Uitspraak
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
[verdachte] ,
zij in of omstreeks de periode van 19 juli 2019 tot en met 22 juli 2019 te Almelo, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten het zoeken naar en/of bemiddelen bij de boeking van (vlieg)tickets, hotelaccommodaties en/of transfers, althans bemiddeling en/of ondersteuning bij het boeken van een pakketreis en/of afgifte van de (in naam van verdachte) bestelde tickets, toegangsbewijzen en/of reisdocumenten, door (een) vals(e) betalingsbewij(s)zen te verstrekken aan [benadeelde 2] .
zij in de periode van 19 april 2019 tot en met 25 april 2019 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen, [benadeelde 1] te bewegen tot de afgifte van enig goed, te weten afgifte van de (in naam van verdachte) bestelde tickets, toegangsbewijzen en/of reisdocumenten, een vals betalingsbewijs heeft gestuurd naar [benadeelde 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zij in de periode van 19 juli 2019 tot en met 22 juli 2019 in Nederland met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten afgifte van de (in naam van verdachte) bestelde tickets, toegangsbewijzen en reisdocumenten, door een vals betalingsbewijs te verstrekken aan [benadeelde 2] .
poging tot oplichting.
oplichting.
Het hof rekent het de verdachte aan dat zij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
€ 3.779,07 (drieduizend zevenhonderdnegenenzeventig euro en zeven cent)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019 tot aan de dag der voldoening;
€ 3.779,07 (drieduizend zevenhonderdnegenenzeventig euro en zeven cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 47 (zevenenveertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2019 tot aan de dag der voldoening;
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2019 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;