Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 19 mei 2023;
- het verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep en nevenverzoeken met producties, ingekomen ter griffie op 3 augustus 2023;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 25 augustus 2023;
- een schriftelijk bericht van [de werknemer] met producties 33 tot en met 35, ingekomen ter griffie op 31 augustus 2023;
- een schriftelijk bericht van [de werkgever] met producties HB07 tot en met HB12, ingekomen ter griffie op 31 augustus 2023;
3.De beoordeling
- [de werkgever] te veroordelen om het salaris van [de werknemer] met hetzelfde bedrag en per dezelfde datum te verhogen, zoals ook het salaris van mede MT-lid [lid van het MT 1] in 2022 is verhoogd
- [de werkgever] te veroordelen om het tantième met terugwerkende kracht aan [de werknemer] uit te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente;
- voor recht te verklaren dat het saldo aan verlofuren per 1 januari 2023 het aantal van 156
subsidiair:
- zo de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden, aan [de werknemer] een transitievergoeding toe te kennen (zo nodig te verhogen in geval van ontbinding op de i-grond);
- zo de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden, aan [de werknemer] een billijke vergoeding toe te kennen zoals vermeld in de randnummers 157 en 166 van het verweerschrift in eerste aanleg;
- zo de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden, bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de voor [de werknemer] geldende opzegtermijn van 3 maanden zónder aftrek van de periode die gelegen is tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van de ontbindingsbeschikking;
primair en subsidiair:
- [de werkgever] veroordeeld om het salaris van [de werknemer] met hetzelfde bedrag en per dezelfde datum te verhogen, zoals ook het salaris van mede MT-lid [lid van het MT 1] in 2022 is verhoogd, en om tot nabetaling van het verschil aan [de werknemer] over te gaan, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente,
- [de werkgever] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [de werknemer] begroot op € 793,00.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.
- te verklaren voor recht dat de kantonrechter ten onrechte het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft afgewezen;
- de arbeidsovereenkomst tussen [de werkgever] en [de werknemer] alsnog op de kortst mogelijke termijn te ontbinden (op dezelfde gronden als in eerste aanleg aangevoerd) [het hof begrijpt: te bepalen op welk tijdstip de arbeidsovereenkomst eindigt];
- te bepalen dat [de werknemer] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en hij derhalve geen recht heeft op de transitievergoeding en/of een andersoortige (billijke) vergoeding en/of (schade)vergoeding;
- te verklaren voor recht dat de kantonrechter het verlofsaldo van [de werknemer] per 1 januari 2023 ten onrechte heeft vastgesteld op 156 uur alsmede te verklaren voor recht dat het verlofsaldo van [de werknemer] per 1 januari 2023 opnieuw wordt vastgesteld op 76 uur;
- [de werknemer] te veroordelen in de kosten in beide instanties, daaronder begrepen het salaris van de gemachtigde, met veroordeling van [de werknemer] tot terugbetaling van de proceskosten in eerste aanleg (met wettelijke rente).
- dat [de werkgever] de persoonlijke bestanden die op de N-schijf stonden naar [de werknemer] heeft verzonden;
en
met veroordeling van [de werkgever] in de kosten van het incidenteel hoger beroep.
het opzegverbod tijdens arbeidsongeschiktheid wegens ziekte;- een beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de e-grond (verwijtbaar handelen van [de werknemer] ?);
[de werknemer] heeft zich, ook nadat hij door [de werkgever] medio 2021 is aangesproken op de omstandigheid dat thuiswerken niet langer geduld werd, althans dat daarvoor toestemming van de leidinggevende vereist was en dat adequate verlofregistratie in [systeem] moest plaatsvinden, schuldig gemaakt aan ongeoorloofde afwezigheid. Hij heeft ten onrechte geen verlof geregistreerd op 7 dagen in de periode januari 2022 tot en met mei 2022. Voorts heeft hij, nadat hij hierop is aangesproken, wijzigingen in zijn Outlook-agenda aangebracht om dit te verdoezelen. Aldus heeft [de werknemer] , mede gelet op zijn voorbeeldfunctie en de eisen die [de werkgever] en [de werknemer] zelf stelden aan andere medewerkers (ernstig) verwijtbaar gehandeld. [de werkgever] heeft op grond van dit ernstig verwijtbaar handelen van [de werknemer] alle vertrouwen in hem verloren. Van [de werkgever] kan aldus niet langer gevergd worden de arbeidsovereenkomst met [de werknemer] voort te zetten.
Ten aanzien van maandag 4 april 2022 voert [de werknemer] eveneens aan dat hij die dag thuis heeft gewerkt ten behoeve van [de werkgever]
.Ook voor die dag geldt aldus [de werknemer] dat het voor hem niet mogelijk is om na te gaan wat hij die dag heeft gedaan.
[de werknemer] heeft nog verzocht om op de voet van artikel 22 Rv [de werkgever] te gelasten om de volledige (band)opname van het gesprek van 11 april 2022 ter beschikking te stellen. [de werkgever] heeft hierop voldoende gemotiveerd gereageerd met de mededeling dat hetgeen zij ter beschikking heeft gesteld de volledige opname is. Het verzoek van [de werknemer] zal derhalve afgewezen worden. Aan een bespreking van de door [de werknemer] in het geding gebrachte stukken met betrekking tot deze opname wordt niet toegekomen (productie 36), zodat [de werkgever] niet in de gelegenheid hoeft te worden gesteld om zich daarover nog uit te laten (artikel 19 Rv). Anders dan [de werknemer] betoogt, heeft hij geen recht op een vergoeding van de kosten daarvoor van € 390,23 inclusief btw.
De heer [lid van het MT 2] deelde voorts aan onze medewerker mee dat hijzelf sinds januari 2022 heeft bijgehouden wanneer de heer [de werknemer] wel of niet op het werk verscheen en wat op dat moment door de heer [de werknemer] werd geregistreerd als verlof in het systeem [systeem] .’ Ondanks deze wetenschap bij [de werkgever] is voorafgaand aan het beoordelingsgesprek van 18 juli 2022 nooit met [de werknemer] gesproken over de reden van diens afwezigheid op 20, 21 en 28 januari 2022. Daarbij komt dat [de werknemer] voor het eerst op 11 april 2022 indringend is aangesproken op een correcte registratie in [systeem] . [de werkgever] wijst erop dat medio 2021 ook hierover is gesproken, maar uit niets blijkt dat toen een indringend gesprek met [de werknemer] heeft plaatsgevonden zoals op 11 april 2022.
“ [collega] kan wat mij betreft vandaag op mijn werkplek zitten [letter] . Ik ben vandaag niet op kantoor”.De overige grieven van [de werkgever] zijn met name gericht tegen algemenere beschouwingen van de kantonrechter over de context van de arbeidsverhouding en de waardering van de gedragingen van [de werknemer] . Die grieven behoeven geen bespreking en beoordeling, gelet op het overwogene over het kernverwijt dat [de werkgever] aan [de werknemer] maakt. De slotsom is dat de grieven van [de werkgever] met betrekking tot de e-grond falen.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de verlofregistratie blijkt dat sprake was van een verminderd vertrouwen van met name directeur [lid van het MT 2] , maar ook van [lid van het MT 1] , in [de werknemer] . Ook de omstandigheid dat [de werknemer] , nadat hij op 11 april 2022 door [lid van het MT 2] indringend is aangesproken over het belang van een correcte verlof- en afwezigheidsregistratie, weer ruis heeft veroorzaakt met zijn afwezigheid op 22 april en 25 mei 2022 zonder adequate communicatie (zo bleek ter zitting in hoger beroep) hebben dat vertrouwen geen goed gedaan. Vast staat dat de gemoederen tussen [lid van het MT 2] en [de werknemer] op 18 juli 2022 fors zijn opgelopen nadat [lid van het MT 2] in het kader van een functionerings- en beoordelingsgesprek wederom de verlofregistratie en afwezigheid van [de werknemer] ter discussie stelde. [de werknemer] schrijft vervolgens zelf in diens brief van 25 juli 2022 aan [lid van het MT 2] dat deze ‘clash’ bijna niet meer te voorkomen was. [de werknemer] schrijft voorts dat hij zich al een tijd sociaal niet meer veilig voelt bij [lid van het MT 2] als zijn leidinggevende en binnen het managementteam. [de werknemer] schrijft ook dat hij zich gepasseerd voelt omdat hij noch in 2014 noch in 2019 mocht deelnemen aan een MBL-traject. Hij plaatst ook kanttekeningen bij de door [de werkgever] ingezette koers gericht op winstmaximalisatie en de focus op grote projecten. Ten slotte wijst hij erop dat de karakters van [lid van het MT 2] en hem botsen. Er is, aldus [de werknemer] , sprake van een gebrek aan gelijkwaardigheid en eenheid binnen het MT en het ontbreekt aan respect voor elkaars rol en functie.
Uit het hiervoor overwogene ten aanzien van de beoordeling van de e-grond en de inhoud van de brief van [de werknemer] van 25 juli 2022 vloeit voort dat geen sprake is van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen. [de werknemer] heeft derhalve recht op een transitievergoeding. [de werknemer] heeft in hoger beroep betoogd dat uitgegaan moet worden van een gemiddeld bruto jaarsalaris (inclusief tantième) over de afgelopen drie jaar en becijfert dat op € 139.074,58 bruto. Dat resulteert in een bruto maandbedrag van € 11.589,55 en leidt tot een transitievergoeding van € 42.827,53 bij een einddatum van 1 februari 2024, aldus [de werknemer] . Volgens [de werkgever] bedraagt de transitievergoeding per die datum € 28.188,96 bruto.
‘Het loon, bedoeld in artikel 2, wordt voor de toepassing van artikel 673, tweede lid van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (dat ziet op de transitievergoeding, hof) vermeerderd met:
Art. 3.5 van de arbeidsovereenkomst luidt:
"Indien de bedrijfsresultaten van werkgever’s onderneming over enig jaar daartoe aanleiding geven, zal werkgever een tantième ter beschikking stellen. Werknemers aandeel in dit tantième staat ter uitsluitende beoordeling en vaststelling van de directie van werkgever".
[de werkgever] voert aan dat zij terecht tijdens diens arbeidsongeschiktheid wegens ziekte 10 verlofdagen heeft afgeschreven. De grief faalt. Artikel 7:638 lid 8 BW bepaalt:
“Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer tijdens een vastgestelde vakantie ziek is, gelden niet als vakantie, tenzij in een voorkomend geval de werknemer daarmee instemt.
”Vaststaat dat [de werknemer] arbeidsongeschikt was wegens ziekte. Dat sprake was van een collectieve vakantie is niet relevant.
4.De beslissing
- bepaalt dat [de werknemer] recht heeft op een transitievergoeding (berekend overeenkomstig hetgeen is overwogen en beslist onder 3.13.1 en 3.13.2);