In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van kinderalimentatie na een scheiding. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft in eerste aanleg de rechtbank verzocht om de kinderalimentatie, die eerder was vastgesteld op € 100,00 per kind per maand, te verhogen naar € 282,00 per kind per maand, met ingang van 1 januari 2021. De rechtbank heeft echter de kinderalimentatie vastgesteld op € 127,50 per kind per maand, met ingang van 22 april 2022. De vrouw is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De mondelinge behandeling vond plaats op 22 februari 2024, waarbij zowel de vrouw als de man zijn gehoord. De man heeft geen verweerschrift ingediend en heeft tijdens de behandeling verklaard altijd zijn verplichtingen te zijn nagekomen. Het hof heeft kennisgenomen van de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank en de argumenten van beide partijen. De vrouw stelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, omdat het inkomen van de man is gestegen sinds de scheiding.
Het hof heeft geoordeeld dat de behoefte van de kinderen opnieuw moet worden berekend, rekening houdend met het netto besteedbaar inkomen van de man. De vrouw heeft echter alleen een grief gericht tegen de vastgestelde behoefte in eerste aanleg, en het hof concludeert dat het slagen van deze grief zou leiden tot een lagere alimentatie dan door de rechtbank was vastgesteld. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vrouw in hoger beroep afgewezen.