ECLI:NL:GHSHE:2024:1

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
20-000312-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake hennepteelt en diefstal van elektriciteit en water

In deze zaak heeft het gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 2 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is ter zake van het beroep- of bedrijfsmatig telen van ongeveer 628 hennepplanten en de diefstal van elektriciteit en water veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan de feiten. De verdachte heeft tijdens het proces betoogd dat hij de schuur waarin de hennepkwekerij was aangetroffen had verhuurd aan een derde, maar het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was en dat hij verantwoordelijk was voor de hennepteelt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte illegaal elektriciteit en water heeft afgenomen ten behoeve van de hennepkwekerij, wat heeft geleid tot een verhoogd risico op brandgevaar. De verdachte is eerder onherroepelijk veroordeeld voor strafbare feiten, maar niet recent en niet voor overtredingen van de Opiumwet. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn medische situatie en zijn rol als steungezin voor de gemeente. De straf is gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000312-23
Uitspraak : 2 januari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 24 januari 2023 in de strafzaak met parketnummer 01-083729-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het onder feit 1 impliciet primair tenlastegelegde, te weten het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken van hennep in of omstreeks de periode van 21 januari 2020 tot en met 4 februari 2020 te Nistelrode.
De rechtbank heeft het overig tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als:
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 1, impliciet subsidiair);
  • ‘diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking’ (feit 2) en
  • ‘diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking’ (feit 3),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte en door de officier van justitie in het arrondissementsparket Oost-Brabant is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde onder feit 1, feit 2 en feit 3 zal bewezen verklaren – waarbij ten aanzien van feit 1 tevens het telen van hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf bewezen kan worden geacht – en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daarnaast heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 januari 2020 tot en met 4 februari 2020 te Nistelrode, in elk geval in Nederland, (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 628 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 januari 2020 tot en met 4 februari 2020 te Nistelrode, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 januari 2020 tot en met 4 februari 2020 te Nistelrode, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid water, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 21 januari 2020 tot en met 4 februari 2020 te Nistelrode in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [adres] een grote hoeveelheid van ongeveer 628 hennepplanten, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 21 januari 2020 tot en met 4 februari 2020 te Nistelrode met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid elektriciteit toebehorende aan [benadeelde 1] , waarbij verdachte die onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
3.
hij in de periode van 21 januari 2020 tot en met 4 februari 2020 te Nistelrode met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid water, toebehorende aan [benadeelde 2] , waarbij verdachte die onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de verdachte de schuur op zijn perceel heeft verhuurd aan een derde, te weten [medeverdachte] . De hennepkwekerij zou door [medeverdachte] opgebouwd moeten zijn in december 2019, toen de verdachte en zijn partner op vakantie waren. Deze verklaring van de verdachte vindt ondersteuning in diverse getuigenverklaringen en het scenario kan daarom niet als hoogst onwaarschijnlijk terzijde worden geschoven. Uit niets is gebleken dat de verdachte enige wetenschap van, dan wel beschikkingsmacht had over de in de kelder onder de schuur aangetroffen hennepkwekerij. Er zijn geen bewijsmiddelen in het dossier waaruit kan worden vastgesteld dat de verdachte (actieve) betrokkenheid had bij de teelt van de hennep. Uit het enkele feit dat de getuigen geen andere personen dan de verdachte nabij de schuur hebben waargenomen, kan niet worden afgeleid dat de verdachte de persoon moet zijn geweest die verantwoordelijk is voor het telen van de hennep.
Dat de verdachte zich bewust was, of had moeten zijn, van de diefstal van water en elektriciteit is ook niet gebleken nu de stroom ondergronds was afgetapt en het T-stuk voor de meter niet zichtbaar was, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat op 4 februari 2020 een brand is uitgebroken in de schuur op het perceel aan [adres] . Bij aankomst van de brandweer en de politie werd geconstateerd dat in de kelder van de schuur een hennepkwekerij met twee kweekruimtes aanwezig was. In de eerste kweekruimte stonden 328 hennepplanten en in de tweede kweekruimte stonden minimaal 300 hennepplanten. Door de fraude-inspecteur van netwerkbeheerder [benadeelde 1] werd geconstateerd dat de elektriciteitsvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen doordat in de hoofdwoning onderin de meterkast een aansluiting gemaakt was voor de meter langs. Door de inspecteur kwaliteitsbewaking van [benadeelde 2] werd geconstateerd dat er voor de watermeter een T-stuk was geplaatst waardoor het water dat werd afgenomen door de watermeter niet correct werd waargenomen.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk telen van ongeveer 628 hennepplanten in de kelder onder de schuur op het perceel aan [adres] en of de verdachte illegaal (hoeveelheden) elektriciteit en water heeft weggenomen, zoals de verdachte onder feit 1, feit 2 en feit 3 wordt verweten. Naar het oordeel van het hof luidt het antwoord op deze vragen bevestigend en daartoe overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft tijdens zijn verhoren bij de politie op 4 en 5 februari 2020 telkens een beroep op zijn zwijgrecht gedaan.
Ongeveer drie maanden na het aantreffen van de hennepkwekerij heeft de verdachte een verklaring op schrift gesteld waarin hij verklaart dat hij de schuur op zijn perceel vanaf 16 december 2019 aan [medeverdachte] heeft verhuurd en dat deze persoon de hennepkwekerij moet hebben opgebouwd. Daarbij heeft de verdachte een huurovereenkomst van de betreffende schuur d.d. 13 december 2019 overgelegd. Ter terechtzitting bij de rechtbank heeft de verdachte verklaard dat hij op 13 december 2019 in zijn woning te [plaats] de huurovereenkomst met [medeverdachte] heeft ondertekend, waarbij de verdachte tevens in zijn woning een kopie van het identiteitsbewijs van [medeverdachte] heeft gemaakt. Op de terechtzitting bij de rechtbank werd de verdachte door de officier van justitie geconfronteerd met het feit dat op de kopie van het identiteitsbewijs van [medeverdachte] als afgiftedatum 8 januari 2020 stond vermeld, terwijl de huurovereenkomst met daarbij de kopie van het identiteitsbewijs zouden zijn getekend op 13 december 2019. De verdachte kon daar in eerste aanleg geen redelijke verklaring voor geven. Op de terechtzitting in hoger beroep verklaarde de verdachte echter zeker te weten dat hij het identiteitsbewijs van [medeverdachte] later in zijn brievenbus gestopt heeft gekregen.
[medeverdachte] is op verzoek van de verdachte bij de rechter-commissaris als getuige gehoord en heeft iedere betrokkenheid bij de hennepplantage en/of de huur van de schuur ontkend. Hij heeft ook verklaard zijn identiteitsbewijs wel eens te zijn kwijtgeraakt.
Op de huurovereenkomst staat als naam van de huurder opgenomen: [medeverdachte] , in plaats van [medeverdachte] .
De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] tijdens de vakantie van de verdachte in Oostenrijk van 20 december 2019 tot 28 december 2019 de hennepkwekerij in de kelder moet hebben opgebouwd.
Getuige [getuige 1] , gehoord bij de rechter-commissaris, heeft verklaard dat zij tijdens die vakantie in de woning van de verdachte verbleef. Zij heeft geen mensen rondom de schuur gezien. Er lag een hond bij de schuur in een hok en dat was ook in de vakantie van de verdachte zo. Het personeel van de verdachte heeft zij niet gezien in die week. Zij heeft wel een keer gebeld naar de verdachte omdat zij op één avond gestommel hoorde. Zij hoorde een auto of een autobus draaien op de parkeerplaats en stemmen, ze had het idee dat er mensen aan het werk waren. De vrouw van de verdachte heeft haar toen verteld dat dit waarschijnlijk werknemers waren die nog aan het werk waren. Die week heeft zij alleen [getuige 3] gezien die in de Bed & Breakfast verbleef en twee begeleiders van hem.
Getuige [getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij vijf jaar voor de verdachte werkt en dat hij achter de schuur zijn werfje heeft. Hij kwam elke dag achter de schuur om stenen en materiaal te laden. De verdachte heeft echter tegen hem niets verteld over de verhuur van de schuur, zo verklaarde [getuige 2] . Het klopt dat er een hond genaamd “ [naam] ” bij de schuur lag, die lag altijd tegen de deur aan.
[getuige 3] heeft, gehoord bij de rechter-commissaris, verklaard dat hij bij de verdachte verbleef in de Bed & Breakfast. Er is hem nooit iets opgevallen van onbekende auto’s of onbekende mensen op het terrein. Tijdens de vakantie van de verdachte heeft hij geen bedrijvigheid gezien. Hij heeft nooit gehoord dat de schuur verhuurd was.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte pas laat heeft verklaard over de huurovereenkomst van de schuur en daarbij wisselend heeft verklaard, met name over het kopiëren van het identiteitsbewijs in de woning. Het hof overweegt voorts dat de verklaring van de verdachte dat [medeverdachte] in december 2019 de hennepkwekerij zou hebben opgebouwd terwijl de verdachte en zijn partner op vakantie waren, en dat derhalve de hennepkwekerij slechts anderhalve maand voor de ontdekking daarvan zou zijn opgebouwd, zich niet verenigt met alle indicatoren welke zijn aangetroffen waaronder onder andere de hoeveelheden algen, schimmel, stof en kalk en de productiedata die zijn aangetroffen op materialen in de kweekruimtes. Die indicatoren wijzen erop dat de hennepkwekerij langer in bedrijf is geweest. Voorts kan uit de verklaringen van de getuigen die aanwezig waren op het terrein tijdens de vakantie van de verdachte niet worden afgeleid dat toen de kwekerij moet zijn ingericht. Daartoe acht het hof die verklaringen onvoldoende doorslaggevend, met name acht het hof de verklaring van [getuige 1] dat ze op één avond gestommel heeft gehoord en stemmen en dacht dat er mensen aan het werk waren, onvoldoende concreet.
Voormelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, brengen het hof tot de conclusie dat de huurovereenkomst die door de verdachte is overgelegd niet overeenkomstig de werkelijkheid is. Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij de schuur had verhuurd dan ook ongeloofwaardig en stelt deze terzijde.
Daarmee komt het hof bij de vraag of het dossier voor het overige voldoende bewijs bevat dat het de verdachte moet zijn geweest die verantwoordelijk gehouden kan worden voor het telen van de hennepplanten in de kelder van zijn schuur. Waarbij het hof vooropstelt dat, zonder aanwijzingen van het tegendeel, als uitgangspunt mag gelden dat een eigenaar en/of bewoner en/of gebruiker van een perceel waarop een schuur staat waaronder zich een hennepplantage bevindt, daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden.
Het hof stelt verder vast dat de verdachte in 2013 een haalbaarheidstoets heeft aangevraagd voor het bouwen van een schuur op zijn perceel. Deze aanvraag betrof een schuur zonder kelder. De bouw van de schuur bleek volgens de gemeente uiteindelijk vergunningsvrij. Uit een luchtfoto uit 2014 blijkt dat de betonnen plaat van de kelder er al lag, terwijl de schuur er nog niet stond. Die betonnen plaat met de kelder eronder is derhalve voorafgaand aan de bouw van de schuur gemaakt en voor die kelder heeft de verdachte geen vergunningsaanvraag gedaan. De verdachte heeft verklaard dat hij de schuur met de kelder heeft gebouwd om daar PVC-buizen en ander materiaal in op te slaan. Het hof acht het onaannemelijk dat voor de opslag van materialen een kelder wordt gebouwd, zonder die kelder mee te nemen in de vergunningsaanvraag bij de gemeente. De verdachte heeft daarvoor desgevraagd ook geen begrijpelijke verklaring kunnen geven. Voorts acht het hof het niet geloofwaardig dat de kelder, die slechts bereikbaar was via een luik van geringe omvang ten opzichte van de omvang van de kelder, voor de opslag van PVC-buizen was bedoeld. Van enige opslag van PVC-buizen in de kelder is ook niet gebleken. Het hof overweegt dat vorenstaande feiten en omstandigheden erop duidden dat de kelder enkel is gebouwd met als doel daarin een hennepkwekerij te bouwen. Dat wordt te meer ondersteund in het feit dat de verdachte een rottweiler bezit die, zoals de verdachte heeft verklaard, mede diende ter bewaking van zijn perceel, welke rottweiler altijd bij de betreffende schuur lag.
De getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat zij geen personen in of rondom de betreffende schuur hebben gezien. Zij hebben ook nooit werkzaamheden in of rondom de schuur waargenomen.
Getuige [getuige 3] verklaarde daarnaast bij de rechter-commissaris dat de elektriciteit wekelijks uitviel en dat de verdachte dan telkens ervoor zorgde dat de elektriciteit weer aan ging. Het hof overweegt in dit verband dat er een illegale kabel is aangesloten in de meterkast in de hoofdwoning van het perceel, te weten de woning van de verdachte.
In het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] is gerelateerd dat toen de politie op 4 februari 2020 ter plaatse kwam de bevelvoerder van de brandweer aangaf dat zijn manschappen een luik hadden ontdekt en een buis hadden gezien welke zij herkenden als een afzuigsysteem van een hennepkwekerij. Ook hadden ze in de schuur een afgebrande kliko aangetroffen met daarin potgrond. De bevelvoerder vertelde dat de eigenaar van de schuur in de weg liep, erg nerveus over kwam en meerdere malen zei dat er niks onder de schuur zat.
Ook de politie relateert dat de verdachte zich vooral bezig hield met hetgeen er zich rondom het luik in de schuur afspeelde en niet echt luisterde naar de verbalisanten. Ook tegen de verbalisanten heeft hij gezegd dat er niets onder de schuur zat wat er niet hoorde. Over een eventuele huurder van de schuur heeft de verdachte toen niets gezegd.
Daarnaast heeft verbalisant [verbalisant 1] de verdachte op 6 februari 2020 tegen de fraude-inspecteur van [benadeelde 1] horen zeggen dat hij wist van de aanwezigheid van de hennepkwekerij. Daarnaast heeft de verdachte bij die gelegenheid aan verbalisant [verbalisant 1] gevraagd: ‘Wat nou als ik bij de rechter verklaar dat dit tweedehands producten betroffen?’. De verdachte heeft ontkend een en ander gezegd te hebben, doch het is bij deze blote ontkenning gebleven terwijl een en ander door verbalisant [verbalisant 1] is vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen.
Gelet op het geheel aan voormelde feiten en omstandigheden en daarbij in het bijzonder in aanmerking genomen dat uit het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier op geen enkele wijze is gebleken van de betrokkenheid van (een) (of meer) ander(e) perso(o)n(en) bij het tenlastegelegde, trekt het hof de conclusie dat het de verdachte is geweest die in de tenlastegelegde periode ongeveer 628 hennepplanten heeft geteeld en ten behoeve daarvan illegaal elektriciteit en water heeft afgenomen. Daarmee heeft de verdachte naar het oordeel van het hof tevens wetenschap gehad van en beschikkingsmacht gehad over de hennepkwekerij.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Ten slotte overweegt het hof dat uit de omstandigheden dat de hennep ondergronds in meerdere ruimtes werd gekweekt, de hoeveelheid planten en de wijze waarop de hennepkwekerij was ingericht – te weten met gebruik van onder meer een opticlimate, een CO2-generator en een ‘eb en vloed systeem’ – valt af te leiden dat de hennepactiviteiten een professioneel karakter hadden. Het hof acht daarom bewezen dat door de verdachte is gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het bewijsmiddel betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij heeft de advocaat-generaal rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft het hof verzocht om, rekening houdende met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn, te volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het beroep- of bedrijfsmatig opzettelijk telen van ongeveer 628 hennepplanten, waarbij hij tevens ten behoeve van de hennepteelt de elektriciteit en het water illegaal heeft afgenomen. Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de productie van softdrugs. Deze productie houdt de illegale handel in softdrugs in stand en veroorzaakt bovendien allerlei maatschappelijk ongewenste effecten. Daarnaast is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het psychische aandoeningen betreft. Voorts heeft de verdachte – door buiten de meters om elektriciteit en water weg te nemen – inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . De diefstal van elektriciteit gaat bovendien gepaard met een verhoogd risico op brandgevaar. Dat risico heeft zich in deze zaak verwezenlijkt, nu in de kelder waarin een hennepkwekerij was opgezet brand is uitgebroken. Met de diefstal van water heeft de verdachte ook direct gevaar veroorzaakt voor het openbare drinkwaternet nu de aangebrachte illegale aftakking niet was voorzien van de juiste terugstroombeveiliging. De verdachte heeft zich van de negatieve gevolgen van zijn handelen onvoldoende rekenschap gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, kennelijk met het ook op persoonlijk financieel gewin, de instandhouding van het criminele drugscircuit bevorderd. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 oktober 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, doch niet recent en niet voor overtreding van de Opiumwet of vermogensdelicten. De verdachte is dus first offender voor de bewezenverklaarde feiten.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van het door het Leger des Heils opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 18 oktober 2021. Daaruit komt als conclusie naar voren dat er op diverse leefgebieden geen problemen zijn geconstateerd. De verdachte heeft een eigen aannemersbedrijf en daarnaast heeft hij met zijn partner een Bed & Breakfast. Hij heeft een samengesteld gezin met vier kinderen en heeft kleinkinderen. Daarnaast heeft de verdachte al langere tijd een hersentumor, waardoor hij doof is aan één kant en hij last heeft van tinnitus. Het risico op recidive kon door het Leger des Heils niet worden ingeschat.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij nog steeds een aannemersbedrijf heeft, maar dat hij geen personeel meer in dienst heeft. Hij zit in een burn-out in verband met de strafzaak en diverse gebeurtenissen in de privésfeer. Daarnaast is hij samen met zijn partner een steungezin voor de gemeente waarbij zij kinderen opvangen die het moeilijk hebben. Uit de door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde stukken worden de verklaringen van de verdachte betreffende zijn medische situatie en het steungezin ondersteund.
Het hof heeft ten slotte acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Deze oriëntatiepunten gaan bij een hennepkwekerij van 500 tot 1000 hennepplanten uit van een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Het oriëntatiepunt gaat uit van een first offender en ziet niet mede op de diefstal van elektriciteit en water.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 5 februari 2020 in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft vervolgens op 24 januari 2023 vonnis gewezen. Aldus is niet binnen twee jaren na aanvang van de redelijke termijn vonnis gewezen en is de redelijke termijn met bijna één jaar overschreden in eerste aanleg. Van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen, is het hof niet gebleken.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf zal matigen met één maand, alsmede de op te leggen taakstraf zal matigen met 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof – in navolging van de vordering van de advocaat-generaal – de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Met oplegging van deze deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
In hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht ziet het hof geen aanleiding de verdachte te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke straf, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. N. van der Laan, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 2 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. N. van der Laan is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.