ECLI:NL:GHSHE:2024:1068

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
200.331.352_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en zorgregeling voor minderjarigen na wijziging van omstandigheden

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin gezamenlijk gezag over de kinderen werd vastgesteld. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft haar verzoeken gewijzigd en vraagt om vernietiging van de zorgregeling, die volgens haar niet meer in het belang van de kinderen is, nu de vader niet over een stabiele woonomgeving beschikt. De vader, verweerder in principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt om wijziging van de zorgregeling, zodat de kinderen bij hem kunnen verblijven zonder overnachtingen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders in staat zijn om afspraken te maken over de zorgregeling, ondanks de gewijzigde omstandigheden van de vader. Het hof oordeelt dat er geen grond is om het gezamenlijk gezag af te wijzen en dat de huidige zorgregeling, waarbij de kinderen bij de vader verblijven zonder overnachtingen, in het belang van de kinderen is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de zorgregeling en een nieuwe regeling vastgesteld, waarbij de moeder de kinderen naar de vader brengt en de vader hen terugbrengt, met een verdeling van de kosten van het vervoer.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 maart 2024
Zaaknummer: 200.331.352/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/301530 / FA RK 22-388
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.W.M. Hendriks,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.M. de Houwer-van Wijk.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ),
geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ),
geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ),
geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 22 augustus 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • het verzoek van de vader om tezamen met de moeder het gezag over de kinderen uit te oefenen, alsnog af te wijzen;
  • een omgangsregeling te bepalen zonder overnachtingen. Kosten rechtens.
2.1.1.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, vanwege de gewijzigde omstandigheden, haar verzoeken in hoger beroep gewijzigd, in die zin, dat zij:
  • voor wat betreft het gezag, zich refereert aan het oordeel van het hof;
  • verzoekt de bestreden beschikking ten aanzien van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, een zorgregeling te bepalen zoals die nu tussen partijen feitelijk wordt uitgevoerd.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 26 oktober 2023, heeft de vader verzocht het hoger beroep van de moeder tegen voormelde beschikking ten aanzien van het gezag niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de grieven/verzoeken van de moeder te dien aanzien te verwerpen als zijnde ongegrond en/of niet bewezen en de bestreden beschikking op dat punt te bekrachtigen, eventueel onder verbetering en/of aanvulling van de gronden.
2.2.1.
Tevens heeft de vader bij genoemd verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. De vader heeft daarbij verzocht voormelde beschikking te vernietigen ten aanzien van de zorgregeling, voor wat betreft het bepaalde ten aanzien van het halen en brengen van de kinderen en de overnachtingen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de vader voorlopig, tot dat de vader een appartement of woning heeft gekregen waar de kinderen kunnen blijven overnachten, hij ieder weekend contact heeft met de kinderen op zaterdag van 12:00 uur tot 19:00 uur (en de helft van de feestdagen), waarbij de moeder de kinderen zal brengen en ophalen bij de vader, tot dat de vader eigen vervoer of de financiële middelen heeft om de kinderen te kunnen ophalen en brengen bij de moeder, tot dat de vader een geschikte woning heeft waar de kinderen wel kunnen blijven overnachten, waarna de zorgregeling uitbereid wordt met een overnachting, in die zin, dat de kinderen dan ieder weekend contact zullen hebben met de vader, waarbij de kinderen het ene weekend bij de vader verblijven van zaterdag 12:00 uur tot zondag 19:00 uur en het weekend daarna op zaterdag van 12:00 uur tot 19:00 uur, waarbij (in beide situaties) de moeder de kinderen zal brengen en ophalen bij de vader, tot dat de vader eigen vervoer of de financiële middelen heeft om de kinderen te kunnen ophalen en brengen bij de moeder, althans een zorgregeling te bepalen die het hof juist acht. Kosten rechtens.
2.3.
Bij verweerschrift op het incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 28 november 2023, heeft de moeder verzocht om de vader in het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het incidenteel hoger beroep af te wijzen en de door de vader bestreden beschikking te bekrachtigen. Kosten rechtens.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Hendriks;
-namens de vader, mr. De Houwer-van Wijk;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 14 september 2023;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vader op 23 februari 2024.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel hoger beroep:
De feiten
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van partijen zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geboren.
De vader heeft de kinderen erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over de kinderen uit.
De kinderen wonen bij de moeder
.
De procedure in eerste aanleg
3.2.
De moeder heeft in eerste aanleg de rechtbank verzocht om een regeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen, waarbij zij bij de vader verblijven:
  • iedere twee weken van vrijdag 15.00 uur tot zondag 18.00 uur,
  • alsmede gedurende de helft van de feestdagen en schoolvakanties,
althans een dusdanige regeling te bepalen die de rechtbank juist acht. Kosten rechtens.
3.3.
De vader heeft de rechtbank verzocht om het verzoek van de moeder toe te wijzen, zodra hij een appartement/geschikte woning heeft en om tot die tijd de huidige regeling vast te leggen, te weten dat de kinderen het ene weekend één dag bij de vader verblijven van zaterdag 12.00 uur tot 19.00 uur en het volgende weekend ook een nacht slapen bij de vader in de woning van zijn vriendin, van zaterdag 12.00 uur tot zondag 19.00 uur.
Bij wege van zelfstandig verzoek heeft de vader verzocht te bepalen dat de vader mede wordt
belast met het gezag over de kinderen.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de ouders belast met het gezamenlijk gezag over de kinderen.
3.4.1.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking verder de tussen partijen tijdens de mondelinge behandeling bereikte overeenstemming over de zorgregeling in het dictum van de beschikking opgenomen. Partijen zijn in dat kader overeengekomen dat de kinderen bij de vader zullen verblijven:
  • het ene weekend op zaterdag van 12.00 uur tot 19.00 uur;
  • het andere weekend van zaterdag 12.00 uur tot zondag 19.00 uur, waarbij de
kinderen overnachten in de woning van de partner van de vader;
- gedurende de helft van de feestdagen,
waarbij de vader de kinderen bij de moeder zal ophalen en terugbrengen.
De procedure in hoger beroep
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De vader kan zich niet verenigen met de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling en de haal- en brengregeling ter uitvoering hiervan en hij heeft hiertegen incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het gezag
De standpunten
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling omtrent het gezag – samengevat – het volgende aan.
Gezamenlijk gezag is niet in het belang van de kinderen. De vader speelt een bescheiden rol in het leven van de kinderen. Ook heeft de vader geen stabiele leefsituatie, omdat zijn relatie is beëindigd. Hij beschikt daardoor niet (meer) over een stabiele woonsituatie. Verder is er een strafzaak tegen de vader aanhangig geweest. Die strafzaak heeft niet tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geleid.
3.7.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling omtrent het gezag – samengevat – het volgende aan.
De argumenten van de moeder vormen geen reden om de vader niet mede met het gezag over de kinderen te belasten. De vader heeft ieder weekend contact met de kinderen. Hieruit volgt dat de vader niet slechts een bescheiden rol in het leven van de kinderen speelt. Bovendien verloopt deze zorgregeling goed en zijn partijen in staat om afspraken met elkaar te maken over de contactmomenten. Gezagsbeslissingen zijn sinds de bestreden beschikking nog niet aan de orde geweest.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling omtrent het gezag geadviseerd om het gezamenlijk gezag in stand te laten. De ouders weten elkaar te vinden en zij zijn in staat gebleken om het ouderschap in onderling overleg vorm te geven.
De motivering van de beslissing
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.2.
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt is dat een verzoek tot gezamenlijk gezag zoals het onderhavige wordt toegewezen; een afwijzing van een dergelijk verzoek geschiedt slechts in de twee in artikel 1:253c lid 2 BW genoemde uitzonderingsgevallen.
3.9.3. Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.9.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat niet wordt voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:253c lid 2 BW om het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag af te wijzen. Dit betekent dat het gezamenlijk gezag in stand blijft. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.9.5.
De omstandigheden van de vader zijn gewijzigd. De relatie met zijn partner is beëindigd, waardoor de vader genoodzaakt was te verhuizen en de kinderen op dit moment niet bij hem kunnen overnachten. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat partijen in staat zijn geweest om, in onderling overleg, een andersluidende zorgregeling overeen te komen. Deze regeling wordt nog steeds door partijen uitgevoerd en verloopt goed. Verder is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat partijen ook in staat zijn om per e-mail met elkaar over de kinderen te overleggen. Evenmin is gesteld of gebleken dat de vader gezagsbeslissingen van de moeder als verzorgende ouder heeft geblokkeerd dan wel dat gezagsbeslissingen over de kinderen niet konden worden genomen. Het hof is van oordeel dat uit genoemde feiten en omstandigheden volgt dat partijen tot een behoorlijke uitoefening van het gezamenlijk gezag in staat zijn en dat de kinderen niet klem of verloren zullen raken tussen de ouders.
Voor zover de moeder in hoger beroep nog heeft aangevoerd dat de vader vanwege zijn instabiele leef- en woonsituatie niet mede met het gezag over de kinderen dient te worden belast, maakt dat – naar het oordeel van het hof – niet dat het eenhoofdig gezag van de moeder anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is. De leef- en woonsituatie van de vader raakt het gezag niet en de vader is voor de moeder (per e-mail) goed bereikbaar.
Regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
De standpunten
3.10.
De moeder voert in het beroepschrift en in het verweerschrift op het incidenteel hoger beroep, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling over de zorgregeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank is er in de bestreden beschikking van uitgegaan van dat de kinderen bij de (vriendin van de) vader konden overnachten. Deze relatie is inmiddels verbroken. De vader woont in een studio, waar de kinderen niet kunnen overnachten. Het is daarom in het belang van de kinderen dat de in de bestreden beschikking vastgelegde zorgregeling wordt gewijzigd in een regeling zonder overnachtingen. Partijen zijn, in onderling overleg, een regeling overeengekomen waarbij de kinderen het ene weekend op zaterdag van 12.00 uur tot 19.00 uur en het andere weekend op zaterdag én zondag van 12.00 uur tot 19.00 uur bij de vader verblijven (zonder overnachting). Daarnaast heeft de vader, in onderling overleg, regelmatig op woensdag van 18.00 uur tot 19.30 uur contact met de kinderen. Ook heeft de vader in de vakanties enkele dagen achter elkaar (zonder overnachting) contact met de kinderen gehad. Deze contactmomenten zijn echter kort. De moeder heeft er geen bezwaar tegen wanneer de kinderen in het weekend en in de vakanties wat langer bij de vader verblijven, bijvoorbeeld tot 20.30 uur.
De vader komt de door de rechtbank in de bestreden beschikking bepaalde haal- en brengregeling niet na. De moeder brengt en haalt de kinderen altijd. Zij heeft daarvoor weinig financiële middelen omdat ook bij haar nog steeds sprake is van een bewind. De vader betaalt sinds kort af en toe een kleine bijdrage voor de benzine. De moeder kan instemmen met een 50-50 verdeling van de kosten van het halen en brengen. De moeder verzoekt om de huidige regeling vast te leggen in een beschikking. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zodra de vader over een geschikte woonruimte beschikt de kinderen dan weer bij de vader zouden kunnen overnachten.
3.11.
De vader voert in het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, omtrent de zorgregeling – samengevat – het volgende aan.
De omstandigheden van de vader zijn gewijzigd. Daarom dient de zorgregeling en de haal- en brengregeling ter uitvoering van die regeling te worden gewijzigd. Omdat de relatie met zijn vriendin is verbroken, kunnen de kinderen niet langer bij de vader overnachten. De door de rechtbank vastgestelde zorgregeling loopt echter gewoon door, maar dan zonder de overnachtingen. De vader heeft voorlopig geen zicht op andere woonruimte. Hij heeft een huurschuld bij de woningbouwvereniging waardoor hij een aantekening heeft. Deze aantekening moet eerst weg voordat de vader in aanmerking kan komen voor een woning.
Omdat er sprake is van een wijziging van omstandigheden dient ook de moeder haar bijdrage te leveren in het brengen en halen van de kinderen. De vader woont nu in een andere wijk in [woonplaats] en hij heeft geen eigen vervoer. Partijen wonen ongeveer vijf kilometer van elkaar. Ook ontbreekt het de vader aan financiële middelen. De moeder dient de kinderen te brengen en te halen, totdat de vader eigen vervoer heeft of de financiële middelen hiervoor heeft. De vader verzoekt om de huidige regeling in een beschikking op te nemen. Verder dient in deze beschikking te worden opgenomen dat, wanneer de vader over een geschikte woonruimte beschikt, de kinderen weer volgens de oorspronkelijke regeling bij hem overnachten.
3.12.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling omtrent de zorgregeling – samengevat – geadviseerd om de regeling, zoals die nu tussen partijen wordt uitgevoerd, vast te leggen in een beschikking. De huidige regeling verloopt goed en de moeder is bereid om mee te denken over een uitbreiding van die regeling. In de vakanties en op de zaterdagen kunnen de contactmomenten, in onderling overleg, worden uitgebreid tot 20.30 uur. Verder kan, in onderling overleg, de zorgregeling worden uitgebreid met een contactmoment op woensdag van 18.00 uur tot 19.30 uur, zoals ook nu al het geval is. De overnachtingen in de toekomst, wanneer de vader over een geschikte woonruimte beschikt, dienen nog niet in de beschikking te worden vastgelegd. De reden hiervoor is dat het op dit moment nog erg onduidelijk is hoe de situatie van de vader er dan uit zal zien. De raad is verder mening dat het de verantwoordelijkheid van beide ouders is om het vervoer te verdelen. Indien de vader niet in staat is om de helft van het vervoer feitelijk voor zijn rekening te nemen, dan dienen in ieder geval de kosten hiervan te worden gedeeld.
De motivering van de beslissing
3.13.
Het hof overweegt het volgende.
3.13.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.13.2.
Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat de omstandigheden van de vader zijn gewijzigd. Doordat de relatie van de vader is beëindigd kunnen de kinderen niet langer bij de vader overnachten. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat partijen een andersluidende zorgregeling zijn overeengekomen, waarbij de kinderen het ene weekend op zaterdag van 12.00 uur tot 19.00 uur en het andere weekend op zaterdag en zondag van 12.00 uur tot 19.00 uur bij de vader verblijven (zonder overnachting). Verder is gebleken dat partijen, in onderling overleg, afspraken maken over extra contactmomenten tussen de vader en de kinderen. Zo heeft de vader regelmatig op woensdag van 18.00 uur tot 19.30 uur een extra contactmoment met de kinderen. Ook hebben de kinderen een aantal dagen in de vakanties (zonder overnachting) van 12.00 uur tot 19.00 uur bij de vader verbleven. Partijen hebben het hof verzocht om genoemde regeling in een beschikking vast te leggen. Het hof zal aan dit verzoek gevolg geven, nu het hof deze regeling – onder de huidige omstandigheden – in het belang van de kinderen acht. Het hof ziet daarbij echter geen aanleiding om op dit moment al een regeling voor de toekomst met overnachting vast te stellen, voor het geval de vader een andere woning krijgt. Het hof is met de raad van oordeel dat het op dit moment nog te onduidelijk is hoe de (algehele) situatie van de vader er dan uit zal zien. Op voorhand valt niet vast te stellen of een regeling met overnachting op dat moment in het belang van de kinderen is. Wel gaat het hof er vanuit dat partijen, zodra er iets in de (woon)situatie van de vader verandert, zij in staat zijn om, in onderling overleg, afspraken te maken over een uitgebreidere zorgregeling. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat de kinderen weer bij de vader zouden kunnen overnachten, wanneer hij over een geschikte woonruimte beschikt. Het hof voegt daar nog aan toe dat het partijen vrij staat om, in onderling overleg, de hiervoor genoemde regeling uit te breiden met extra contactmomenten op de woensdagen en tijdens de vakanties en feestdagen, zoals reeds nu al het geval is. Ook kunnen zij ervoor kiezen om het eindtijdstip van de contactmomenten op de zaterdagen en in de vakanties op 20.30 uur te bepalen, zoals de raad heeft geadviseerd.
3.13.3.
Het vervoer van de kinderen ter uitvoering van de zorgregeling is in hoger beroep nog wel in geschil. Het hof is met de raad van oordeel dat beide ouders verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de zorgregeling en daarmee ook voor het vervoer van de kinderen. Het enkele feit dat de vader niet over een auto beschikt, is geen reden om aan te nemen dat hij de kinderen niet kan halen en/of brengen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat partijen slechts vijf kilometer van elkaar wonen, waardoor het bezit van een auto niet noodzakelijk is. Daarbij komt dat vast staat dat bij zowel de moeder als de vader sprake is van een bewind en zij allebei over beperkte financiële middelen beschikken. Van de moeder kan daarom niet worden verwacht dat zij de volledige kosten van het vervoer voor haar rekening neemt. Het hof is van oordeel dat het vervoer van de kinderen ter uitvoering van de hiervoor genoemde zorgregeling bij helfte dient te worden verdeeld. Het hof zal daarom bepalen dat de moeder de kinderen naar de vader brengt en de vader de kinderen, na afloop van de contactmomenten, weer naar de moeder terugbrengt. Indien blijkt dat dit voor de vader feitelijk onmogelijk is en het vervoer van de kinderen in de praktijk toch volledig voor rekening van de moeder komt, dan gaat het hof er vanuit dat de vader de helft van de kosten hiervan aan de moeder vergoedt.
De slotsom
3.14.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor wat betreft de daarbij vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, vernietigen en beslissen zoals hierna onder 4 vermeld.
De proceskosten
3.15.
Het hof zal – gelet op de aard van de zaak – de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 24 mei 2023, doch uitsluitend voor wat betreft de daarbij vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt omtrent de regeling inzake de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ,
een regeling vast waarbij genoemde kinderen bij de vader verblijven:
  • het ene weekend op zaterdag van 12.00 uur tot 19.00 uur;
  • het andere weekend op zaterdag van 12.00 uur tot 19.00 uur en op zondag van 12.00 tot 19.00 uur (zonder overnachting);
  • op woensdag van 18.00 uur tot 19.30 uur en gedurende een gedeelte van de vakanties en feestdagen (zonder overnachting), in onderling overleg te bepalen,
waarbij de moeder de kinderen naar de vader brengt en de vader de kinderen naar de moeder terugbrengt, dan wel wanneer dit feitelijk onmogelijk is de vader de helft van de kosten van het vervoer aan de moeder vergoedt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en M.A. Stammes en is op 28 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.