ECLI:NL:GHSHE:2024:1042

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
20-000765-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van (gewoonte)witwassen en veroordeling voor wapenbezit, opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en medeplegen van oplichting

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van gewoontewitwassen, maar het hof heeft deze vrijspraak niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte is echter vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde, dat betrekking had op witwashandelingen met bouwmaterialen en hout. Het hof heeft de verdachte wel veroordeeld voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie, opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en medeplegen van oplichting. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. De rechtbank had eerder de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet kon aantonen dat de contante stortingen op zijn rekening niet van misdrijf afkomstig waren. De verdachte had verklaard dat hij legale inkomsten had verworven door deelname aan kansspelen, maar het hof vond deze verklaring niet overtuigend genoeg. De combinatie van het bezit van een vuurwapen en de aanwezigheid van hennep in de woning van de verdachte werd als zeer zorgelijk beschouwd. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een vermindering van de gevangenisstraf met één maand. Het hof heeft de teruggave van een inbeslaggenomen horloge gelast, maar het vuurwapen en de munitie zijn onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000765-22
Uitspraak : 25 maart 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 31 maart 2022 in de strafzaak met parketnummer 01-993251-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte partieel vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde, te weten van de witwashandelingen voor zover dit betreft de aankoop van bouwmaterialen en hout bij [bedrijf 1] in de periode van 1 januari 2018 tot en met 16 maart 2018 te ’s-Hertogenbosch.
De rechtbank heeft het door haar bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
- ‘ ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (feit 1);
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel’ (feit 2);
  • ‘gewoontewitwassen’ (feit 3), en
  • ‘medeplegen van oplichting’ (feit 4),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelast van het onder de verdachte inbeslaggenomen horloge.
Ten slotte heeft de rechtbank bij het vonnis het (reeds geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Met betrekking tot het inbeslaggenomen horloge heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze kan worden teruggegeven aan de verdachte.
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van het onder feit 1 en feit 4 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Daarnaast heeft de raadsman vrijspraak van het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde bepleit. Tevens heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot het inbeslaggenomen horloge heeft de raadsman geen standpunt ingenomen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank partieel vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde, te weten van de witwashandelingen voor zover dit betreft de aankoop van bouwmaterialen en hout bij [bedrijf 1] in de periode van 1 januari 2018 tot en met 16 maart 2018 te ’s-Hertogenbosch. Het hof is van oordeel dat deze partiële vrijspraak als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd.
Het hoger beroep is onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat tegen deze beschermde partiële vrijspraak is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 maart 2018 te ’s-Hertogenbosch een of meer wapens van categorie III, te weten een vuurwapen in de vorm van een pistool (merk Zoraki, model M2906) en/of een patroonhouder en/of munitie van categorie III, te weten zes, in elk geval een aantal, kogelpatronen (merk CBC kaliber .32 Auto (7.65 mm)), voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 16 maart 2018 te ’s-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten ongeveer 1360 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 16 maart 2018, te ’s-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen heeft schuldig gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
(telkens) van (een) voorwerp(en), te weten:
- in of omstreeks de periode van 14 maart 2014 tot en met 26 oktober 2017 (een) hoeveelheid/-heden contant geld (contante stortingen op rekeningnummer [rekeningnummer] van [bedrijf 2] ten bedrage van ongeveer 38.877 euro), en/of
- in of omstreeks de periode van 01 januari 2014 tot en met 16 maart 2018 (een) hoeveelheid/-heden contant geld (contante betalingen voor de huur van het pand [adres 2] te ’s-Hertogenbosch aan [verhuurder] , ten bedrage van (totaal) ongeveer 42.700 euro),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans (telkens) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) was/waren of wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en/of
(telkens) (een) voorwerp(en), te weten:
- in of omstreeks de periode van 14 maart 2014 tot en met 26 oktober 2017 (een) hoeveelheid/-heden contant geld (contante stortingen op rekeningnummer [rekeningnummer] van [bedrijf 2] ten bedrage van ongeveer 38.877 euro), en/of
- in of omstreeks de periode van 01 januari 2014 tot en met 16 maart 2018 (een) hoeveelheid/-heden contant geld (contante betalingen voor de huur van het pand [adres 2] te ’s-Hertogenbosch aan [verhuurder] , ten bedrage van (totaal) ongeveer 42.700 euro),
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4.
hij in of omstreeks de periode van 14 december 2017 tot en met 11 januari 2018 te ’s-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een schadeuitkering ten bedrage van 5.500 euro, door
- nadat hij, verdachte, met een op naam van (zijn vriendin/partner) [partner] bij [bedrijf 3] verzekerde personenauto (Mini Cooper, kenteken [kenteken] ) een aanrijding had veroorzaakt, valselijk en in strijd met de waarheid met zijn mededader [mededader 1] af te spreken om een (andere) aanrijding (op papier) in scène te zetten, waarbij de schuld bij de wederpartij [mededader 1] zou liggen, en/of
- nadat zijn mededader [mededader 1] zijn rijbewijs-, verzekeringsgegevens en de gegevens van de personenauto in gebruik bij die [mededader 1] aan hem, verdachte had verstrekt, een door hem, verdachte, valselijk op naam van verzekeringnemer [partner] ingevuld en ondertekend schadeaanrijdingsformulier, waarop de gegevens van de in scène gezette aanrijding waren vermeld, aan een verzekeringstussenpersoon ( [bedrijf 4] ) van [bedrijf 3] te verstrekken, en/of
- aan de verzekeringstussenpersoon ( [bedrijf 4] ) van [bedrijf 3] een (door mededader [mededader 2] opgemaakte) valse aankoopnota van die personenauto, waarop een hogere dan de werkelijke aankoopprijs was vermeld, te verstrekken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van feit 3
Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep – onder feit 3 ten laste gelegd dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de periode van 1 januari 2014 tot en met 16 maart 2018 van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen, door contante geldbedragen van ongeveer € 38.877,00 te storten op het rekeningnummer van de [bedrijf 2] en contante betalingen te verrichten van in totaal ongeveer € 42.700,00 aan huur voor het pand [adres 2] te ’s-Hertogenbosch.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu de verklaring van de verdachte dat hij legale inkomsten heeft verworven door mee te doen aan kansspelen als TOTO, Lotto, pokeren en casinospelen niet te verifiëren is en daarmee niet aannemelijk is geworden. Zo worden Lotto-bonnen niet op naam uitgegeven en zijn deze verhandelbaar. Voorts is niet bekend wat steeds het door de verdachte ingelegde bedrag is geweest en daarmee ook niet in hoeverre de inkomsten de uitgaven overstijgen. Ten slotte is het aantal bezoeken van de verdachte aan [bedrijf 5] – voor een persoon die veel zou gokken – relatief laag en zijn er geen depottransacties en speelwinstverklaringen met betrekking tot de verdachte bekend.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 3 tenlastegelegde bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring heeft afgelegd, immers heeft de verdachte legale inkomsten verworven door mee te doen aan kansspelen als TOTO, Lotto, pokeren en casinospelen. Zijn verklaring wordt onderbouwd door de tijdens de doorzoeking in zijn woning aangetroffen TOTO/Lotto-bonnetjes en de verklaring van de mede-eigenaar van de [bedrijf 6] , die bevestigde dat de verdachte regelmatig bij hen TOTO of Lotto-deelnamekaarten kocht en wel eens voor meer dan € 100,00 aan kaarten kocht. De TOTO/Lotto-bonnetjes betreffen een totaalbedrag van meer dan € 17.000,00 en hebben alleen betrekking op 2016. Het is evenwel niet onaannemelijk dat de verdachte in de overige jaren ook inkomsten via TOTO of de Lotto heeft verworven. Daarnaast worden de bezoeken van de verdachte aan [bedrijf 5] tevens bevestigd in het dossier.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, en artikel 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig (eigen) misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van deze wetsartikelen vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Het hof leidt uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
In het procesdossier is geen bewijs voorhanden dat de verdachte contant geld heeft verworven dat onmiddellijk of middellijk afkomstig is uit een aantoonbaar concreet brondelict. Wel was er sprake van een vermoeden van witwassen, nu de verdachte in de tenlastegelegde periode van 1 januari 2014 tot en met 16 maart 2018 geen legale inkomsten en geen vermogensbestanddelen had waarmee de contante stortingen van € 38.877,00 op de bankrekening van [bedrijf 2] en de contante betalingen voor de huur van het pand [adres 2] te ’s-Hertogenbosch ten belope van een bedrag van € 42.700,00 kunnen worden verklaard.
De verdachte heeft vervolgens aangevoerd dat hij in de tenlastegelegde periode veel legale inkomsten heeft verworven door mee te doen aan kansspelen als TOTO, Lotto, pokeren en casinospelen. Hij verklaarde dat hij in het casino zelden verlies speelt, meestal quitte of wat winst. Hij speelde iedere dag TOTO en zou aan de kansspelen ongeveer € 3.000,00 per maand verdienen.
Tijdens de onaangekondigde doorzoeking van de woning van de verdachte op 16 maart 2018 zijn door verbalisanten uitbetalingsbewijzen van TOTO/Lotto-prijzengeld aangetroffen en inbeslaggenomen. Uit die uitbetalingsbewijzen volgt dat het geld is geïncasseerd bij het [bedrijf 6] in ’s-Hertogenbosch. De uitbetalingsbewijzen hebben betrekking op het jaar 2016 en betreffen in totaal een bedrag van € 17.211,43. De eigenaren van [bedrijf 6] , [getuige 1] en [getuige 2] , zijn als getuige door de politie gehoord. [getuige 2] verklaarde dat de verdachte al lang klant is van de winkel en vaak in de winkel komt om sigaretten en TOTO- en Lotto-deelnamekaarten te kopen, wel eens voor meer dan € 100,00. Hij haalt volgens de getuige ook wel eens in de winkel prijzengeld op.
Naast de bij de verdachte thuis op 16 maart 2018 aangetroffen TOTO/Lotto-uitbetalingsbewijzen, bezat de verdachte er daarvan nog meer. Immers, de verdachte verklaarde op 19 maart 2018 (dossierpagina 190) dat hij
(hof: ook)TOTO-bonnen naar de bank en de Belastingdienst had opgestuurd, omdat zij vroegen waar hij al dat geld vandaan haalde. Dit wordt bevestigd door de verklaring van [getuige 1] (dossierpagina 304) dat enkele weken voor 12 juni 2018 mannen van de Belastingdienst bij hen in de winkel waren geweest die informeerden naar de aankoop en het inwisselen van TOTO-bonnen door de verdachte. Zij hadden ook een hoeveelheid bonnen bij zich met bedragen die in hun zaak waren uitbetaald.
Op grond van voorgaande feiten en omstandigheden acht het hof de verklaring van de verdachte niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk dat hij niet alleen in 2016 maar ook in de overige tenlastegelegde jaren substantiële inkomsten uit (onder meer) Lotto en TOTO heeft gehad. Naast de bij de verdachte aangetroffen uitbetalingskaarten van de TOTO uit 2016, bezat immers ook de Belastingdienst van de verdachte ontvangen TOTO-uitbetalingskaarten afkomstig van hetzelfde [bedrijf 6] -filiaal en waren de uitbetaalde bedragen kennelijk dusdanig dat zij het de moeite waard vonden om daarnaar in dat filiaal navraag te doen. De verdachte heeft aldus een concrete, deels verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de herkomst van het geld. Dit betekent dat het hof niet tot het oordeel kan komen dat het niet anders kan zijn dan dat de contante stortingen van € 38.877,00 op de bankrekening van [bedrijf 2] en de contante betalingen voor de huur ten belope van een bedrag van € 42.700,00 geld betreft dat uit misdrijf afkomstig is.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 16 maart 2018 te ’s-Hertogenbosch een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen in de vorm van een pistool (merk Zoraki, model M2906) en een patroonhouder en munitie van categorie III, te weten zes kogelpatronen (merk CBC kaliber .32 Auto (7.65 mm)), voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 16 maart 2018 te ’s-Hertogenbosch opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten ongeveer 1360 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij omstreeks de periode van 14 december 2017 tot en met 11 januari 2018 te ’s-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een schadeuitkering ten bedrage van 5.500 euro, door
- nadat hij, verdachte, met een op naam van zijn vriendin/partner [partner] bij [bedrijf 3] verzekerde personenauto, Mini Cooper, kenteken [kenteken] , een aanrijding had veroorzaakt, valselijk en in strijd met de waarheid met zijn mededader [mededader 1] af te spreken om een andere aanrijding op papier in scène te zetten, waarbij de schuld bij de wederpartij [mededader 1] zou liggen, en
- nadat zijn mededader [mededader 1] zijn rijbewijs-, verzekeringsgegevens en de gegevens van de personenauto in gebruik bij die [mededader 1] aan hem, verdachte had verstrekt, een door hem, verdachte, valselijk op naam van verzekeringnemer [partner] ingevuld en ondertekend schadeaanrijdingsformulier, waarop de gegevens van de in scène gezette aanrijding waren vermeld, aan een verzekeringstussenpersoon ( [bedrijf 4] ) van [bedrijf 3] te verstrekken, en
- aan de verzekeringstussenpersoon ( [bedrijf 4] ) van [bedrijf 3] een door mededader [mededader 2] opgemaakte valse aankoopnota van die personenauto, waarop een hogere dan de werkelijke aankoopprijs was vermeld, te verstrekken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren in het dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, Team Opsporing, onderzoek OBRAA17030-Bvumba, gesloten d.d. 30 september 2019, inhoudende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal met daarin gerelateerde bijlagen.
Het dossier omvat een aantal deeldossiers bevattende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden, te weten:
een algemeen dossier, proces-verbaalnummer OBRAA17030-543, onderzoek Bvumba, doorgenummerde pagina’s 1-226;
een zaaksdossier drugs, proces-verbaalnummer OBRAA17030-541, doorgenummerde pagina’s 227-299;
een zaaksdossier vuurwapen en munitie, proces-verbaalnummer OBRAA17030-540, doorgenummerde pagina’s 300-352;
een zaaksdossier oplichting verzekeringsmaatschappij, proces-verbaalnummer OBRAA17030-340, doorgenummerde pagina’s 1-178;
een zaaksdossier witwassen, proces-verbaalnummer OBRAA17030-581, doorgenummerde pagina’s 1-466;
een persoonsdossier verdachte [verdachte] , proces-verbaalnummer OBRAA17030-518, doorgenummerde pagina’s 1-18.
Ten aanzien van het onder feit 1 bewezenverklaarde
Het hof zal, nu de verdachte heeft bekend dat hij het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld en zijn raadsman dienaangaande geen vrijspraak heeft bepleit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen:
Het proces-verbaal van de in deze zaak gehouden terechtzitting bij de rechtbank te ’s-Hertogenbosch op 17 maart 2022, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte [verdachte] ;
Het proces-verbaal van bevindingen vuurwapen en houder met munitie d.d. 10 september 2019, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , pagina 306 van het zaaksdossier vuurwapen en munitie;
Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek wapen d.d. 26 maart 2018, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , pagina’s 311-313 van het zaaksdossier vuurwapen en munitie.
Ten aanzien van het onder feit 2 bewezenverklaarde
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het onder feit 2 bewezenverklaarde heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 september 2019, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , pagina’s 230-233 van het zaaksdossier drugs:
Op 16 maart 2018 te 09:13 uur werd ter aanhouding van verdachte [verdachte] en voor het doen van doorzoeking binnengetreden in de woning en aangrenzend bedrijfspand aan de [adres 2] te ’s-Hertogenbosch.
Tijdens de doorzoeking in de woning [adres 2] zijn de volgende verdovende middelen aangetroffen en in beslag genomen.
  • Een plastic zak met hennep. Deze plastic zak is voorzien van de beslagcode W02-26 en is aangetroffen in de garage. De plastic zak lag op een doos naast de kast rechts. Deze plastic zak is op 16 maart 2018 door de afdeling Forensische Ondersteuning van de eenheid Oost-Brabant gewogen. Het brutogewicht bedroeg 190 gram.
  • Een aluminiumkleurige zak met daarin een plastic zak met henneptoppen, aangetroffen in de bijkeuken. De aluminiumkleurige zak lag tussen de koelkast en de drankkoelkast. Deze aluminiumkleurige plastic zak met henneptoppen is voorzien van de beslagcode W02-27. Deze plastic zak is op 16 maart 2018 door de afdeling Forensische Ondersteuning van de eenheid Oost-Brabant gewogen. Het brutogewicht bedroeg 1.170 gram.
  • Twee bladzijden uit een kladblok met daarop aantekeningen (aantallen, vermoedelijk bedragen en tekst). Op een van de bladzijden stond geschreven: "Kniplocatie". Deze bladzijden zijn voorzien van de beslagcode W02-22 en zijn aangetroffen in een kastje in de keuken.
  • Kladblaadje met daarop aantekeningen waaronder "250 stekken". Het kladblaadje is voorzien van de beslagcode W02-34 en is aangetroffen in de aquariumkast in de serre.

Item 1 – Plastic zak met plantenresten W02.26

In de garage bij de woning op het adres [adres 2] te ’s-Hertogenbosch werd een plastic zak met plantenresten aangetroffen en in beslag genomen.
Op de aan mij overhandigde doorzichtige plastic zak zat een sticker met de tekst: "OBRAA17030-Bvumba, [verdachte] , [adres 2] 's -Hertogenbosch, DRR beslagnummer W02.26, datum 16-03-2018".
Bij nader onderzoek van de aan mij aangeboden plastic zak met plantenresten zag ik dat het hier ging om groene gedroogde plantenresten. Bij het openen van deze plastic zak rook ik de mij bekende kenmerkende geur die verbonden is aan hennep. Ik herkende deze gedroogde groene plantenresten als hennep, zijnde een stof welke vermeld staat op lijst 2 van de Opiumwet.
De gedroogde plantenresten werden al tijdens de doorzoeking, ter plaatse dus, door collega’s van Forensische Opsporing gewogen en hadden een gewicht van ongeveer 190 gram (inclusief verpakking).
Door mij werd een monster genomen van deze partij gedroogde plantenresten en getest middels de zogenoemde MMC International BV testen. Bij de gehouden indicatieve narcoticatest (MMC kleur-reactietest) bleek dat deze stoffen reageerden op de aanwezigheid van hennep.

Item 2 – Zilverkleurige zak met plantenresten W02.27

In de bijkeuken van de woning op het adres [adres 2] te ’s-Hertogenbosch, op de grond tussen de koelkast en de drankenkast, werd een boodschappentas aangetroffen. In deze boodschappentas zat een zilverkleurige zak met daarin een plastic zak met plantenresten. Hierop werd de zilverkleurige zak met inhoud in beslag genomen.
Op de aan mij overhandigde zilverkleurige zak met inhoud zat een sticker met de tekst: "OBRAA17030-Bvumba, [verdachte] , [adres 2] 's -Hertogenbosch, DRR beslagnummer W02.27, datum 16-03-2018".
Bij nader onderzoek van de aan mij aangeboden zilverkleurige zak met plantenresten zag ik, dat het hier ging om groene gedroogde plantenresten. Bij het openen van de zak rook ik de mij bekende kenmerkende geur die verbonden is aan hennep. Ik herkende deze gedroogde groene plantenresten als hennep, zijnde een stof welke vermeld staat op lijst 2 van de Opiumwet.
De gedroogde plantenresten werden al tijdens de doorzoeking, ter plaatse dus, door collega's van Forensische Opsporing gewogen en hadden een gewicht van ongeveer 1170 gram (inclusief verpakking).
Door mij werd een monster genomen van deze partij gedroogde plantenresten en getest middels de zogenoemde MMC International BV testen. Bij de gehouden indicatieve narcoticatest (MMC kleur-reactietest) bleek dat deze stoffen reageerden op de aanwezigheid van hennep.
3.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 20 maart 2018 met bijlagen, pagina’s 283-298 van het zaaksdossier drugs, voor zover inhoudende:
O: Bij de doorzoeking op 16 maart 2018 van de woning [adres 2] te ’s-Hertogenbosch werden een aantal andere goederen aangetroffen waarover wij jou wat vragen willen stellen.
O: In de garage werd een plastic zak met hennepgruis aangetroffen. De plastic zak lag op een doos naast de kast rechts. Het betrof in totaal 190 gram. Wij tonen de verdachte een kopie van de hiervan gemaakte foto.
V: Van wie was deze plastic zak met hennepgruis en wat weet je er van?
A: Deze is van mij. Ik rook elke dag wel wat hennep.
O: Er is een briefje aangetroffen met daarop geschreven onder andere ‘Duitser 2 kilo Haze’, ‘3 gewone’ en een bedrag van 12.000. Het kladblokje is aangetroffen in de keuken en in een lade van het wijnkastje. Haze is een duurder hennepsoort. We tonen de verdachte een kopie van dit briefje en deze zal als bijlage 5 bij dit proces-verbaal worden gevoegd
(griffier: deze bijlage is aan dit arrest aangehecht).
O: In een kastje in de keuken werd een kladblok aangetroffen met daarop een aantal aantekeningen. Op twee bladzijden van dit kladblok stonden bedragen met teksten waaronder ‘kniplocatie’ geschreven. Wij, verbalisanten, toonden de verdachte een kopie van de foto van de teksten op deze twee bladzijden. Zie bijlage 6 en 6a
(griffier: deze bijlagen zijn aan dit arrest aangehecht).
O: In de aquariumkast in de serre werd een kladblaadje aangetroffen waarop aantekeningen stonden waaronder ‘250 stekken’. Wij, verbalisanten, toonden de verdachte een kopie van de foto van dit inbeslaggenomen kladblaadje. Zie bijlage 7
(griffier: deze bijlage is aan dit arrest aangehecht).
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 19 maart 2018, pagina 189 van het algemeen dossier, voor zover inhoudende:
V: Hoe ziet uw gezinssituatie eruit?
A: Samen met [partner] .
V: Wat is uw huidige woonadres?
A: [adres 2]
V: Hoe lang woont u daar al?
A: Al ongeveer 5 of 6 jaar.
5.
De eigen waarneming van hof betreffende het handschrift op pagina’s 295-298 van het zaaksdossier drugs en pagina 69 van het zaaksdossier oplichting verzekeringsmaatschappij:
Het hof neemt waar dat de ‘s’ op dossierpagina 69 van het zaaksdossier oplichting verzekeringsmaatschappij – te weten het aanrijdingsformulier
(griffier: het aanrijdingsformulier is aan dit arrest aangehecht)– op twee manieren wordt geschreven. Het hof neemt voorts waar dat deze ‘s’-en overeenkomen met de twee manieren waarop de ‘s’ wordt geschreven op dossierpagina 298 van het zaaksdossier drugs.
Het hof neemt waar dat de manier van het schrijven van de ‘f’, de ‘k’, de ‘t’ en de ‘b’ op dossierpagina 69 van het zaaksdossier oplichting verzekeringsmaatschappij – te weten het aanrijdingsformulier – overeenkomt met het schrijven van deze letters op dossierpagina’s 295 tot en met 298 van het zaaksdossier drugs.
Ten aanzien van het onder feit 4 bewezenverklaarde
Het hof zal, nu de verdachte heeft bekend dat hij het onder feit 4 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld en zijn raadsman dienaangaande geen vrijspraak heeft bepleit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal van de in deze zaak gehouden terechtzitting bij de rechtbank te ’s-Hertogenbosch op 17 maart 2022, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte [verdachte] ;
Het proces-verbaal van verhoor aangever [aangever] , pagina’s 114-115 van het zaaksdossier oplichting verzekeringsmaatschappij;
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina’s 112-113 van het zaaksdossier oplichting verzekeringsmaatschappij;
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [mededader 1] , pagina’s 105-106 van het zaaksdossier oplichting verzekeringsmaatschappij;
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [mededader 2] , pagina’s 176-178 van het zaaksdossier oplichting verzekeringsmaatschappij;
Een schriftelijk bescheid, te weten een aanrijdingsformulier d.d. 22 december 2017, pagina 69 van het zaaksdossier oplichting verzekeringsmaatschappij;
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 augustus 2018, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , pagina’s 11-15 van het zaaksdossier oplichting verzekeringsmaatschappij;
Het proces-verbaal van bevindingen herbeluisteren tapgesprekken d.d. 21 augustus 2018 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] , pagina’s 30-64 van het zaaksdossier oplichting verzekeringsmaatschappij.
Bewijsoverwegingen
Aan de verdachte is onder feit 2 tenlastegelegd dat hij op 16 maart 2018 te ’s-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk 1360 gram hennep in zijn woning aanwezig heeft gehad.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De advocaat-generaal acht de verklaring van getuige [getuige 4] dat de zak met 1170 gram hennep van hem was ongeloofwaardig.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het opzettelijk aanwezig hebben van de 1170 gram hennep, zoals onder feit 2 is ten laste gelegd, bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de verdachte ontkent dat de zak met 1170 gram hennep van hem is, terwijl getuige [getuige 4] heeft bekend dat deze hennep hem toebehoort. [getuige 4] kwam in de ochtend van 16 maart 2018 naar de woning van de verdachte om aan de verdachte de zak met henneptoppen te laten zien, maar de verdachte moest toen snel weg. [getuige 4] zou de zak met henneptoppen tussen de koelkast en de drankenkast hebben gezet, waarna hij weg is gegaan voor een afspraak. Hij wilde later op de dag terug komen om de zak met henneptoppen op te halen en alsnog aan de verdachte te laten zien, maar toen was de politie aanwezig in de woning en bezig met een doorzoeking. Voorts was de woning van de verdachte waar de hennep is aangetroffen voor meerdere personen toegankelijk.
Het oordeel van het hof
Op grond de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat in de woning van de verdachte op het adres [adres 2] een plastic zak met hennep van in totaal 190 gram in de garage is aangetroffen. Daarnaast lag in de woning (bijkeuken) van de verdachte tussen de koelkast en de drankkoelkast een aluminiumkleurige zak met daarin 1170 gram henneptoppen.
Tijdens zijn verhoor bij de politie op 20 maart 2018 heeft de verdachte verklaard dat de plastic zak met 190 gram hennep van hem was. Hij rookte elke dag wel wat hennep.
Met betrekking tot de zak met 1170 gram hennep heeft de verdachte wisselend verklaard. Tijdens zijn verhoor bij de politie op 20 maart 2018 verklaarde de verdachte dat hij denkt dat de hennep van [persoon 1] is. [persoon 1] komt elke vrijdag bij hem en de verdachte vermoedt dat hij deze zak met henneptoppen op de dag van de inval in zijn pand heeft achtergelaten. Op 8 juni 2018 is vervolgens door de verdediging een brief overgelegd van [getuige 4] waarin deze verklaart dat hij op 16 maart 2018 bij de verdachte is geweest, dat hij even weg moest en toen de zak met daarin 1170 gram henneptoppen bij de verdachte tussen de koelkasten heeft gezet. Toen [getuige 4] terug kwam, was er politie en is hij meteen weggegaan. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat [persoon 1] en [getuige 4] allebei bij hem waren kort voor de inval om wiet af te geven. [getuige 4] is als getuige op de terechtzitting in hoger beroep gehoord en heeft zijn verklaring bevestigd. Hij verklaarde ten overstaan van het hof dat hij de zak met henneptoppen aan de verdachte wilde laten zien, maar dat de verdachte snel weg moest. Hij kent geen [persoon 1] .
De verdachte verklaarde ter terechtzitting in hoger beroep dat zowel [persoon 1] als getuige [getuige 4] in de ochtend van 16 maart 2018 bij hem zijn geweest, maar niet gelijktijdig.
Voorts verklaarde de verdachte dat hij alleen met zijn toenmalige vriendin [partner] in de woning woonde en dat de hennep niet van haar is.
Het hof acht de verklaringen van de verdachte en getuige [getuige 4] niet geloofwaardig. De verdachte wisselt in zijn verklaringen en heeft het in eerste instantie helemaal niet over [getuige 4] die de ochtend voorafgaande aan de doorzoeking bij hem is geweest. Bovendien zijn naast de hennep ook kladblaadjes in de woning van de verdachte gevonden met aantekeningen over hennepteelt en -verkoop. Zo stonden op deze kladblaadjes aantallen – vermoedelijk bedragen – en teksten als ‘kniplocatie’, ‘betaald’, ‘bruin’, ‘250 stekken’, ’12 lampen 600 W’, ‘2 filters’ en ‘1 PH-meter’. Het hof heeft het handschrift van deze aantekeningen vergeleken met het door de verdachte ingevulde aanrijdingsformulier van het onder feit 4 tenlastegelegde. Het hof constateert dat de ‘s’ op de kladblaadjes en het aanrijdingsformulier op dezelfde manier wordt geschreven. Daarnaast komt de manier van het schrijven van de ‘f’, de ‘k’, de ‘t’ en de ‘b’ opvallend met elkaar overeen. Op grond van deze vergelijking stelt het hof vast dat het handschrift op de kladblaadjes in de woning het handschrift van de verdachte betreft.
Gelet hierop acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat ook de aangetroffen 1170 gram henneptoppen van de verdachte waren en hij deze daar heeft neergelegd.
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het onder feit 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van oplichting.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan de verdachte – ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten – een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van het voorarrest op zal leggen.
De raadsman van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft het hof verzocht aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar aan hem voor elk afzonderlijk bewezenverklaarde feit een maximale taakstraf op te leggen, eventueel met een deels voorwaardelijke straf. De raadsman heeft daarbij onder meer verwezen naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij in zijn woning ongeveer 1360 gram hennep – zijnde een grote hoeveelheid – opzettelijk aanwezig heeft gehad. Het (frequente) gebruik van softdrugs kan de gezondheid van personen schaden en het aanwezig hebben van hennep staat in relatie tot de handel in softdrugs, hetgeen allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten met zich brengt. Door zijn handelwijze heeft de verdachte bijgedragen aan deze nadelige gevolgen. Daarnaast heeft de verdachte in zijn woning een vuurwapen en zes bijbehorende kogelpatronen voorhanden gehad. Het ongeoorloofde bezit van wapens kan in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen en een gevoel van onveiligheid in de samenleving veroorzaken.
Het hof acht in het bijzonder de combinatie van het voorhanden hebben van een verboden wapen en het aanwezig hebben van hennep(toppen) en kladblaadjes met aantekeningen over de teelt en verkoop van hennep zeer kwalijk en zorgelijk, te meer in het licht van de tapgesprekken in het dossier van 13 juli 2017 (dossierpagina 325):
“ [verdachte] : je moet naar mij toe komen met één kast jongen want ze zijn net terug geweest.
(…)
[verdachte] : [persoon 2] LUISTER! Ik MOET er eentje hebben... ze zijn net terug geweest maat bij mijn huis zeg ik, met PISTOLEN (…) [persoon 2] LUISTER MAAT ER IS BIJ MIJ INGEBROKEN EN ER KOMEN NET OP EEN MOTORSCOOTER TWEE JONGENS VOORBIJ MET EEN PISTOOL. DIE WILDEN HIE….(…) DUS KOM NOU GEWOON HIER DIE KANKERDING BRENGEN EN HEEL SNEL.”
Met deze omstandigheid houdt het hof in strafverzwarende zin rekening.
Ten slotte is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij samen met anderen een verzekeringsmaatschappij heeft opgelicht en bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van € 5.500,00 door onder meer een aanrijding op papier in scène te zetten. Met een valselijk opgemaakt schadeformulier en de daarbij overgelegde valse aankoopfactuur van de auto is de verzekeringsmaatschappij bewogen om onverschuldigd verzekeringsgeld aan de verdachte uit te keren. Voorts leidt verzekeringsfraude tot premieverhoging voor bonafide verzekeringsnemers. Ook zij worden hierdoor indirect benadeeld. De verdachte heeft daarmee geen rekening gehouden en heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 januari 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, waaronder voor handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en voor vermogensdelicten. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens blijkt uit voornoemd uittreksel dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van het door de Reclassering Nederland d.d. 21 maart 2018 opgestelde reclasseringsadvies voorgeleiding rechter-commissaris.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij een eigen bedrijf is gestart en een eigen huurwoning heeft. Uit de door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde financiële stukken van een accountant wordt de verklaring van de verdachte met betrekking tot zijn eigen bedrijf ondersteund.
Ten slotte heeft het hof acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Deze oriëntatiepunten gaan bij het aanwezig hebben van 500-2500 gram softdrugs uit van een taakstraf voor de duur van 100 uren. Voorts gaan de oriëntatiepunten bij het voorhanden hebben van een pistool van categorie III in een woning uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en mede vanuit een oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. In hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht, ziet het hof geen aanleiding om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, mede gelet op de ernst van het bewezenverklaarde. Het hof ziet echter wel aanwijzingen, waaronder het eigen bedrijf van de verdachte en zijn recente justitiële documentatie, dat de verdachte op de goede weg lijkt te zijn. Het hof zal de verdachte daarom veroordelen tot een (gevangenis)straf die deze goede ontwikkelingen niet behoeft te doorkruisen.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 19 maart 2018 in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft vervolgens op 31 maart 2022 vonnis gewezen. Aldus is de redelijke termijn in eerste aanleg overschreden met 2 jaren. Van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen, is het hof niet gebleken.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de gevangenisstraf zal matigen met één maand.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
Beslag
Terugave aan de verdachte
Het hof is van oordeel dat de onder de verdachte inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven horloge moet worden teruggegeven aan de verdachte, nu naar het oordeel van het hof het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.
Onttrekking aan het verkeer
Het hof is van oordeel dat het inbeslaggenomen vuurwapen en de inbeslaggenomen munitie, met betrekking waarvan het onder feit 1 bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 9, 22c, 22d, 36b, 36c, 47, 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de partiële vrijspraak van het onder feit 3 tenlastegelegde, te weten van de witwashandelingen voor zover dit betreft de aankoop van bouwmaterialen en hout bij [bedrijf 1] in de periode van 1 januari 2018 tot en met 16 maart 2018 te 's-Hertogenbosch;
vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een vuurwapen (pistool, goednummer PL2100-2017102901-1325214);
- munitie (patroon, goednummer PL2100-2017102901-1325215);
gelast de
teruggaveaan de verdachte van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een horloge (IBN-code: OBRAA17030 449544, kleur zilver, Rolex, blauwe wijzerplaat).
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. drs. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 25 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.M. Hilverda en mr. E.N. van der Spoel zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.