ECLI:NL:GHSHE:2023:993

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
200.269.944_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsovereenkomst en bewijswaardering bij de verkoop van een luchtwasser

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep van AEC Systems B.V. tegen MVS Holding B.V. en een andere geïntimeerde, met betrekking tot de vraag of er een eigendomsvoorbehoud was overeengekomen bij de verkoop van een luchtwasser. De zaak volgde op eerdere vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant en eerdere tussenarresten van het hof. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 18 januari 2022 AEC toegelaten om feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat er een eigendomsvoorbehoud was. AEC heeft getuigen gehoord, maar het hof oordeelde dat de getuigenverklaring van de partijgetuige onvoldoende bewijskracht had. Het hof concludeerde dat er geen aanvullend bewijs was dat de getuigenverklaring geloofwaardig maakte. De e-mailcorrespondentie tussen de betrokken partijen bood ook geen steun voor het bestaan van een eigendomsvoorbehoud. Het hof oordeelde dat AEC niet had aangetoond dat MVS had ingestemd met het eigendomsvoorbehoud, en dat de grieven van AEC faalden. Het hof bekrachtigde de vonnissen waarvan beroep en veroordeelde AEC in de proceskosten van het hoger beroep, met een specificatie van de kosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 maart 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.269.944/01
arrest van 28 maart 2023
in de zaak van
AEC Systems B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als AEC,
advocaat: mr. M.J. Elkhuizen te Amsterdam,
tegen

1.MVS Holding B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als MVS c.s.,
advocaat: mr. E. Bakhuis te Amsterdam,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 28 januari 2020 en 18 januari 2022 in het hoger beroep van de door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer C/01/345071/HA ZA 19-249 gewezen vonnissen van 5 juni 2019 en 30 oktober 2019.

8.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 18 januari 2022;
  • het proces-verbaal van de enquête van 13 juni 2022;
  • de memorie na enquête van AEC;
  • de memorie na enquête van MVS c.s.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

9.De verdere beoordeling

9.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof AEC toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat AEC en MV Sterksel bij de verkoop van de Luchtwasser een eigendomsvoorbehoud zijn overeengekomen. Daarop heeft AEC twee getuigen doen horen, te weten [persoon B] en [Persoon A] . De getuigenverklaring van [persoon B] komt erop neer dat wel een eigendomsvoorbehoud is overeengekomen en die van [Persoon A] dat dit niet het geval is. Het hof acht AEC niet geslaagd in het bewijs en motiveert dit als volgt.
9.2.
De getuigenverklaring van [persoon B] heeft op grond van artikel 164 lid 2 Rv beperkte bewijskracht, nu hij heeft te gelden als partij in deze procedure. Hij is immers volgens de eigen stellingen van AEC bestuurder van AEC. De beperking van de bewijskracht van de partijgetuigenverklaring geldt volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet als de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Hiervan is alleen sprake als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken. Van dergelijke aanvullende bewijzen is naar het oordeel van het hof in dit geval geen sprake.
9.3.
AEC heeft een beroep gedaan op de e-mailwisseling van 2 oktober 2015 tussen [Persoon A] en [persoon B] (weergegeven in rov. 6.1.1 van het tussenarrest achter rov. 2.2 en 2.3). Deze e-mails geven volgens AEC de afspraken tussen partijen weer. Het hof stelt vast dat in de e-mail van [Persoon A] geen eigendomsvoorbehoud is opgenomen. In de e-mail van [persoon B] is slechts vermeld: ‘
Verder zullen we de voorwaarde hanteren dat alle door ons geleverde apparatuur eigendom blijft totdat 100% van de betalingen zijn gedaan’. Dit levert naar het oordeel van het hof geen aanvullend bewijs op in voormelde zin. Daarbij is van belang dat deze e-mail van [persoon B] zelf afkomstig is.
9.4.
Er is niet gebleken van verklaringen en gedragingen van MVS Sterksel waaruit kan worden afgeleid dat zij met het gestelde eigendomsvoorbehoud heeft ingestemd, of dat AEC redelijkerwijs mocht verwachten dat zij daarmee had ingestemd. Bij de nadere afspraken over de luchtwasser – het hof verwijst in het bijzonder naar de e-mailcorrespondentie van 23 en 24 november 2015 tussen [persoon B] en [Persoon A] en het verslag van de bespreking van 23 november 2015 van [Persoon A] – is de door [persoon B] in de e-mail van 2 oktober 2015 vermelde voorwaarde niet aan de orde geweest. Het enkele feit dat de luchtwasser is geleverd is onvoldoende om aan te nemen dat MVS Sterksel het eigendomsvoorbehoud
stilzwijgendheeft aanvaard, anders dan AEC (ook) heeft betoogd.
9.5.
In haar memorie na enquête stelt AEC, onder verwijzing naar de getuigenverklaring van [persoon B] , dat de voorwaarde van het eigendomsvoorbehoud twee dagen vóór de bespreking van 1 oktober 2015 door [persoon B] in een e-mail aan [Persoon A] – dus bij e-mail van 29 september 2015 – kenbaar was gemaakt en dat ook
tijdensde bespreking op 1 oktober 2015 deze voorwaarde door [persoon B] is gesteld. Volgens de getuigenverklaring van [persoon B] is tijdens deze bespreking het punt van het eigendomsvoorbehoud besproken en geconcretiseerd en zijn in zijn beleving tijdens die bespreking afspraken gemaakt over het eigendomsvoorbehoud. De bewuste e-mail van 29 september 2015 van [persoon B] heeft AEC echter niet in het geding gebracht. Dit terwijl [persoon B] blijkens zijn getuigenverklaring deze e-mail wel heeft. Ook voor wat betreft de stelling van AEC dat het eigendomsvoorbehoud op 1 oktober 2015 door [persoon B] en [Persoon A] is
besproken, zijn er dus geen aanvullende bewijzen in voormelde zin voorhanden. [Persoon A] heeft dit als getuige ontkend. Dat [persoon B] en [Persoon A] het eigendomsvoorbehoud toen hebben
afgesproken, kan dus evenmin worden aangenomen.
9.6.
Hier komt bij dat AEC/ [persoon B] in deze procedure verschillende standpunten heeft ingenomen over hoe het eigendomsvoorbehoud tot stand zou zijn gekomen. Aanvankelijk heeft AEC zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van stilzwijgende aanvaarding van het eigendomsvoorbehoud. Mede op basis van het verhandelde tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg, heeft de rechtbank overwogen dat MVS c.s. heeft gesteld dat MV Sterksel en AEC nooit over een eigendomsvoorbehoud hebben gesproken en dat AEC dit niet heeft weersproken, zodat daar in rechte van moet worden uitgegaan (rov. 4.8 van het vonnis van 19 oktober 2019). In hoger beroep heeft AEC (ook) aangevoerd dat het eigendomsvoorbehoud wel is besproken, en heeft [persoon B] zelfs verklaard dat hij daarover afspraken heeft gemaakt met [Persoon A] (tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep en als getuige). Dat AEC/ [persoon B] verschillende standpunten hierover heeft ingenomen, zonder dat daarvoor een adequate verklaring is gegeven, doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de stelling van AEC dat een eigendomsvoorbehoud tot stand is gekomen.
9.7.
AEC heeft er terecht op gewezen dat de getuigenverklaring van [Persoon A] te denken geeft. Zo verklaart [Persoon A] te
wetendat het eigendomsvoorbehoud niet aan de orde is geweest, maar kan hij zich verder niets (goed) herinneren over de afspraken omtrent de luchtwasser. Mogelijk heeft hij er een belang bij dat in rechte niet komt vast te staan dat er een eigendomsvoorbehoud tot stand is gekomen, zoals AEC suggereert. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat het eigendomsvoorbehoud wél is besproken en dat daarover concreet afspraken zijn gemaakt.
9.8.
Uit het aanwezige bewijsmateriaal, in het bijzonder de e-mail van [persoon B] van 2 oktober 2015, kan naar het oordeel van het hof hooguit worden geconcludeerd dat AEC wilde dat er een eigendomsvoorbehoud gold en dat AEC dit belangrijk vond (gezien de voorgeschiedenis met Aqua Purga). Verklaringen en gedragingen van MV Sterksel op grond waarvan AEC er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat MV Sterksel daarmee akkoord was, zijn echter onvoldoende gebleken. Daarmee is niet voldaan aan de in rov. 6.7 van het tussenarrest weergegeven maatstaf.
9.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven falen en dat de vonnissen waarvan beroep dienen te worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal AEC worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

10.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt AEC in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van MVS c.s. op € 5.382,-- aan griffierecht en op € 12.498,-- aan salaris advocaat; en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na aanschrijving en betekening van dit arrest moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart voormelde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, Z.D. van Heesen-Laclé en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 maart 2023.
griffier rolraadsheer