ECLI:NL:GHSHE:2024:107

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
200.333.520_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen met betrekking tot de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder is het niet eens met deze beslissing en heeft verzocht om vernietiging van de beschikking. De rechtbank had op 2 augustus 2023 bepaald dat de kinderen onder toezicht zouden worden gesteld voor een periode van negen maanden, tot 19 april 2024. De moeder stelt dat er geen noodzaak is voor een ondertoezichtstelling en dat de kinderen goed functioneren zonder deze maatregel. De Raad voor de Kinderbescherming en de vader van de kinderen zijn van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is vanwege de ontwikkelingsbedreiging die de kinderen ervaren door de situatie in het gezin.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 december 2023 zijn de moeder, de vader, de Raad en de GI gehoord. De moeder heeft aangegeven dat de kinderen angst hebben voor de vader en dat er geen contact meer is. De Raad en de GI hebben echter betoogd dat de kinderen nog steeds in een onveilige situatie verkeren en dat hulpverlening noodzakelijk is. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is. Het hof heeft de ingangsdatum van de ondertoezichtstelling vastgesteld op 2 augustus 2023, in plaats van de eerdere datum van 19 juli 2023, en heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd. De kinderen blijven onder toezicht staan tot 19 april 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 18 januari 2024
Zaaknummer : 200.333.520/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/318815 / JE RK 23-1053
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een voor het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.C.A. Diederen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg , locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
-
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
-
[minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] ;
-
[minderjarige 5], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 5] .
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats vader] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A. Zonnenberg.
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
De zaak in het kort:
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om de kinderen onder toezicht te stellen van de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg , locatie Maastricht, van 2 augustus 2023, hersteld bij beschikking van 4 oktober 2023 en uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 17 oktober 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzochte ondertoezichtstelling af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen bij de griffie van het hof op 13 november 2023, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 december 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. I.C.A. Diederen;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de vader, bijgestaan door mr. A. Zonnenberg;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft voor de mondelinge behandeling en buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met de kinderen gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met producties 1 tot en met 4 van mr. Diederen van 25 oktober 2023;
  • de brief met producties van de GI van 13 november 2023;
  • de brief van mr. Zonnenberg van 14 november 2023;
  • het V6-formulier met producties van mr. Diederen van 28 november 2023;
  • het V6-formulier met productie van mr. Diederen van 4 december 2023;
  • het V6-formulier met productie van mr. Diederen van 7 december 2023;
  • het V6-formulier met productie van mr. Diederen van 8 december 2023;
  • het V6-formulier met producties van mr. Diederen van 8 december 2023;
  • het V6-formulier met producties van mr. Diederen van 11 december 2023;
  • het V6-formulier met productie van mr. Diederen van 12 december 2023;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door mr. Zonnenberg overgelegde pleitnota met bijlage.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] . De moeder en de vader zijn inmiddels gescheiden. Zij zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Volgens de raad, de vader en de GI is bij beschikking van 14 augustus 2023 een verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag door de rechtbank afgewezen.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van negen maanden, tot 19 april 2024.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift en aangevuld tijdens de mondelinge behandeling
– kort samengevat – het volgende aan. Een ondertoezichtstelling is niet nodig. Het contact tussen de vader en de kinderen loopt al sinds het begin van de echtscheiding moeizaam. Dit is te wijten aan de vader en niet aan de houding van de moeder. De vader heeft [minderjarige 1] meermaals vervelend genoemd en [minderjarige 2] is een keer met een blauw oog thuisgekomen van de vader. Het is nog steeds een raadsel wat er precies is gebeurd, maar [minderjarige 2] heeft sindsdien angst voor haar vader. De moeder heeft [minderjarige 2] steeds gestimuleerd om met de vader mee te gaan, ook al ging het met een hoop geschreeuw en klampte zij zich vast aan de verwarmingsbuizen. De angst is bij de kinderen alleen maar toegenomen, tot het moment dat zij niet meer naar de vader wilde. Het contact is toen stopgezet om de kinderen de kans te geven op adem te komen. De vader heeft nimmer (juridische) stappen gezet om het contact met de kinderen te herstellen. De moeder stond overal alleen voor. Zij heeft steeds de juiste hulp voor de kinderen gezocht wanneer dit nodig was. De vader verleent niet (tijdig) zijn noodzakelijke medewerking. Hij verstrekt bijvoorbeeld niet (tijdig) een handtekening die nodig is voor hulp en de aanvraag van identiteitskaarten. Er is geen sprake van een situatie waarin de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Het gaat goed met de kinderen op school en ook medisch gezien zijn er geen zorgen over de kinderen. Een gedwongen kader is niet nodig. De vader heeft eerder te kennen gegeven dat hij voorlopig geen contact wil met de kinderen omdat hij dat niet zou aankunnen. De moeder vraagt zich af of dat inmiddels is veranderd. De moeder wil niet dat de vader betrokken raakt bij (hulpverlening voor) de kinderen. De kinderen hebben nu eindelijk rust. Het is de vraag of de kinderen, met name [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , wel contact willen met de vader.
3.6.
De raad voert in het verweerschrift en zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan. Anders dan de moeder, is de raad van mening dat de gronden voor een ondertoezichtstelling onverminderd aanwezig zijn. De ontwikkeling van de kinderen wordt nog steeds ernstig bedreigd, omdat zij opgroeien in een gezinssysteem waarin veel boosheid en angst voor de vader is en wat tot onrust in het gezin leidt. De kinderen, in ieder geval [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , nemen het negatieve beeld dat de moeder van de vader heeft over. De kinderen ervaren geen ruimte om een neutraal vaderbeeld te ontwikkelen. Er is gesproken over hulpverlening in een vrijwillig kader, maar dat is niet toereikend. De moeder wil nog steeds niet dat de vader een plek in het leven van de kinderen krijgt. Om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen is systematische hulpverlening nodig, maar deze hulp wordt door de moeder niet noodzakelijk geacht en wordt door haar niet vrijwillig geaccepteerd.
3.7.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – aan dat hij achter de ondertoezichtstelling staat. Hij ontkent de beschuldigingen aan zijn adres. Hij heeft nooit tegen [minderjarige 1] gezegd dat zij niet welkom is bij hem en hij heeft zich ook nooit zodanig gedragen waardoor de kinderen angst voor hem zouden kunnen hebben. De vader heeft ook nimmer te kennen gegeven dat hij geen contact wil met de kinderen. Hij heeft enkel aangegeven dat hij – gelet op de situatie – het contact niet wil afdwingen. Volgens de vader heeft de moeder onvoldoende zicht op haar eigen handelen en kan zij de vader geen plek bieden in het leven van de kinderen. Dit is de basis van de bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen en de reden dat de juiste hulpverlening niet tot stand kan komen.
3.8.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – aan dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De GI verneemt van de moeder dat het goed gaat met de kinderen, maar krijgt hier geen zicht op. Er is weerstand vanuit de moeder richting de GI en er is nog niet met de kinderen gesproken. Er wordt door de GI ingezet op systeemtherapie, maar de moeder wil hierin geen rol voor de vader. De GI hoopt op een gesprek en samenwerking met de moeder, in het belang van de kinderen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
In artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de rechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.2.
Het hof is evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende. Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een negatief beeld van de vader en willen geen contact met hem. [minderjarige 2] is zelfs angstig voor haar vader. [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] hebben geen negatief beeld van de vader, maar ook zij willen geen contact met hem. Daarnaast hebben vier van de vijf kinderen kindeigen problematiek. De moeder erkent dat er sprake is van (langdurige) zorgen over de kinderen. Zij schakelt daarom ook hulp in voor de kinderen, maar deze hulpverlening heeft de zorgen tot op heden niet kunnen wegnemen. De GI wil in het belang van de kinderen systeembehandeling opstarten, maar de moeder staat hier niet achter omdat de vader hierin ook een rol zal hebben. De frustratie en boosheid van de moeder als ex-partner, belemmeren haar om in dit geval als moeder in het belang van de kinderen te handelen. De maatregel van ondertoezichtstelling is gelet op het vorenstaande noodzakelijk. Omdat de moeder de geadviseerde hulp niet accepteert, is een vrijwillig kader ontoereikend.
3.9.3.
In de oorspronkelijke beschikking met uitspraakdatum 19 juli 2023, zijnde de datum van de mondelinge behandeling bij de rechtbank, zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 19 juli 2023 tot 19 april 2024. De uitspraakdatum is bij herstelbeschikking van de rechtbank van 4 oktober 2023 aangepast van 19 juli 2023 naar 2 augustus 2023. De rechtbank heeft deze datum gewijzigd omdat er op 19 juli 2023 geen mondelinge uitspraak was gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen dit bevestigd. De ingangsdatum van de ondertoezichtstelling is niet gewijzigd in voornoemde herstelbeschikking. Partijen hebben desgevraagd geantwoord dat de ingangsdatum van de ondertoezichtstelling ook niet is gewijzigd bij enige herstelbeschikking van een latere datum. Aldus staat vast dat de ingangsdatum van de ondertoezichtstelling 19 juli 2023 is, terwijl de rechtbank pas uitspraak heeft gedaan op 2 augustus 2023. Het hof overweegt dat een ondertoezichtstelling niet met terugwerkende kracht kan worden uitgesproken, zodat het hof de bestreden beschikking in zoverre zal vernietigen. Het hof zal de ingangsdatum van de ondertoezichtstelling bepalen op 2 augustus 2023. Mede omwille van de duidelijkheid en leesbaarheid, zal het hof hierna de bestreden beschikking in zijn geheel vernietigen en bepalen dat de kinderen onder toezicht van de GI staan met ingang van 2 augustus 2023 tot 19 april 2024.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg , locatie Maastricht, van 2 augustus 2023, hersteld bij beschikking van 4 oktober 2023;
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] onder toezicht staan van de GI met ingang van 2 augustus 2023 tot 19 april 2024;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, C.N.M. Antens en M.L.F.J. Schyns en is op 18 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.