ECLI:NL:GHSHE:2024:109

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
200.325.783_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en gezamenlijk gezag over minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een beschikking van de rechtbank Limburg inzake kinderalimentatie en gezamenlijk gezag. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft tegen de beschikking van de rechtbank geappelleerd, waarin was bepaald dat hij vanaf 15 juni 2022 een bedrag van € 288,- per maand per kind aan de vrouw, verweerster in hoger beroep, moest betalen. De man verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een lagere bijdrage van € 41,- per maand per kind vast te stellen, alsook om gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige 2] te verkrijgen.

De vrouw heeft het verzoek van de man betwist en verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 november 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn verzoek om gezamenlijk gezag heeft ingetrokken, waardoor hij niet-ontvankelijk werd verklaard in dat verzoek. Het hof heeft vervolgens de hoogte van de kinderalimentatie beoordeeld, waarbij het de behoefte van de kinderen heeft vastgesteld op € 714,- per maand, en de draagkracht van beide ouders in aanmerking heeft genomen.

Uiteindelijk heeft het hof beslist dat de man met ingang van 15 juni 2022 € 149,- per kind per maand aan de vrouw moet betalen, en heeft het de beschikking van de rechtbank vernietigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.325.783/01
zaaknummer rechtbank : C/03/312202 / FA RK 22-4574
beschikking van de meervoudige kamer van 18 januari 2024
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats man] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H. Sanli te [kantoorhoudende] ,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S.H.J. van der Linden te [kantoorhoudende] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 1 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 17 april 2023 in hoger beroep gekomen van de voornoemde beschikking.
2.2.
De vrouw heeft op 27 juni 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 12 mei 2023 met bijlage;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 13 november 2023 met bijlagen;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 14 november 2023 met bijlagen.
2.4.
De minderjarige [minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 23 november 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen hebben tot eind 2010 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie zijn de volgende kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] ),
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ), (hierna ook: de kinderen).

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank – bij verstek en uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de man met ingang van 15 juni 2022 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de kinderen voor wat betreft de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling, aan de vrouw zal hebben te betalen een bedrag van € 288,- per maand per kind.
4.2.
De man verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover de wet toelaat, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de bestreden beschikking te vernietigen, althans te bepalen dat de man vanaf 15 juni 2022 dient te voldoen een bedrag van € 41,- per maand per kind althans een zodanige ingangsdatum evenals een zodanige bijdrage te bepalen die het hof juist acht;
2. evenals om de man mede te belasten met het ouderlijk gezag ten aanzien van [minderjarige 2] . Kosten rechtens.
4.3.
De vrouw verzoekt het hof om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de man af te wijzen als zijnde rechtens ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Voorts verzoekt de vrouw om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek ten aanzien van het verkrijgen van het gezamenlijk – naar het hof begrijpt – gezag. Kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Verzoek gezamenlijk gezag [minderjarige 2]
5.1.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek om hem gezamenlijk met de vrouw te belasten met het gezag over [minderjarige 2] ingetrokken. Gelet hierop zal het hof de man niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek in hoger beroep.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum
5.2.
De door de rechtbank bepaalde ingangsdatum van 15 juni 2022 is in geschil.
5.3.
De man voert aan dat de ingangsdatum van 15 juni 2022 vóór de datum van de indiening van het verzoekschrift ligt en er terughoudend dient te worden omgegaan met het met terugwerkende kracht vaststellen van kinderalimentatie. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek in hoger beroep aangevuld in die zin dat als er een hogere bijdrage dan € 41,- per maand wordt vastgesteld, de ingangsdatum dient te worden bepaald op de datum van de beschikking van het hof.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de ingangsdatum van de kinderalimentatie 15 juni 2022 dient te zijn nu de man vanaf die datum meerdere verzoeken heeft gekregen om gegevens te verstrekken in het kader van de (op te starten) alimentatieprocedure. De man heeft pas in hoger beroep feitelijk voor het eerst gereageerd waardoor het alleszins redelijk is om uit te gaan van een ingangsdatum van 15 juni 2022.
5.4.
Het hof overweegt als volgt. Het hof ziet in hetgeen door de man in hoger beroep is aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum van 15 juni 2022.
Hoogte behoefte kinderen
5.5.
De rechtbank heeft in eerste aanleg niet de hoogte van de behoefte van de kinderen vastgesteld. De door de vrouw in eerste aanleg becijferde behoefte van € 576,- per maand, te weten € 288,- per kind per maand, is in geschil.
5.6.
De man heeft zich tijdens de mondelinge behandeling op het standpunt gesteld dat er rekening kan worden gehouden met de recente inkomensgegevens van de man en dat voor de bepaling van de behoefte in beginsel van de berekening van de vrouw kan worden uitgegaan zoals overgelegd als productie 10 bij haar verweerschrift, maar dat er in deze berekening ten onrechte is gerekend met een te hoog inkomen van de man van € 57.000,- per jaar, nu het jaarinkomen van de man € 50.334,- bedraagt.
5.7.
De vrouw stelt dat voor de bepaling van de behoefte uit dient te worden gegaan van de recente inkomensgegevens van de man nu hij thans een inkomen heeft dat het voormalig gezinsinkomen overschrijdt. De vrouw heeft als productie 10 bij haar verweerschrift een behoefteberekening overgelegd waaruit blijkt dat de behoefte van de kinderen op basis van het huidige netto inkomen van de man (€ 3.206,- in 2023) € 706,- is, te weten € 353,- per kind per maand. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw deze berekening gecorrigeerd in zoverre dat zij in haar berekening abusievelijk geen rekening heeft gehouden met de pensioenvergoeding van € 60,- per maand en dat om die reden volgens de vrouw de behoefte van de kinderen € 714,- per maand is, te weten € 357,- per kind per maand.
5.8.Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat het huidige inkomen van de man het voormalige gezinsinkomen overschrijdt en dat het hogere inkomen van de man om die reden de maatstaf moet zijn voor de bepaling van de behoefte. Bij het verweerschrift heeft de vrouw een (behoefte-)berekening overgelegd op basis van het inkomen van de man in 2023. Het hof volgt die berekening en ook de stelling van de vrouw dat er rekening moet worden gehouden met de pensioenvergoeding van € 60,- per maand. Het hof stelt de behoefte van de kinderen vast op een totaalbedrag van € 714,- per maand, zijnde een bedrag van € 357,- per kind per maand.
Draagkracht
5.9.
Bij het bepalen van het eigen aandeel van de man en de vrouw in de kosten van de kinderen dient de draagkracht van de man en de draagkracht van de vrouw in de beoordeling te worden betrokken. Het hof zal de draagkracht van partijen berekenen in het jaar 2022, omdat de ingangsdatum is bepaald op 15 juni 2022.
Draagkracht vrouw5.11. De vrouw was in 2022 in dienst was bij [BV] BV en had toen een bruto jaarinkomen van € 24.661,-. Voorts rekent het hof met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en het kindgebondenbudget (€ 6.103,- per jaar). Dit leidt tot een NBI van € 2.355,- per maand en een draagkracht voor kinderalimentatie van € 440,- per maand.
Draagkracht man
5.12.
De man was in 2022 in dienst van [bedrijf] en had een bruto jaarinkomen van € 50.334,-, hetgeen resulteert in een NBI van € 3.023,- per maand en een draagkracht van € 767,- per maand. Hierbij is rekening gehouden met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
5.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man naast [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ook onderhoudsplichtig is voor zijn andere twee thans nog minderjarige kinderen uit andere relaties. De man heeft onvoldoende gesteld en onvoldoende gegevens overgelegd om de behoefte van deze andere kinderen te kunnen berekenen. De vrouw heeft op de mondelinge behandeling ingestemd met een gelijkelijke verdeling van de draagkracht van de man over vier kinderen. Alvorens de draagkracht te vergelijken verdeelt het hof de berekende draagkracht gelijkelijk over alle kinderen waarvoor de man onderhoudsplichtig is. Deze verdeling resulteert in een draagkracht van € 192,- per kind per maand.
Draagkrachtvergelijking
5.14.
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt € 824,-. Dat is meer dan de totale behoefte van de kinderen (€ 714,-) zodat het hof een draagkrachtvergelijking zal maken. Ieders aandeel in de kosten van de kinderen wordt berekend aan de hand van de formule: eigen draagkracht gedeeld door de gezamenlijke draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het aandeel van de man in de kosten van de kinderen: (€ 384,- / € 824,-) x € 714,- = € 333,-
Het aandeel van de vrouw in de kosten van de kinderen (€ 440,- / € 824,-) x € 714,- = € 381,-
Zorgkorting
5.15.
Volgens de man moet er primair een zorgkorting worden toegepast van 15% ten aanzien van beide kinderen en subsidiair een zorgkorting van 5% voor beide kinderen. De vrouw stelt daarentegen primair dat er ten aanzien van [minderjarige 1] geen zorgkorting dient te worden toegepast en 5% ten aanzien van [minderjarige 2] en subsidiair 5% ten aanzien van beide kinderen.
5.16.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er tussen de man en de kinderen op dit moment geen vastgestelde omgangs- c.q. zorgregeling geldt. Op dit moment ziet de man [minderjarige 2] gemiddeld twee dagen per maand. Het contact tussen [minderjarige 1] en man is langere tijd minimaal geweest. De man heeft onbetwist gesteld dat er inmiddels weer contact is tussen [minderjarige 1] en de man, onder meer vanwege familieomstandigheden aan de zijde van de man. Gelet op het feit dat er geen vastgestelde omgangs- en zorgregeling geldt, maar er (inmiddels) wel sprake is van contact tussen de man en de kinderen ziet het hof aanleiding om ten aanzien van beide kinderen rekening te houden met 5% zorgkorting. De zorgkorting komt in 2022 neer op een bedrag van € 36,- per maand (5% van de behoefte van € 714)
Conclusie5.17. Het hof berekent de per 15 juni 2022 door de man verschuldigde kinderalimentatie op € 297,-, te weten (afgerond) € 149,- per kind per maand.
Terugbetaling teveel betaalde kinderalimentatie
De vrouw heeft verzocht om, bij vaststelling met terugwerkende kracht van een lager bedrag aan kinderalimentatie dan in eerste aanleg, te bepalen dat zij de (eventueel) teveel betaalde kinderalimentatie niet hoeft terug te betalen aan de man, omdat die bedragen al zijn besteed aan de kinderen en de vrouw bij terugbetaling in financiële problemen zou komen.
Het hof overweegt hierover het volgende. Niet is komen vast te staan dat en hoeveel de man vanaf 15 juni 2022 teveel heeft betaald, onder meer omdat ter zitting is gebleken dat hij andere bedragen heeft betaald dan de in de beschikking bepaalde bedragen. Evenmin is komen vast te staan of en hoeveel het LBIO in opdracht van de vrouw bij de man heeft geïnd. Nu er door het hof met terugwerkende kracht een fors lager bedrag aan kinderalimentatie wordt vastgesteld dan de rechtbank heeft gedaan, acht het hof het niet redelijk om de eventueel teveel betaalde bedragen voor rekening van de man te laten blijven, temeer nu niet is onderbouwd wat maakt dat de vrouw door terugbetaling in financiële problemen zou geraken. Het hof zal dit verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.

6.De slotsom

in het hoger beroep
6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen op de wijze zoals in het dictum bepaald.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de bijdrage aan de uit die relatie geboren kinderen betreft.
Het hof heeft een berekening van de draagkracht van partijen gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

7.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek om hem gezamenlijk met de vrouw te belasten met het gezag over [minderjarige 2] ;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 1februari 2023 en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 15 juni 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] € 149,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.D.M. van der Linden en K.A. Boshouwers, bijgestaan door de griffier, en is op 18 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.