ECLI:NL:GHSHE:2024:114

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
200.306.613_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitieve omgangsregeling voor minderjarige in hoger beroep na eerdere aanhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 januari 2024 een tussenuitspraak gedaan over de omgangsregeling tussen een moeder en haar 10-jarige kind, hierna te noemen [minderjarige 1]. De moeder was het niet eens met de eerder door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling en verzocht het hof om een ruimere regeling. Het hof had eerder een voorlopige regeling vastgesteld waarbij de moeder en [minderjarige 1] eenmaal per zes weken twee uur onbegeleid contact hadden. Na evaluatie van de omgangsregeling en de positieve ontwikkelingen in de relatie tussen de moeder en [minderjarige 1], heeft het hof besloten om de omgangsregeling te verruimen naar één dag per zes weken onbegeleid contact bij de moeder thuis. Dit besluit is genomen in het belang van [minderjarige 1], die baat heeft bij een stabiele en voorspelbare omgangsregeling. Het hof heeft de standpunten van de moeder, de gecertificeerde instelling (GI), de pleegouders en de Raad voor de Kinderbescherming in overweging genomen. De moeder heeft aangegeven dat de huidige regeling te beperkt is en heeft gepleit voor een frequentere omgang. De GI en de pleegouders hebben echter aangegeven dat de huidige regeling passend is voor [minderjarige 1], die ook zijn leven met de pleegouders en zijn andere verplichtingen moet kunnen combineren. Het hof heeft uiteindelijk besloten dat de omgangsregeling van één dag per zes weken in het belang van [minderjarige 1] is en dat deze regeling niet in beton gegoten is, maar kan worden aangepast indien de situatie dat toelaat. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de nieuwe omgangsregeling vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 januari 2024
Zaaknummer: 200.306.613/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/357169 / FA RK 20-1440
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.R. Koopman,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] , tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[de pleegouders] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
-
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
IN HET KORT
De moeder is het niet eens met de omgangsregeling die de rechtbank heeft vastgesteld tussen haar en de 10-jarige [minderjarige 1] en zij verzoekt het hof om een ruimere regeling.

5.De tussenbeschikking van het hof van 15 september 2022

Bij deze beschikking heeft het hof als voorlopige omgangsregeling bepaald dat [minderjarige 1] en de moeder eenmaal per zes weken omgang hebben met elkaar voor de duur van twee uur, en waarbij:
  • de eerstvolgende drie omgangsmomenten bij de moeder thuis zullen plaatsvinden en het eerste en laatste half uur van de omgang begeleid worden door de pleegzorgwerker;
  • de omgangsmomenten vervolgens zullen plaatsvinden bij de moeder thuis zonder begeleiding.
Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden in afwachting van de informatie over de verloop van de omgang.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het verslag van de GI van 30 juni 2023 met als bijlage het verslag van de pleegzorgbegeleider van [instantie] ;
- het V-formulier van de advocaat van de moeder met vier bijlagen van 18 juli 2023;
- het e-mailbericht van de pleegvader van [minderjarige 1] van 19 juli 2023;
- de pleitnota van de advocaat van de moeder, zoals overgelegd bij de voortgezette mondelinge behandeling van 14 december 2023.
6.2.
Bij brief van 7 december 2023 heeft het hof partijen, belanghebbenden en de raad geïnformeerd dat er, kort gezegd, een rechtswissel heeft plaatsgevonden en dat de voortzetting van de mondelinge behandeling zal plaatsvinden in een nieuwe kamersamenstelling.
6.3.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft vervolgens plaatsgevonden op
14 december 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
De pleegouders hebben op 8 december 2023 per e-mail bericht dat zij niet zullen verschijnen op de mondelinge behandeling en in de e-mail hun mening verder toegelicht.
6.4.
Correctie verzoek in hoger beroep
Op de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat zij haar volledige verzoek handhaaft zoals zij dit heeft gedaan in haar hoger beroepschrift van 10 februari 2022,
waarbij zij de correctie aanbrengt op haar petitum dat waar abusievelijk “ [minderjarige 2] ” wordt vermeld, “ [minderjarige 1] ” wordt bedoeld.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De standpunten van partijen, de pleegouders en de raad zijn door het hof in de tussenbeschikking weergegeven. Voor zover relevant hebben zij in de hiervoor vermelde stukken, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling van 14 december 2023, het volgende toegevoegd.
7.2.
Standpunt van de moeder
De huidige regeling, waarbij [minderjarige 1] onbegeleid bij de moeder thuis komt, was er zonder het hof niet gekomen. Pleegouders (en zo ook de voogd) hadden hier nimmer voor open gestaan. De pleegouders geven weinig ruimte aan het contact met de moeder, terwijl dit voor de moeder en voor [minderjarige 1] juist belangrijk is. De bezoeken van [minderjarige 1] bij de moeder thuis zijn goed verlopen. De moeder had [minderjarige 1] op bezoek op 20 oktober, 30 november en 17 december. Hij blijft daar dan van 9.30 uur tot 19.00 uur. De begeleiding is er niet meer bij. Het zou ook mogelijk moeten/kunnen zijn om een hogere bezoekfrequentie te proberen dan één dag per zes weken. De frequentie van eenmaal per zes weken is te weinig, omdat de moeder door het tijdsverloop meer moeite heeft om aansluiting te blijven vinden bij [minderjarige 1] . De moeder weet dan niet goed wat er in hem omgaat en hoe zijn dagelijkse leven eruit ziet. Dat is lastig voor de moeder, maar ook voor [minderjarige 1] . Als eenmaal per twee weken niet kan, dan wil de moeder in ieder geval [minderjarige 1] eenmaal per vier weken bij zich hebben. Als het hof nu zou bepalen, dat het contact met [minderjarige 1] eenmaal per zes weken zou blijven, zou de moeder dat, met moeite, kunnen accepteren, mits dit niet betekent dat dit de regeling is totdat [minderjarige 1] volwassen is. De moeder is niet van plan om opnieuw naar de rechtbank te gaan om uitbreiding van de omgangsregeling te verzoeken, maar ze hoopt dat er flexibel kan worden gekeken naar de mogelijkheden van de moeder om [minderjarige 1] een extra dag bij zich te hebben. Op studiedagen is dit het makkelijkst te organiseren, omdat de moeder niet werkt en de pleegouders wel. De moeder en de pleegouders gedragen zich in het bijzijn van [minderjarige 1] netjes, maar het voelt als een poppenkast en de spanning is voelbaar. De moeder voelt weerstand bij de pleegouders als zij vraagt om een weekenddag met [minderjarige 1] , maar zij snapt ook wel dat dit voor de pleegouders agenda technisch moeilijk te plannen valt. De moeder wil [minderjarige 1] ook niet belemmeren in het uitvoeren van zijn hobby’s, maar [minderjarige 1] ’s belang is belangrijker dan de agenda’s van de pleegouders. De moeder werkt met de pleegmoeder samen aan het levensverhaal van [minderjarige 1] en deze samenwerking gaat best goed. De moeder realiseert zich dat haar liefste wens, dat [minderjarige 1] weer bij haar thuis woont, niet meer reëel is. De moeder kan de pleegouders accepteren als verzorgers van [minderjarige 1] . De basiszorg zit goed.
7.3.
Standpunt van de GI
In de afgelopen periode is gebleken dat de moeder in staat is om een fijn onbegeleid contact met [minderjarige 1] te hebben. Het is voor [minderjarige 1] passend wanneer hij eenmaal per 6 weken één dag bij de moeder kan doorbrengen. De invulling van de bezoeken bij de moeder bestaan uit leuke activiteiten. Er gaat veel goed. Soms heeft de moeder [minderjarige 1] thuis als [minderjarige 2] (broer van [minderjarige 1] ) er ook is. De GI zoekt met de moeder naar natuurlijke momenten om dat mogelijk te maken, zoals met verjaardag van [minderjarige 2] en op Kerstavond 2023. Het blijft lastig voor de moeder om rekening houdend met beide kinderen in balans te blijven. De moeder en de pleegouders houden veel van [minderjarige 1] . De moeder komt op voor [minderjarige 1] en haar eigen rechten. De pleegouders bewaken hun grenzen en hun leefwereld tegen de veeleisendheid van de moeder en haar soms dwingende en met tijden ook verbaal grensoverschrijdende gedrag. [minderjarige 1] moet hier zo min mogelijk last van hebben. Ondanks dat in de tussenbeschikking staat dat de plaatsing van [minderjarige 1] niet ter discussie staat, kondigt de moeder aan dat zij blijft strijden dat de plaatsing van [minderjarige 1] bij de pleegouders wordt beëindigd. De pleegouders zaten er ook te strak in, maar hebben hierin ook stappen gezet. Zij gaven weinig ruimte, uit angst dat de moeder altijd meer zal blijven eisen in het contact met [minderjarige 1] en dat zij doorgaat met procederen. Voor de moeder is de omgangsregeling nooit genoeg; ze blijft altijd meer verzoeken. Als de moeder dit blijft doen, bestaat het risico dat de pleegouders weer op de rem gaan trappen. Het is zeker een optie dat de moeder [minderjarige 1] op een studiedag extra bij zich heeft. Dat kan worden afgesproken. Het is maatwerk; zo is het op Kerstavond 2023 ook gelukt om af te spreken. De GI handelt dan naar bevind van zaken. De frequentie van eenmaal per zes weken past goed in het leven van [minderjarige 1] . Dit is een forse uitbereiding van de huidige omgangsregeling, maar wel een uitbreiding die voor [minderjarige 1] behapbaar is. Hij heeft ook zijn gezinsleven met zijn pleegouders en -broer en hij besteedt tijd aan school, vriendjes, sport, hobby’s en hij heeft contact met zijn grootouders (mz). De GI staat hier niet heel strak in en dat blijkt ook wel uit het extra omgangsmoment dat op Kerstavond is gepland. De moeder werkt nu actief samen met de pleegouders om het levensboek van [minderjarige 1] vast te stellen. Iedereen spant zich hiervoor in.
7.4.
Standpunt van de pleegvader
De pleegouders kunnen zich vinden in het door de GI ingediende stuk van 30 juni 2023. De beschrijving van de manier hoe [minderjarige 1] de bezoekjes heeft ervaren, sluit aan bij het beeld dat de pleegouders hebben. Er gaan dingen goed, zoals het persoonlijke contact bij wegbrengen/ophalen, extra mailcontacten om verhaaltjes en foto’s te delen of afstemmen over praktische dingen zoals planning omgangsmomenten. Daarnaast hebben de pleegouders voorgesteld om de bezoektijden wat te verruimen om zo de spits te ontlopen. Er gaan ook dingen niet goed, zoals felle uitingen van frustratie van de moeder tijdens de zorgoverleggen. Het is van toegevoegde waarde dat de GI en [instantie] een rol blijven vervullen in de communicatie over gevoeligere onderwerpen. Op dit moment vindt de omgang iedere zes weken plaats op een vaste dag en gaat [minderjarige 1] vrijwel direct uit school naar de moeder toe en komt hij kort voor bedtijd weer thuis. [minderjarige 1] ervaart de bezoeken als positief. De pleegouders zien wel nog steeds dat de bezoeken op [minderjarige 1] een impact kunnen hebben. De door de GI voorgestelde bezoekfrequentie sluit in de ogen van de pleegouders goed aan bij de behoeften van [minderjarige 1] en de wijze waarop hij zijn leventje invult. Een uitbreiding daarop kan maken dat het voor hem te veel wordt. Hoewel het vertrouwen aan beide kanten broos is, doen zowel de pleegouders als de moeder hun best om de samenwerking in het belang van [minderjarige 1] zo optimaal mogelijk te organiseren.
7.5.
Advies van de raad
De raad heeft op de voortgezette mondelinge behandeling geadviseerd om de contactmomenten die nu plaatsvinden – één dag per zes weken – vast te leggen in een definitieve omgangsregeling. De moeder, de pleegouders en de GI hebben mooie stappen gezet. Iedereen wil met maatwerk kijken naar de vraag welke omgangsregeling het beste is voor [minderjarige 1] . Dat is nu één dag per zes weken. Er bestaat een risico dat [minderjarige 1] overvraagd wordt, omdat hij op een laaggemiddeld cognitief niveau functioneert. Hierdoor leert en verwerkt hij dingen op een andere manier en daarom moet zorgvuldig iedere stap gezet gehouden. Daarnaast zit er nog spanning tussen de moeder en de pleegouders en zoals de moeder het beschrijft, is die spanning voelbaar voor alle betrokkenen. Af en toe komt de beperkte belastbaarheid van de moeder naar boven. Als de omgangsregeling nog meer zou worden uitgebreid, vergt dat ook meer contact tussen de moeder en de pleegouders. Het vraagt veel van [minderjarige 1] om dit, met al die spanningen, te volgen. Het is mooi dat de moeder en de pleegmoeder samen werken aan het levensverhaal van [minderjarige 1] . Als hem dat wordt gegeven, zal ook moeten worden bezien wat dit met hem doet. De raad ziet geen weerstand bij de GI om op de langere termijn een ruimere omgangsregeling vast te stellen, als het passend is voor [minderjarige 1] . Het is het beste wanneer de moeder nu berust in wat er is. Dan wordt [minderjarige 1] de tijd gegund om de spanningen die er nu nog zijn tussen de moeder en de pleegouders te laten verminderen en om zijn levensverhaal (dat hij binnenkort krijgt), verder te laten indalen.
Het hof overweegt als volgt.
7.6.1.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
7.6.2.
De regeling die de rechtbank bij de bestreden beschikking heeft vastgelegd (twee uur per zes weken, waarvan één uur begeleid), was toen weliswaar gepast, maar nu niet meer. Gezien alle positieve ontwikkelingen die sindsdien hebben plaatsgevonden, is die regeling te beperkt. De regeling die de moeder het hof verzoekt is echter te ruim. Beide regelingen zijn niet in het belang van [minderjarige 1] . Wat wel in het belang van [minderjarige 1] is, is dat de regeling waaraan
op dit momentuitvoering wordt gegeven – één hele dag in de zes weken onbegeleid bij de moeder thuis – wordt vastgelegd. De moeder heeft laten zien dat zij één dag per zes weken op een voor [minderjarige 1] prettige wijze invulling kan geven aan de omgangsmomenten en dat het niet langer noodzakelijk is dat hier begeleiding bij aanwezig is. [minderjarige 1] gedijt hier goed bij. De problemen die er eerder waren na de omgangsmomenten met de moeder (bedplassen, claimend gedrag, erg emotioneel zijn), zijn er niet meer. Dat is een mooie ontwikkeling. Daarnaast laat deze frequentie zich goed combineren met zijn hobby’s en zijn gezinsleven bij de pleegouders thuis. Het hof ziet dat alle betrokkenen hard hebben gewerkt en stappen hebben gezet om tot deze uitgebreidere regeling te komen. Deze regeling past nu het beste in het leven van [minderjarige 1] .
7.6.3.
Zoals ook op de mondelinge behandeling besproken, is het voor de moeder lastig te begrijpen waarom eenmaal per zes weken wel mogelijk is, maar niet eenmaal per vier weken (of liever nog: eenmaal per twee weken). Het hof legt dat nu aan de moeder uit.
De moeder heeft nog altijd de wens, heel begrijpelijk, dat [minderjarige 1] bij haar komt wonen. Zij blijft het moeilijk vinden volledig te accepteren dat [minderjarige 1] in een pleeggezin woont en daar de meeste tijd doorbrengt. De moeder wil [minderjarige 1] zoveel mogelijk bij zich hebben, reden waarom zij steeds op uitbreiding van de omgang aandringt. De pleegouders ervaren dit als bedreigend en zijn terughoudend daarin mee te bewegen. Zij denken en handelen vanuit het belang van [minderjarige 1] en willen hem rust en zekerheid geven. De moeder denkt en handelt ook in het belang van [minderjarige 1] (daarover heeft het hof geen twijfel), maar vanuit haar eigen perspectief. Dat is waar het schuurt en soms zelfs botst. Ook nu nog. Iedereen is het erover eens dat uitbreiding van twee uur in de zes weken naar één hele dag in de zes weken goed is gegaan. Toch blijft moeder volharden in haar verzoek dat de omgang eenmaal per twee dan wel vier weken dient plaats te vinden. De pleegouders zien hierin hun beeld bevestigd dat het voor de moeder nooit genoeg is en dat zij altijd zal blijven verzoeken om méér contact met [minderjarige 1] . Dit blijft spanning veroorzaken tussen de moeder en de pleegouders. [minderjarige 1] voelt die spanning ook. Hij is een kwetsbaar kind met een intellectuele beperking. [minderjarige 1] moet onbelaste omgang met zijn moeder kunnen hebben zodat hij hier van kan genieten zonder dat dit wordt omringd door spanningen. Als het hof de wens van de moeder zou volgen, zou dit betekenen dat méér contact tussen de moeder en de pleegouders nodig is en méér wisselmomenten om dit mogelijk te maken. De situatie is hiervoor te broos. Dit zou teveel spanningen opleveren voor alle betrokkenen. Hierin ligt een te groot afbreukrisico. Iedereen heeft hard gewerkt en de regeling van één dag in de zes weken loopt voor alle betrokkenen goed. Dat moet worden gekoesterd. Het hof wil [minderjarige 1] hierin beschermen. Het hof adviseert de moeder en de pleegouders om de komende tijd te gebruiken om de situatie tot rust te laten komen en met name aan de moeder dat zij aan de pleegouders laat zien dat het goed is zoals het nu is.
7.6.4.
Tot slot. De moeder vreest dat de regeling die het hof nu vastlegt geldend is tot [minderjarige 1] meerderjarig is. Die vrees is niet terecht. Uit de verklaring van GI leidt het hof af dat het vaststellen van een voor [minderjarige 1] ideale omgangsregeling maatwerk is en blijft. De GI is bereid om dit maatwerk te blijven leveren. In onderling overleg tussen de GI, de moeder en de pleegouders kan er, als de situatie het mogelijk maakt, bijvoorbeeld op een studiedag, een extra omgangsdag tussen de moeder en [minderjarige 1] worden georganiseerd. Het vergt flexibiliteit van alle betrokkenen om hierin, als het moment daar is, naar bevind van zaken te handelen. Het hof heeft het vertrouwen dat alle betrokkenen hier samen gaan uitkomen. Op de verjaardag van [minderjarige 2] en op Kerstavond 2023 is het immers ook gelukt om een extra omgangsmoment te organiseren. De regeling die het hof nu vastlegt in het dictum is dan ook niet ‘in beton gegoten’, maar is een minimale frequentie van omgang die er in ieder geval moet zijn. Dat laat echter onverlet, zoals hiervoor is overwogen, dat op dit moment een ruime omgangsregeling zoals door de moeder wordt verzocht, niet in het belang van [minderjarige 1] is.
7.6.5.
Beslist wordt als volgt.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking;
en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat [minderjarige 1] en de moeder gemiddeld één dag per zes weken onbegeleid contact hebben met elkaar bij de moeder thuis, waarbij de data in onderling overleg tussen de GI, de moeder, pleegzorg en de pleegouders worden vastgesteld;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.D.M. van der Linden, M.L.F.J. Schyns en is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.