ECLI:NL:GHSHE:2023:983

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
20-000176-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanvulling en verbetering van gronden in strafzaak tegen verdachte voor meerdere diefstallen en bedreiging met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 24 januari 2022 was gewezen. De verdachte was eerder vrijgesproken van feit 2, maar voor de feiten 1 primair, 3 en 4 was hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met aanvulling en verbetering van de gronden, maar heeft de opgelegde straf gewijzigd naar 16 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. De verdachte was schuldig bevonden aan meerdere diefstallen, waaronder een diefstal vergezeld van bedreiging met geweld tegen een persoon. De rechtbank had de verdachte ook veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De benadeelde partij had een vordering ingesteld, die gedeeltelijk was toegewezen door de rechtbank. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze zich in hoger beroep niet opnieuw had gevoegd. Het hof heeft de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte had eerder al meerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en was eerder geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders. Ondanks persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals een schizofrenie, oordeelde het hof dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was. De voorlopige hechtenis werd opgeheven, omdat deze gelijk werd aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000176-22
Uitspraak : 20 maart 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie
’s- Hertogenbosch, van 24 januari 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-265078-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1970,
thans uit anderen hoofde verblijvende in het Huis van Bewaring [plaats] te [plaats] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 2 ten laste is gelegd. De rechtbank heeft het onder de feiten 1 primair, 3 en 4 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken’ en ‘diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolen te verzekeren’ (feit 1 primair), ‘diefstal, meermalen gepleegd’ (feit 3) en ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd’ (feit 4), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde] (feit 3) is door de rechtbank gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 135,13, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder feit 2 tenlastegelegde, alsmede tegen de vrijspraak door de rechtbank van de onder feit 3, onder het vierde gedachtestreepje tenlastegelegde diefstal van een iPad, althans enig goed, toebehorende aan [bedrijf] . Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 202,68 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 135,13, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige is de benadeelde partij [benadeelde] in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Anders dan ter terechtzitting in hoger beroep is medegedeeld, is het hof bij de beraadslaging in raadkamer gebleken dat de benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering is daardoor, van rechtswege, alleen voor het toegewezen gedeelte van de vordering aan het oordeel van het hof onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Door de raadsvrouw van de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust, met uitzondering van de opgelegde straf.
Het hof ziet in hetgeen door de raadsvrouw bij pleidooi en door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd geen reden om ten aanzien van de bewezenverklaring tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank.
Verbetering en aanvulling van de bewijsmiddelen
Het hof heeft geconstateerd dat de gebezigde bewijsmiddelen, alsmede de verwijzingen naar de vindplaatsen van die bewijsmiddelen, onder handhaving van het overige, op onderdelen aanvulling dan wel verbetering behoeven in de volgende zin:
ten aanzien van feit 1:
  • de op pagina 5 van het vonnis, in de tweede alinea opgenomen zin ‘Ik had niet het idee dat de man het voorwerp, waarvan ik denk dat het een mes was, wilde gebruiken om mij daadwerkelijk te steken.’ wordt geschrapt;
  • de op pagina 5 van het vonnis, in de tweede alinea opgenomen zinsnede ‘en als het geen mes was, was het in ieder geval een voorwerp’ wordt geschrapt;
  • de op pagina 5 van het vonnis, in de tweede alinea opgenomen zinsnede ‘Ondanks dat ik op dat moment niet het idee had dat de man niet zou willen steken’ wordt geschrapt;
  • aan de inhoud van het op pagina 6 van het vonnis weergegeven bewijsmiddel wordt toegevoegd:
. Ik zag dat de video-opname rechtsboven in beeld voorzien was van een datum- en tijdweergave. Ik zag bij aanvang van de video-opname de volgende weergave: 11-09-2021 02:25:28.”.
Ten aanzien van feit 3, eerste gedachtestreepje (aangeefster [aangever 1] ):
  • aan de inhoud van het onder 1 op pagina 8 van het vonnis genoemde bewijsmiddel wordt toegevoegd:
  • aan de inhoud van het onder 2 op pagina 8 van het vonnis genoemde bewijsmiddel wordt toegevoegd:
  • het onder 3 op pagina 8 van het vonnis genoemde bewijsmiddel komt te luiden als volgt: ‘een proces-verbaal van bevindingen (met bijlage) d.d. 16 juli 2021, pagina 98 en 99, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] ’.
Ten aanzien van feit 3, derde gedachtestreepje (aangever [benadeelde] ):
  • aan de inhoud van het onder 7 op pagina 10 van het vonnis genoemde bewijsmiddel wordt toegevoegd:
  • de in het onder 7 genoemde bewijsmiddel op pagina 10 van het vonnis opgenomen zin ‘Het betrof een blauwe Samsung Galaxy AIO’ wordt vervangen door ‘Het betrof een blauwe Samsung Galaxy A10’;
  • uit het onder 7 op pagina 10 van het vonnis genoemde bewijsmiddel wordt geschrapt: ‘- blank’;
  • uit het onder 8 op pagina 11 van het vonnis genoemde bewijsmiddel wordt geschrapt: ‘- ongeveer’;
  • het onder 9 op pagina 11 van het vonnis genoemde bewijsmiddel komt te luiden als volgt: ‘een proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar (met bijlagen), d.d. 6 oktober 2021, pagina 232 tot en met 235, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] ’.
Ten aanzien van feit 3, vierde gedachtestreepje (aangeefster [aangever 2] ):
  • aan de inhoud van het onder 10 op pagina 12 van het vonnis genoemde bewijsmiddel wordt toegevoegd:
  • het onder 12 op pagina 12 van het vonnis genoemde bewijsmiddel komt te luiden als volgt: ‘proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar (met bijlagen), d.d. 9 augustus 2021, pagina 291 tot en met 297, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] ’.
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank heeft ten aanzien van het onder feit 4 bewezenverklaarde volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, zonder de inhoud van de bewijsmiddelen weer te geven. Op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen indien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en dienaangaande nadien geen vrijspraak is bepleit. In de onderhavige zaak heeft de verdachte geen bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van het onder feit 4 tenlastegelegde. Derhalve kan niet worden volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen en zal het hof de inhoud van de door de rechtbank opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring – onder verbetering van de verwijzing naar de vindplaatsen van die bewijsmiddelen – uitwerken.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, basisteam ‘s-Hertogenbosch, registratienummer PL2100-2021214545, gesloten d.d. 24 oktober 2021, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie, met doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 353.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 29 september 2021, pagina 214 en 215, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever 3] :
Ik doe aangifte van bedreiging met de dood, die door [verdachte]
(het hof begrijpt telkens: verdachte [verdachte] )richting mij werd geuit.
Ik ben hulpverlener bij [zorginstelling] gelegen aan [adres 5] . Ik heb een cliënt genaamd [verdachte] welke ik al vier jaar hulp verleen.
[verdachte] heeft mij meerdere malen via de voicemail bedreigd.
Op 3 augustus 2021 heeft [verdachte] mij via mijn voicemail bedreigd met de woorden “kom niet aan mijn deur dan maak ik je dood”.
Op 10 september 2012 kreeg ik weer een voicemailbericht met een soortgelijke bedreiging als hierboven vernoemd.
Op 20 september 2021 stond er weer een bedreiging op mijn voicemail als hierboven omschreven.
[verdachte] is erg veranderd in zijn gedrag waardoor ik wel bang ben dat hij zijn dreigementen kan gaan uitvoeren.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 oktober 2021, pagina 216 en 217, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 5 oktober 2021 beluisterde ik in het kader van het onderzoek naar de aangifte van bedreiging van aangever [aangever 3] door verdachte [verdachte] drie geluidsopnamen.
- Geluidsopname met bestandsnaam: [bestandsnaam 1]
Ik hoorde dat een mannenstem het navolgende zei:
“Dan gaan jij en [betrokkene] dood binnenkort”, “Ik ben duidelijk geweest ik maak jullie twee dood”.
- Geluidsopname met bestandsnaam: [bestandsnaam 2]
Ik hoorde dat een mannenstem het navolgende zei:
“Je weet het zeker [aangever 3] , je weet zeker dat je aan mijn deur gaat komen, ik maak je dood he!”, “Ik maak je dood!”, “Ik zweer het jou joh, kom niet aan mijn deur, ik maak je dood jullie allemaal!”.
- Geluidsopname met bestandsnaam: [bestandsnaam 3]
Ik hoorde dat een mannenstem het navolgende zei:
“Je gaat er aan!”.
Op 3 oktober 2021 onderwierp ik, [verbalisant 4] , verdachte [verdachte] aan een verdachtenverhoor. Ik herkende de mannenstem op de, hierboven omschreven, geluidsopnamen als zijnde de stem van verdachte [verdachte] . Ik herkende de stem van
[verdachte] aan zijn accent en de wijze van spraak met dubbele tong. Tevens herkende ik de manier van stemverheffing, welke verdachte [verdachte] bezigde tijdens het verdachtenverhoor.
3.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 2 oktober 2021, pagina 315 tot en met 330, voor zover inhoudende:
V = vraag gesteld door de verbalisant(en)
A = antwoord verdachte
O = opmerking van verbalisant
O: Wij hoorden de verdachte zeggen dat hij een andere begeleider wilde en dat hij hem daarom bedreigde.
V: Hoe heet jou behandelaar?
A: [aangever 3]
(het hof begrijpt: [aangever 3] ).
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen, waarvan één diefstal vergezeld van bedreiging met geweld tegen een persoon. De werkwijze van de verdachte bestaat uit het binnenwandelen van diverse panden waar hij niets te zoeken heeft, om vervolgens waardevolle spullen, zoals telefoons, van nietsvermoedende slachtoffers weg te nemen. Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft de verdachte blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Hij heeft slechts gehandeld uit het oogpunt van eigen financieel gewin. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van zijn begeleider bij [zorginstelling] , door bedreigingen in te spreken op de voicemail van het slachtoffer. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en bij hem gevoelens van onveiligheid en onbehagen teweeggebracht. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 januari 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich veroordelingen tot onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen ter zake van vermogensdelicten. Voorts volgt uit het uittreksel dat aan de verdachte driemaal de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is opgelegd. Deze eerdere veroordelingen, alsmede het tot drie keer toe opleggen van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich wederom schuldig te maken aan strafbare feiten. Het hof betrekt in de strafoplegging dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken en zoals beschreven in het advies van de reclassering d.d. 21 december 2021, waar gesproken wordt van een depotmedicatie ten behoeve van een bij de verdachte aanwezige schizofrenie, een gebrekkig inzicht van de verdachte in zijn ziekte en zijn problematiek en waarin wordt gesteld dat reclasseringstoezicht niet zinvol is.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de hoeveelheid eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, de ernst van de bewezenverklaarde feiten en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gelet op het deel van de op te leggen gevangenisstraf dat resteert na aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal het hof de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven , griffier,
en op 20 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. N.I.B.M. Buljevic is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.