[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [adres 1] .
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte partieel vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde, te weten van de witwashandelingen voor zover dit betreft de aankoop van bouwmaterialen en hout bij [bedrijf 1] in de periode van 1 januari 2018 tot en met 16 maart 2018 te ’s-Hertogenbosch.
De rechtbank heeft het door haar bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
- ‘ ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (feit 1);
- ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel’ (feit 2);
- ‘gewoontewitwassen’ (feit 3), en
- ‘medeplegen van oplichting’ (feit 4),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelast van het onder de verdachte inbeslaggenomen horloge.
Ten slotte heeft de rechtbank bij het vonnis het (reeds geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Met betrekking tot het inbeslaggenomen horloge heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze kan worden teruggegeven aan de verdachte.
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van het onder feit 1 en feit 4 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Daarnaast heeft de raadsman vrijspraak van het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde bepleit. Tevens heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot het inbeslaggenomen horloge heeft de raadsman geen standpunt ingenomen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank partieel vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde, te weten van de witwashandelingen voor zover dit betreft de aankoop van bouwmaterialen en hout bij [bedrijf 1] in de periode van 1 januari 2018 tot en met 16 maart 2018 te ’s-Hertogenbosch. Het hof is van oordeel dat deze partiële vrijspraak als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd.
Het hoger beroep is onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat tegen deze beschermde partiële vrijspraak is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Het bestreden vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 maart 2018 te ’s-Hertogenbosch een of meer wapens van categorie III, te weten een vuurwapen in de vorm van een pistool (merk Zoraki, model M2906) en/of een patroonhouder en/of munitie van categorie III, te weten zes, in elk geval een aantal, kogelpatronen (merk CBC kaliber .32 Auto (7.65 mm)), voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 16 maart 2018 te ’s-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten ongeveer 1360 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 16 maart 2018, te ’s-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen heeft schuldig gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
(telkens) van (een) voorwerp(en), te weten:
- in of omstreeks de periode van 14 maart 2014 tot en met 26 oktober 2017 (een) hoeveelheid/-heden contant geld (contante stortingen op rekeningnummer [rekeningnummer] van [bedrijf 2] ten bedrage van ongeveer 38.877 euro), en/of
- in of omstreeks de periode van 01 januari 2014 tot en met 16 maart 2018 (een) hoeveelheid/-heden contant geld (contante betalingen voor de huur van het pand [adres 2] te ’s-Hertogenbosch aan [verhuurder] , ten bedrage van (totaal) ongeveer 42.700 euro),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans (telkens) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) was/waren of wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en/of
(telkens) (een) voorwerp(en), te weten:
- in of omstreeks de periode van 14 maart 2014 tot en met 26 oktober 2017 (een) hoeveelheid/-heden contant geld (contante stortingen op rekeningnummer [rekeningnummer] van [bedrijf 2] ten bedrage van ongeveer 38.877 euro), en/of
- in of omstreeks de periode van 01 januari 2014 tot en met 16 maart 2018 (een) hoeveelheid/-heden contant geld (contante betalingen voor de huur van het pand [adres 2] te ’s-Hertogenbosch aan [verhuurder] , ten bedrage van (totaal) ongeveer 42.700 euro),
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4.
hij in of omstreeks de periode van 14 december 2017 tot en met 11 januari 2018 te ’s-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een schadeuitkering ten bedrage van 5.500 euro, door
- nadat hij, verdachte, met een op naam van (zijn vriendin/partner) [partner] bij [bedrijf 3] verzekerde personenauto (Mini Cooper, kenteken [kenteken] ) een aanrijding had veroorzaakt, valselijk en in strijd met de waarheid met zijn mededader [mededader 1] af te spreken om een (andere) aanrijding (op papier) in scène te zetten, waarbij de schuld bij de wederpartij [mededader 1] zou liggen, en/of
- nadat zijn mededader [mededader 1] zijn rijbewijs-, verzekeringsgegevens en de gegevens van de personenauto in gebruik bij die [mededader 1] aan hem, verdachte had verstrekt, een door hem, verdachte, valselijk op naam van verzekeringnemer [partner] ingevuld en ondertekend schadeaanrijdingsformulier, waarop de gegevens van de in scène gezette aanrijding waren vermeld, aan een verzekeringstussenpersoon ( [bedrijf 4] ) van [bedrijf 3] te verstrekken, en/of
- aan de verzekeringstussenpersoon ( [bedrijf 4] ) van [bedrijf 3] een (door mededader [mededader 2] opgemaakte) valse aankoopnota van die personenauto, waarop een hogere dan de werkelijke aankoopprijs was vermeld, te verstrekken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep – onder feit 3 ten laste gelegd dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de periode van 1 januari 2014 tot en met 16 maart 2018 van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen, door contante geldbedragen van ongeveer € 38.877,00 te storten op het rekeningnummer van de [bedrijf 2] en contante betalingen te verrichten van in totaal ongeveer € 42.700,00 aan huur voor het pand [adres 2] te ’s-Hertogenbosch.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu de verklaring van de verdachte dat hij legale inkomsten heeft verworven door mee te doen aan kansspelen als TOTO, Lotto, pokeren en casinospelen niet te verifiëren is en daarmee niet aannemelijk is geworden. Zo worden Lotto-bonnen niet op naam uitgegeven en zijn deze verhandelbaar. Voorts is niet bekend wat steeds het door de verdachte ingelegde bedrag is geweest en daarmee ook niet in hoeverre de inkomsten de uitgaven overstijgen. Ten slotte is het aantal bezoeken van de verdachte aan [bedrijf 5] – voor een persoon die veel zou gokken – relatief laag en zijn er geen depottransacties en speelwinstverklaringen met betrekking tot de verdachte bekend.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 3 tenlastegelegde bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring heeft afgelegd, immers heeft de verdachte legale inkomsten verworven door mee te doen aan kansspelen als TOTO, Lotto, pokeren en casinospelen. Zijn verklaring wordt onderbouwd door de tijdens de doorzoeking in zijn woning aangetroffen TOTO/Lotto-bonnetjes en de verklaring van de mede-eigenaar van de [bedrijf 6] , die bevestigde dat de verdachte regelmatig bij hen TOTO of Lotto-deelnamekaarten kocht en wel eens voor meer dan € 100,00 aan kaarten kocht. De TOTO/Lotto-bonnetjes betreffen een totaalbedrag van meer dan € 17.000,00 en hebben alleen betrekking op 2016. Het is evenwel niet onaannemelijk dat de verdachte in de overige jaren ook inkomsten via TOTO of de Lotto heeft verworven. Daarnaast worden de bezoeken van de verdachte aan [bedrijf 5] tevens bevestigd in het dossier.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, en artikel 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig (eigen) misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van deze wetsartikelen vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Het hof leidt uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
In het procesdossier is geen bewijs voorhanden dat de verdachte contant geld heeft verworven dat onmiddellijk of middellijk afkomstig is uit een aantoonbaar concreet brondelict. Wel was er sprake van een vermoeden van witwassen, nu de verdachte in de tenlastegelegde periode van 1 januari 2014 tot en met 16 maart 2018 geen legale inkomsten en geen vermogensbestanddelen had waarmee de contante stortingen van € 38.877,00 op de bankrekening van [bedrijf 2] en de contante betalingen voor de huur van het pand [adres 2] te ’s-Hertogenbosch ten belope van een bedrag van € 42.700,00 kunnen worden verklaard.
De verdachte heeft vervolgens aangevoerd dat hij in de tenlastegelegde periode veel legale inkomsten heeft verworven door mee te doen aan kansspelen als TOTO, Lotto, pokeren en casinospelen. Hij verklaarde dat hij in het casino zelden verlies speelt, meestal quitte of wat winst. Hij speelde iedere dag TOTO en zou aan de kansspelen ongeveer € 3.000,00 per maand verdienen.
Tijdens de onaangekondigde doorzoeking van de woning van de verdachte op 16 maart 2018 zijn door verbalisanten uitbetalingsbewijzen van TOTO/Lotto-prijzengeld aangetroffen en inbeslaggenomen. Uit die uitbetalingsbewijzen volgt dat het geld is geïncasseerd bij het [bedrijf 6] in ’s-Hertogenbosch. De uitbetalingsbewijzen hebben betrekking op het jaar 2016 en betreffen in totaal een bedrag van € 17.211,43. De eigenaren van [bedrijf 6] , [getuige 1] en [getuige 2] , zijn als getuige door de politie gehoord. [getuige 2] verklaarde dat de verdachte al lang klant is van de winkel en vaak in de winkel komt om sigaretten en TOTO- en Lotto-deelnamekaarten te kopen, wel eens voor meer dan € 100,00. Hij haalt volgens de getuige ook wel eens in de winkel prijzengeld op.
Naast de bij de verdachte thuis op 16 maart 2018 aangetroffen TOTO/Lotto-uitbetalingsbewijzen, bezat de verdachte er daarvan nog meer. Immers, de verdachte verklaarde op 19 maart 2018 (dossierpagina 190) dat hij
(hof: ook)TOTO-bonnen naar de bank en de Belastingdienst had opgestuurd, omdat zij vroegen waar hij al dat geld vandaan haalde. Dit wordt bevestigd door de verklaring van [getuige 1] (dossierpagina 304) dat enkele weken voor 12 juni 2018 mannen van de Belastingdienst bij hen in de winkel waren geweest die informeerden naar de aankoop en het inwisselen van TOTO-bonnen door de verdachte. Zij hadden ook een hoeveelheid bonnen bij zich met bedragen die in hun zaak waren uitbetaald.
Op grond van voorgaande feiten en omstandigheden acht het hof de verklaring van de verdachte niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk dat hij niet alleen in 2016 maar ook in de overige tenlastegelegde jaren substantiële inkomsten uit (onder meer) Lotto en TOTO heeft gehad. Naast de bij de verdachte aangetroffen uitbetalingskaarten van de TOTO uit 2016, bezat immers ook de Belastingdienst van de verdachte ontvangen TOTO-uitbetalingskaarten afkomstig van hetzelfde [bedrijf 6] -filiaal en waren de uitbetaalde bedragen kennelijk dusdanig dat zij het de moeite waard vonden om daarnaar in dat filiaal navraag te doen. De verdachte heeft aldus een concrete, deels verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de herkomst van het geld. Dit betekent dat het hof niet tot het oordeel kan komen dat het niet anders kan zijn dan dat de contante stortingen van € 38.877,00 op de bankrekening van [bedrijf 2] en de contante betalingen voor de huur ten belope van een bedrag van € 42.700,00 geld betreft dat uit misdrijf afkomstig is.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 16 maart 2018 te ’s-Hertogenbosch een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen in de vorm van een pistool (merk Zoraki, model M2906) en een patroonhouder en munitie van categorie III, te weten zes kogelpatronen (merk CBC kaliber .32 Auto (7.65 mm)), voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 16 maart 2018 te ’s-Hertogenbosch opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten ongeveer 1360 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij omstreeks de periode van 14 december 2017 tot en met 11 januari 2018 te ’s-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een schadeuitkering ten bedrage van 5.500 euro, door
- nadat hij, verdachte, met een op naam van zijn vriendin/partner [partner] bij [bedrijf 3] verzekerde personenauto, Mini Cooper, kenteken [kenteken] , een aanrijding had veroorzaakt, valselijk en in strijd met de waarheid met zijn mededader [mededader 1] af te spreken om een andere aanrijding op papier in scène te zetten, waarbij de schuld bij de wederpartij [mededader 1] zou liggen, en
- nadat zijn mededader [mededader 1] zijn rijbewijs-, verzekeringsgegevens en de gegevens van de personenauto in gebruik bij die [mededader 1] aan hem, verdachte had verstrekt, een door hem, verdachte, valselijk op naam van verzekeringnemer [partner] ingevuld en ondertekend schadeaanrijdingsformulier, waarop de gegevens van de in scène gezette aanrijding waren vermeld, aan een verzekeringstussenpersoon ( [bedrijf 4] ) van [bedrijf 3] te verstrekken, en
- aan de verzekeringstussenpersoon ( [bedrijf 4] ) van [bedrijf 3] een door mededader [mededader 2] opgemaakte valse aankoopnota van die personenauto, waarop een hogere dan de werkelijke aankoopprijs was vermeld, te verstrekken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren in het dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, Team Opsporing, onderzoek OBRAA17030-Bvumba, gesloten d.d. 30 september 2019, inhoudende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal met daarin gerelateerde bijlagen.
Het dossier omvat een aantal deeldossiers bevattende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden, te weten:
een algemeen dossier, proces-verbaalnummer OBRAA17030-543, onderzoek Bvumba, doorgenummerde pagina’s 1-226;
een zaaksdossier drugs, proces-verbaalnummer OBRAA17030-541, doorgenummerde pagina’s 227-299;
een zaaksdossier vuurwapen en munitie, proces-verbaalnummer OBRAA17030-540, doorgenummerde pagina’s 300-352;
een zaaksdossier oplichting verzekeringsmaatschappij, proces-verbaalnummer OBRAA17030-340, doorgenummerde pagina’s 1-178;
een zaaksdossier witwassen, proces-verbaalnummer OBRAA17030-581, doorgenummerde pagina’s 1-466;
een persoonsdossier verdachte [verdachte] , proces-verbaalnummer OBRAA17030-518, doorgenummerde pagina’s 1-18.
Ten aanzien van het onder feit 1 bewezenverklaarde
Het hof zal, nu de verdachte heeft bekend dat hij het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld en zijn raadsman dienaangaande geen vrijspraak heeft bepleit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen:
Het proces-verbaal van de in deze zaak gehouden terechtzitting bij de rechtbank te ’s-Hertogenbosch op 17 maart 2022, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte [verdachte] ;
Het proces-verbaal van bevindingen vuurwapen en houder met munitie d.d. 10 september 2019, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , pagina 306 van het zaaksdossier vuurwapen en munitie;
Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek wapen d.d. 26 maart 2018, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , pagina’s 311-313 van het zaaksdossier vuurwapen en munitie.
Ten aanzien van het onder feit 2 bewezenverklaarde
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het onder feit 2 bewezenverklaarde heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 september 2019, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , pagina’s 230-233 van het zaaksdossier drugs:
Op 16 maart 2018 te 09:13 uur werd ter aanhouding van verdachte [verdachte] en voor het doen van doorzoeking binnengetreden in de woning en aangrenzend bedrijfspand aan de [adres 2] te ’s-Hertogenbosch.
Tijdens de doorzoeking in de woning [adres 2] zijn de volgende verdovende middelen aangetroffen en in beslag genomen.
- Een plastic zak met hennep. Deze plastic zak is voorzien van de beslagcode W02-26 en is aangetroffen in de garage. De plastic zak lag op een doos naast de kast rechts. Deze plastic zak is op 16 maart 2018 door de afdeling Forensische Ondersteuning van de eenheid Oost-Brabant gewogen. Het brutogewicht bedroeg 190 gram.
- Een aluminiumkleurige zak met daarin een plastic zak met henneptoppen, aangetroffen in de bijkeuken. De aluminiumkleurige zak lag tussen de koelkast en de drankkoelkast. Deze aluminiumkleurige plastic zak met henneptoppen is voorzien van de beslagcode W02-27. Deze plastic zak is op 16 maart 2018 door de afdeling Forensische Ondersteuning van de eenheid Oost-Brabant gewogen. Het brutogewicht bedroeg 1.170 gram.
- Twee bladzijden uit een kladblok met daarop aantekeningen (aantallen, vermoedelijk bedragen en tekst). Op een van de bladzijden stond geschreven: "Kniplocatie". Deze bladzijden zijn voorzien van de beslagcode W02-22 en zijn aangetroffen in een kastje in de keuken.
- Kladblaadje met daarop aantekeningen waaronder "250 stekken". Het kladblaadje is voorzien van de beslagcode W02-34 en is aangetroffen in de aquariumkast in de serre.