ouders het ouderschap vormgeven, is er op dit moment geen sprake van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] klem en verloren raken tussen de ouders. Het hof betrekt daarbij dat het met de kinderen goed gaat, zij het goed doen op school en regelmatig contact hebben met de vader.
Daar komt bij dat verbetering in de bestaande situatie redelijkerwijs te verwachten valt. De raad geeft hierover immers aan dat de sleutel tot verbetering in handen van de ouders ligt door het traject bij [instantie] voort te zetten en de module ‘’Ouderschap Blijft’’ te (ver)volgen. Volgens de raad moeten beide ouders er zich voor inzetten om op basis van gelijkwaardig ouderschap te leren beslissingen te nemen in het belang van de kinderen.
Het is het hof niet gebleken dat dit traject is gestagneerd, zoals de moeder betoogt. Volgens de vader loopt het traject nog steeds en zijn er met de eigen coaches afspraken gemaakt op welke manier de ouders op dit moment met elkaar communiceren. Daar komt bij dat tussen de ouders niet in geschil is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daags voorafgaand aan de mondelinge behandeling nog een gesprek hebben gehad met de coach vanuit [instantie] . Het hof gaat er vanuit, mede gelet op hetgeen door de raad is geadviseerd tijdens de mondelinge behandeling, dat de beide ouders deze kans om tot verbetering te komen in het belang van de kinderen aangrijpen en er zich voor inzetten dit traject tot een goed einde te brengen. De onderhavige situatie is daarmee anders dan de situatie in de door de moeder in haar tweede grief aangehaalde uitspraak.
Het hof overweegt voorts dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, omdat bij voortduring van het eenhoofdig gezag het risico bestaat dat de vader niet of onvoldoende door de moeder in het leven van de kinderen betrokken wordt. De moeder heeft, als ouder met eenhoofdig gezag, jarenlang alleen de beslissingen kunnen nemen, maar de vader moet een eigen rol kunnen krijgen. Daardoor zal er soms meer tijd genomen moeten worden, maar niet gebleken is dat belangrijke beslissingen niet tijdig genomen kunnen worden en dat de kinderen er last van hebben als een en ander langer duurt.
Verder is niet gebleken dat afwijzing van het verzoek van de vader om met het gezag belast te worden in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om een andere reden noodzakelijk is.
Het hof ziet gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding om de beslissing op het verzoek aan te houden, zoals door de moeder is verzocht. Het uitgangspunt is dat er gezamenlijk gezag tussen de ouders dient te zijn en aan de criteria op grond waarvan van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, is niet voldaan.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en het verzoek van de moeder in hoger beroep afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
8 augustus 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en
H.M.A.W. Erven en is op 3 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.