ECLI:NL:GHSHE:2024:1113

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
200.325.604_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van huurder tot toegang voor werkzaamheden aan ventilatiekanaal in appartementencomplex

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verplichting van een huurder om toegang te verlenen voor werkzaamheden aan het ventilatiekanaal in zijn appartement. De appellant, een huurder, weigerde toegang te geven aan de aannemer van de Vereniging van Eigenaren (VvE) voor het uitvoeren van noodzakelijke werkzaamheden aan de rookgasafvoerkanalen, die essentieel zijn voor de veiligheid en het functioneren van het appartementencomplex. De VvE en de eigenaar van het appartement, geïntimeerden in deze zaak, hadden eerder in een ledenvergadering besloten tot vervanging van de rookgasafvoerkanalen vanwege de risico's van koolmonoxidevergiftiging. De voorzieningenrechter had in een kortgedingvonnis de huurder al bevolen om toegang te verlenen, maar de huurder ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof oordeelde dat de werkzaamheden dringend waren en dat de huurder op grond van artikel 7:220 lid 1 BW verplicht was om toegang te verlenen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en wees de gewijzigde vorderingen van de VvE en de eigenaar af, omdat het hof van oordeel was dat er onvoldoende spoedeisend belang was bij de vorderingen. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de VvE en de eigenaar, die als in het ongelijk gestelde partij werden aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.325.604/01
arrest van 2 april 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. R.H.J.G. Borger te Kerkrade,
tegen

1.[Vve] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[geïntimeerde sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de VvE en [geïntimeerde sub 2] ,
advocaat: mr. J.J.M. Goumans te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 16 mei 2023 in het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer C/03/313961 / KG ZA 23-27 gewezen kortgedingvonnis van 3 maart 2023.

5.Het vervolg van de procedure in hoger beroep

Het vervolg van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het tussenarrest van 16 mei 2023 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • de door [appellant] genomen akte met producties 4 tot en met 6;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 augustus 2023;
  • de door [appellant] genomen memorie van grieven met producties 7 en 8;
  • de door de VvE en [geïntimeerde sub 2] genomen memorie van antwoord met producties 3 tot en met 6, tevens inhoudende een wijziging van eis, in verband waarmee het hof de memorie tevens opvat als een memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;
  • de door [appellant] genomen akte bezwaar wijziging van eis, die het hof mede opvat als een memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep

De vaststaande feiten en de kern van het geschil
6.1.1. Het gaat in deze zaak naar de kern genomen om de vraag of [appellant] als huurder van een appartement in een appartementencomplex, in kort geding moet worden veroordeeld om gelegenheid te geven voor de uitvoering van bepaalde door de VvE gewenste werkzaamheden aan het ventilatiekanaal in het appartement.
6.1.2. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • a. [geïntimeerde sub 2] is eigenaar van het appartement aan het [adres] te [woonplaats] . Dat appartement maakt onderdeel uit van het appartementencomplex [adres 2] , woningblok [1] te [woonplaats] . De eigenaren van de appartementen in dit woonblok zijn verenigd in de VvE.
  • b. [geïntimeerde sub 2] heeft zijn appartement aan het [adres] met toestemming van de VvE verhuurd aan [appellant] .
  • c. Op 28 mei 2019 heeft de VvE een ledenvergadering (hof: vergadering van eigenaars in de zin van artikel 5:125 lid 1 BW) gehouden. In de van die vergadering opgemaakte notulen staat onder meer het volgende:
1. Opening
(…) De voorzitter geeft het woord aan [persoon A]
Allen, welkom, we zijn natuurlijk als VVE [adres 2] al jaren bezig om te kijken wat we kunnen doen aan de schachten. Feit is dat de VR-ketels niet meer geplaatst mogen worden door installateurs. Het gevolg is dat men verplicht moest overstappen naar een HR-ketel (een gesloten systeem van aan- en afvoer van verbrandingslucht/gassen) of een alternatieve warmtebron.
HR ketels kunnen niet geplaatst worden op het huidige systeem zoals voorhanden in jullie complex. Aanpassingen zijn hiervoor noodzakelijk. Daarnaast het veiligheidsaspect.
Bij de VR en ook de HR ketels is het zo dat er veel meer condenswater vrijkomt
bij verbranding. Al jaren is het zo dat dit condenswater de spirobuizen aantast in
jullie systeem. Uit onderzoek blijkt dit ook duidelijk, menig horizontaal deel is aangetast, en een aantal is zelfs bijna in z’n geheel verdwenen. Het risico van een
koolmonoxide vergiftiging kan daardoor niet lang meer in de hand gehouden worden.
Een nieuw type schacht is ontwikkeld door ons in samenwerking met Volta en
Bevico de afgelopen jaren. 1 schacht is reeds bij jullie vervangen. Deze functioneert
ook goed. (…)
(…) U moet een keuze maken.
Optie 1: zoals uitgewerkt in de stukken en reeds bekend, de vervanging van de
schachten
Optie 2: de nieuwe versie, van het gas af via "En Natuurlijk" waarvan u ook uitgebreide
stukken heeft ontvangen of de website heeft kunnen doornemen.
(…)

3.Uitvoering energiebesparende maatregelen

Door de vergadering worden de volgende punten nader besproken c.q. toegelicht;

  • Moeten er aanpassingen aan de schachten/rookgasafvoerkanalen gedaan worden voor het warmtenet? Ja, de rookgasafvoerkanalen zullen aangepast moeten worden voor de mechanische ventilatie.
  • Zijn de schachten toekomst bestendig na het vervangen van de rookgasafvoerkanalen. Bij het in de toekomst overstappen op een alternatieve energiebron, kunnen de schachten voor een deel, namelijk de mechanisch ventilatie gebruikt blijven worden.
  • Moet de aansluiting van het warmtenet ook via de schachten? Ja, de aansluiting van het warmtenet ligt op dit moment in de [adres 2] , deze zal via de parkeergarage, de kelder, kruipruimtes door de schachten naar de individuele appartementen gevoerd worden (…)
In stemming wordt gebracht het besluit om als VvE de rookgasafvoerkanalen te
vervangen of om aan te sluiten om het warmtenet (stadsverwarming).
OPTIE 1: Vervangen rookgasafvoerkanalen
OPTIE 2: Aansluiting op het warmtenet (stadsverwarming)
Uitslag stemming:
Totaal aantal uitgebrachte stemmen: 72
Optie 1: 61
Optie 2: 11
Door de opkomst van72 stemmen is het quorum gehaaldvoor besluitvorming van
het vervangen van de rookgasafvoerkanalen.
Door het aantal uitgebrachte stemmen voor het besluit is de gekwalificeerde meerderheidbehaald.
Door het wel behalen van de gekwalificeerde meerderheid en het quorum van de
stemmenis het voorstel voor het vervangen van de rookgasafvoerkanalen aangenomen.
  • d. Op basis van het hierboven geciteerde besluit van de algemene ledenvergadering van de VvE heeft haar bestuurder ( [X beheer] ) opdracht gegeven aan een aannemer (Volta Limburg) om de werkzaamheden aan de schachten uit te voeren.
  • e. De schachten waaraan de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, bevinden zich voor een deel inpandig in de tot de appartementencomplex behorende woningen, waaronder de woning van [geïntimeerde sub 2] .
  • f. Om een goede voortgang van de uitvoering van het totale project te faciliteren, heeft de VvE getracht met de eigenaren/gebruikers van de individuele appartementen afspraken te maken over de toegang tot die appartementen.
  • g. [appellant] heeft gedeeltelijk meegewerkt aan de uitvoering van de door de VvE gewenste werkzaamheden; hij heeft meegewerkt aan het plaatsen van rookgasafvoerkanalen in de schachten en het plaatsen van een HR-ketel.
  • h. [appellant] weigert de aannemer van de VvE opnieuw toegang te geven tot het door hem van [geïntimeerde sub 2] gehuurde appartement voor het uitvoeren van andere werkzaamheden.
Het kortgeding bij de voorzieningenrechter
6.2.1.
In de onderhavige kortgedingprocedure vorderden de VvE en [geïntimeerde sub 2] bij de voorzieningenrechter, als onmiddellijke voorziening bij voorraad in de zin van artikel 254 Rv, voor zover in hoger beroep nog van belang:
  • [appellant] te bevelen om aan de VvE en [geïntimeerde sub 2] en de door de bestuurder van de VvE aangewezen hoofdaannemer en onderaannemers in de periode van 6 maart 2023 tot en met 10 maart 2023 (week 10) op ieder door (één van) deze(n) gewenst moment tussen 08.00 uur en 18.00 uur toegang te verschaffen tot zijn woning om in de woning de werkzaamheden aan de schacht en kanalen te verrichten waartoe de ledenvergadering van de VvE op 28 mei 2019 heeft besloten;
  • veroordeling van [appellant] tot betaling van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere keer dat [appellant] weigert om aan dit bevel te voldoen, zulks tot een maximum van € 15.000,--;
met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
6.2.2.
Aan deze vordering hebben de VvE en [geïntimeerde sub 2] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De VvE heeft in de vergadering van 28 mei 2019 besloten om de in het appartementencomplex aanwezige schachten (onder ander bestemd voor rookgasafvoer) te vervangen. De reden daarvoor is onder meer dat door het langdurig gebruik van VR-ketels schade is ontstaan aan de spirobuizen in de schachten, waardoor het gevaar van koolmonoxidevergiftiging niet langer beheersbaar blijft. De schachten bevinden zich voor een deel inpandig in de tot het appartementencomplex behorende woningen en derhalve dienen ook in die woningen (waaronder de woning van gedaagde) werkzaamheden te worden uitgevoerd. [appellant] weigert ten onrechte om gelegenheid te geven voor de uitvoering van de werkzaamheden in zijn appartement. De VvE en [geïntimeerde sub 2] kunnen een beslissing in een bodemprocedure over een eventueel in te dienen machtigingsverzoek als bedoeld in artikel 5:121 BW niet afwachten omdat de aannemer zijn planning heeft gemaakt en het onzeker is wanneer op zodanig verzoek kan en zal worden beslist.
6.2.3.
[appellant] heeft als verweer, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd.
[appellant] heeft sinds 16 september 2022 al een HR-ketel. De rookgasafvoerkanalen die een gevaar op zouden leveren voor koolmonoxidevergiftiging zijn in verband daarmee al vóór het uitbrengen van de inleidende dagvaarding van 9 februari 2023 vervangen door nieuwe “2 in 1” aan/afvoerleidingen. Een en ander functioneert naar behoren. Uit e-mailcorrespondentie blijkt dat de VvE nu nog wil dat een ventilator voor afzuiging van lucht uit de woonruimte wordt vervangen en dat daarmee verband houdende werkzaamheden worden uitgevoerd. Die afzuiging vind plaats via een ander kanaal dan het kanaal waar de
nieuw geplaatste “2 in 1” rookgasafvoerleiding doorheen loopt. Tegen uitvoering van die werkzaamheden heeft [appellant] diverse bezwaren. Bij uitvoering van die werkzaamheden hebben de VvE en [geïntimeerde sub 2] ook geen spoedeisend belang dat een beoordeling van hun vordering in kort geding rechtvaardigt.
6.2.4.
In het kortgedingvonnis van 3 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter, samengevat, als volgt geoordeeld.
  • De VvE en [geïntimeerde sub 2] hebben een spoedeisend belang bij beoordeling van hun vorderingen in kort geding (rov. 4.1).
  • Het staat voldoende vast dat de nog uit te voeren werkzaamheden betrekking hebben op een gemeenschappelijk onderdeel van het appartementencomplex, zodat de VvE bevoegd was om een opdracht te geven tot uitvoering van de werkzaamheden (rov. 4.3).
  • De inleidende dagvaarding is niet zorgvuldig opgesteld, omdat daarin niet vermeld is welke werkzaamheden al zijn uitgevoerd en aan welke werkzaamheden [appellant] weigert zijn medewerking te verlenen. Dat vormt echter geen aanleiding om de vorderingen van op de voet van artikel 21 Rv af te wijzen (rov. 4.7).
  • Het verweer dat de werkzaamheden niet nodig zijn omdat in andere appartementencomplexen is gekozen voor een andere oplossing, slaagt niet (rov. 4.10).
  • Uit de tekst van de notulen van de vergadering van 28 mei 2019 volgt dat het aanbrengen van het ventilatiesysteem en de daarbij behorende werkzaamheden moeten worden beschouwd als onderdeel uitmakend van de werkzaamheden aan en vervanging van de schachten en het daarbij aanbrengen van nieuwe rookgasafvoerkanalen in die schachten en dus als één geheel moeten worden beschouwd. Er bestaat geen aanleiding om de werkzaamheden te splitsten in dringende en niet-dringende werkzaamheden (rov. 4.11).
  • Het aanbrengen van die nieuwe kanalen dient mede ter voorkoming van koolmonoxidevergiftiging en dus ter bevordering van de veiligheid, zodat deze werkzaamheden als geheel moeten worden beschouwd als dringende werkzaamheden in de zin van artikel 7:220 lid 1 BW. Voor die werkzaamheden moet de huurder op grond van dat artikel gelegenheid geven. De weigering van [appellant] om mee te werken is jegens de VvE onrechtmatig (rov. 4.12).
  • [appellant] moet dus de door de VvE ingeschakelde aannemer, en de door deze ingeschakelde onderaannemers, toegang verschaffen tot het appartement dat hij bewoont voor het uitvoeren van de nodige werkzaamheden (rov. 4.13).
  • [appellant] moet uiterlijk twee dagen voor het uitvoeren van de werkzaamheden worden aangeschreven met de mededeling op welke dag en op welk tijdstip de voorziene werkzaamheden zullen worden uitgevoerd (rov. 4.14).
Op grond van deze oordelen heeft de voorzieningenrechter [appellant] bevolen om aan de VvE en [geïntimeerde sub 2] en de door de bestuurder van de VvE aangewezen hoofdaannemer en onderaannemers, na een schriftelijk aanzegging niet later dan twee dagen vóór de voorgenomen werkzaamheden, in de periode van 6 maart 2023 tot en met 10 maart 2023 (week 10) op ieder door (één van) deze(n) gewenst moment tussen 08.00 uur en 18.00 uur toegang te verschaffen tot zijn woning, om in de woning de werkzaamheden aan de schacht en kanalen te verrichten waartoe de ledenvergadering van de VvE op 28 mei 2019 heeft besloten, teneinde alsdan daar daadwerkelijk de werkzaamheden aan de schacht en kanalen uit te voeren waartoe de ledenvergadering van de VvE is besloten, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor iedere keer dat [appellant] weigert om aan dit bevel te voldoen, zulks tot een maximum van € 15.000,--. Verder heeft de voorzieningenrechter [appellant] in de proceskosten veroordeeld, het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Gebeurtenissen na het kortgedingvonnis van 3 maart 2023
6.3.
Nadat het kortgedingvonnis op vrijdag 3 maart 2023 was gewezen, heeft zich op hoofdlijnen nog het volgende voorgedaan:
  • i. De bestuurder van de VvE heeft op maandag 6 maart 2023 contact gezocht met de bedrijven die de nadere werkzaamheden moesten uitvoeren, om na te gaan wanneer deze bedrijven de werkzaamheden konden inplannen.
  • j. De advocaat van de VvE en [geïntimeerde sub 2] heeft vervolgens bij email van donderdag 8 maart 2023 aan de advocaat van [appellant] meegedeeld dat op vrijdag 9 maart 2023 toegang voor uitvoering van de werkzaamheden moest worden gegeven. Hierbij is de minimumtermijn van twee dagen die volgens het vonnis diende te liggen tussen de schriftelijke aanzegging en de uitvoering van de werkzaamheden dus niet in acht genomen.
  • k. De nadere werkzaamheden zijn op vrijdag 9 maart 2023 niet uitgevoerd.
  • l. De in het vonnis voor de uitvoering van de nadere werkzaamheden bepaalde termijn (de periode van 6 maart 2023 tot en met 10 maart 2023) is vervolgens verstreken zonder dat de nadere werkzaamheden zijn uitgevoerd.
Het geding in hoger beroep
6.4.1.
[appellant] heeft in hoger beroep acht grieven aangevoerd tegen het kortgedingvonnis. [appellant] heeft op basis van die grieven geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van de VvE en [geïntimeerde sub 2] , met veroordeling van de VvE en [geïntimeerde sub 2] in de proceskosten.
6.4.2.
De VvE en [geïntimeerde sub 2] hebben de grieven bestreden. De VvE en [geïntimeerde sub 2] hebben voorts aan het slot van de memorie van antwoord hun eis gewijzigd omdat de tijd tussen de datum van het vonnis en de periode waarin de werkzaamheden volgens het vonnis moesten worden uitgevoerd, te kort was om de werkzaamheden in die periode in te plannen en de uitvoering daarvan tenminste twee dagen voor het uitvoeren van de werkzaamheden aan [appellant] aan te kondigen. In verband daarmee vorderen de VvE en [geïntimeerde sub 2] dat het hof het vonnis zal bekrachtigen met dien verstande dat het hof de in het vonnis vastgestelde periode voor de uitvoering van de werkzaamheden opnieuw zal vaststellen en wel zodanig dat die periode twee weken na de datum van het arrest aanvangt en twee weken omvat waarin de werkzaamheden binnen twee aaneengesloten dagen moeten worden uitgevoerd op welke dagen [appellant] de werklieden op ieder door hen gewenst moment tussen 08.00 uur en 18.00 uur toegang tot zijn woning dient te verschaffen.
6.4.3.
[appellant] heeft bij akte bezwaar gemaakt tegen deze wijziging van eis. Volgens [appellant] is de wijziging van eis in strijd met de goede procesorde omdat de VvE en [geïntimeerde sub 2] de wijziging van eis ten onrechte niet hebben aangekondigd in de kop van de memorie van antwoord, en omdat zij geen incidentele grief hebben aangevoerd tegen het kortgedingvonnis.
6.4.4.
Het hof vat het bovenstaande bezwaar van [appellant] tegen de eiswijziging op als een bezwaar in de zin van artikel 130 lid 1 Rv. Het hof verwerpt dit bezwaar. De eiswijziging is weliswaar niet in de kop van de memorie van antwoord aangekondigd, maar wel op een voor [appellant] voldoende kenbare wijze (vetgedrukt en onderstreept) vermeld aan het slot van de memorie van antwoord. [appellant] heeft kennis genomen van de eiswijziging en heeft daar in zijn akte ook op gereageerd. De eiswijziging heeft bovendien tijdig plaatsgevonden, namelijk bij de eerste proceshandeling van de VvE en [geïntimeerde sub 2] in hoger beroep. In zoverre verwerpt het hof het bezwaar tegen de wijziging van eis.
6.4.5.
Ook het betoog van [appellant] dat de eiswijziging niet toelaatbaar is omdat de VvE en [geïntimeerde sub 2] geen incidentele grief hebben gericht tegen het kortgedingvonnis, treft geen doel. Omdat de VvE en [geïntimeerde sub 2] met hun eiswijziging ten dele een andere uitkomst willen bereiken dan in het dictum van het vonnis is neergelegd, moet hun wijziging van eis worden opgevat als een grief in incidenteel hoger beroep tegen het vonnis. Dat de VvE en [geïntimeerde sub 2] daarbij niet de woorden “grief” of “incidenteel hoger beroep” hebben gebruikt, doet daar niet aan af. Ook in zoverre verwerpt het hof het bezwaar tegen de wijziging van eis.
6.4.6.
Het voorgaande brengt wel mee dat [appellant] de gelegenheid diende te hebben om inhoudelijk verweer te voeren tegen de incidentele grief, strekkende tot wijziging van de eis. [appellant] heeft die gelegenheid echter al genomen. In zijn akte heeft hij niet alleen formele bezwaren (in de zin van artikel 130 lid 1 Rv) tegen de wijziging van eis aangevoerd, maar ook inhoudelijk verweer gevoerd tegen de wijziging van eis. De door [appellant] genomen akte is in zoverre op te vatten als een memorie van antwoord in incidenteel hoer beroep.
6.4.7.
De wijziging van eis is dus toelaatbaar. Het hof zal recht doen op de gewijzigde eis. Op de inhoudelijke verweren van [appellant] tegen de gewijzigde eis zal het hof verderop in dit arrest voor zover nodig oordelen.
Over grief VII: hebben de VvE en [geïntimeerde sub 2] spoedeisend belang bij beoordeling van hun vorderingen in kort geding?
6.5.1.
Het hof zal eerst grief VII behandelen. Deze grief is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de VvE en [geïntimeerde sub 2] een spoedeisend belang hebben bij beoordeling van hun vordering in kort geding.
6.5.2.
In de toelichting op de grief, bezien in samenhang met de verdere inhoud van de memorie van grieven, stelt [appellant] dat de werkzaamheden aan de rookgasafvoeren, die vanwege het gevaar van koolmonoxidevergiftiging als dringend zijn aangemerkt, al geruime tijd vóór het uitbrengen van de inleidende dagvaarding zijn uitgevoerd in het door hem gehuurde appartement. Volgens [appellant] hebben de werkzaamheden die de VvE nu wil uitvoeren, betrekking op de wijziging van de al bestaande en correct werkende mechanische ventilatie. Bij de uitvoering van die werkzaamheden, waar [appellant] een aantal bezwaren tegen heeft, hebben de VvE en [geïntimeerde sub 2] volgens [appellant] geen spoedeisend belang. De vorderingen moeten reeds om die reden moeten worden afgewezen, aldus [appellant] .
6.5.3.
De VvE en [geïntimeerde sub 2] hebben de grief bestreden. Volgens hen hebben zij een spoedeisend belang omdat de werkzaamheden onderdeel vormen van een project dat planmatig en in zijn geheel moet worden uitgevoerd, en omdat uitstel van de werkzaamheden tot financieel nadeel kan leiden.
6.5.4.
Het hof overweegt over de grief het volgende. De VvE en [geïntimeerde sub 2] hebben erkend dat de nieuwe rookgasafvoer in het door [appellant] gehuurde appartement al gerealiseerd is. Zij hebben niet betwist dat die realisatie al ruimschoots vóór het uitbrengen van de inleidende dagvaarding heeft plaatsgevonden en dat het door hen genoemde gevaar van koolmonoxidevergiftiging al ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding niet meer aan de orde was.
6.5.5.
Het hof begrijpt uit de memorie van antwoord in principaal hoger beroep (slot van punt 4) dat [geïntimeerde sub 2] bij e-mail van 26 september 2022 aan [appellant] heeft meegedeeld dat de werkzaamheden aan de mechanische ventilatie, waar het nu in hoger beroep nog om gaat, zouden worden uitgevoerd in de periode van 5 tot en met 7 oktober 2022. Omdat partijen daar vervolgens geen overeenstemming over hebben bereikt en deze werkzaamheden dus niet zijn uitgevoerd, hebben de VvE en [geïntimeerde sub 2] [appellant] vervolgens bij dagvaarding van 9 februari 2023 in dit kort geding betrokken.
6.5.6.
Naar het oordeel van het hof moet het spoedeisend belang dat de VvE en [geïntimeerde sub 2] bij hun vordering hebben, beperkt worden geacht. Een gevaar van koolmonoxidevergiftiging was reeds ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding niet meer aan de orde. Over enig ander gevaar dat verbonden is aan uitstel van de werkzaamheden is niets gesteld of gebleken. Wel kan het voor de VvE en [geïntimeerde sub 2] financieel nadelig zijn dat de werkzaamheden niet als onderdeel van het project in het najaar van 2022 zijn uitgevoerd. Dat nadeel, voor zover daarvan sprake is, heeft zich echter al gerealiseerd, en dat is niet meer ongedaan te maken. Voor zover [appellant] aansprakelijk zou zijn voor de door de vertraging veroorzaakte beperkte financiële schade, zouden de VvE en [geïntimeerde sub 2] eventueel kunnen proberen die schade op [appellant] te verhalen. Een spoedeisend belang dat het rechtvaardigt een onmiddellijke voorziening bij voorraad te treffen, blijkt hier niet uit.
6.5.7.
Het hof neemt hier ook bij in aanmerking dat [appellant] in het kader van zijn andere grieven een aantal bezwaren heeft aangevoerd tegen de uitvoering van de werkzaamheden in zijn appartement, onder meer verband houdend met het feit dat hij bij uitvoering van de werkzaamheden zware inbouwkasten uit de betreffende kamers zou moeten verwijderen en dat het besluit van de vergadering van eigenaren van 28 mei 2019 geen grondslag biedt voor de werkzaamheden aan de mechanische ventilatie. Het is voor het hof voorshands niet duidelijk of die bezwaren gerechtvaardigd zijn. Het is mogelijk dat een bodemrechter die bezwaren zal verwerpen. Gelet op het slechts in zeer beperkte mate gebleken spoedeisend belang aan de zijde van de VvE en [geïntimeerde sub 2] ziet het hof echter onvoldoende aanleiding om hun vordering nu in kort geding toe te wijzen, en om daarmee aan [appellant] de mogelijkheid te ontnemen om bij een bodemrechter verweer te voeren tegen de vordering van de VvE en [geïntimeerde sub 2] .
6.5.8.
Het hof concludeert dat grief VII doel treft en dat voor het geven van de gevorderde onmiddellijke voorziening bij voorraad onvoldoende aanleiding bestaat.
Conclusie en afwikkeling
6.6.1.
Omdat grief VII doel treft, zal het hof het beroepen vonnis vernietigen en de gewijzigde vordering van de VvE en [geïntimeerde sub 2] afwijzen.
6.6.2.
Dit brengt mee dat de andere grieven die [appellant] tegen het vonnis heeft aangevoerd, niet meer behandeld hoeven te worden.
6.6.3.
Het hof zal de VvE en [geïntimeerde sub 2] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de processtukken van het geding bij de voorzieningenrechter en in de proceskosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
  • Griffierecht € 314,--
  • Salaris advocaat € 1.079,-- (gemiddeld kort geding)
Totaal € 1.393,--
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen vastgesteld worden op:
  • Explootkosten € 129,14
  • Griffierechten € 343,--
  • Salaris advocaat principaal hoger beroep € 3.035,-- (2,5 punt x tarief II)
  • Salaris advocaat incidenteel hoger beroep € 607,-- (1/2 punt x tarief II
  • Nakosten € 178,--
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.758,14
6.6.4.
Bij een veroordeling van twee of meer partijen tot betaling van de proceskosten, geldt als uitgangspunt dat zij ieder voor het geheel aansprakelijk zijn en dus hoofdelijk zijn verbonden tot nakoming van die veroordeling. Daartoe is niet vereist dat de in het gelijk gestelde partij heeft gevorderd of verzocht dat de veroordeling van de wederpartijen in de proceskosten hoofdelijk zal worden toegewezen. Het hof zal daarom de proceskostenveroordeling hoofdelijk uitspreken.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer C/03/313961 / KG ZA 23-27 gewezen kortgedingvonnis van 3 maart 2023, en opnieuw rechtdoende:
wijs de in hoger beroep gewijzigde vorderingen van de VvE en [geïntimeerde sub 2] af;
veroordeelt de VvE en [geïntimeerde sub 2] hoofdelijk in de proceskosten van de eerste aanleg ten bedrage van € 1.393,-- en het hoger beroep ten bedrage van € 3.758,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de VvE en [geïntimeerde sub 2] niet tijdig aan deze proceskostenveroordeling voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moeten de VvE en [geïntimeerde sub 2] € 92,-- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en T.J. Dorhout Mees en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 april 2024.
griffier rolraadsheer