ECLI:NL:GHSHE:2023:981

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
20-001600-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot oplichting en oplichting met gevangenisstraf en schadevergoeding aan benadeelde partijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor poging tot oplichting en oplichting, waarbij zij valse betalingsbewijzen heeft verstrekt aan twee benadeelde partijen in het kader van reisboekingen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken en een taakstraf van 150 uren. In hoger beroep heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn integraal toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van € 3.779,07 aan de eerste benadeelde partij en € 2.500,00 aan de tweede benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks haar ontkenning, wettig en overtuigend schuldig is aan de feiten, waarbij de oplichting is gekwalificeerd als ernstig, gezien het vertrouwen dat de slachtoffers in haar hebben gesteld. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor haar daden en is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat heeft bijgedragen aan de ernst van de straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001600-21
Uitspraak : 20 maart 2023
VERSTEK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank
Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 21 januari 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-244551-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1983,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat telkens gekwalificeerd ‘oplichting’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en haar bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 1) is door de politierechter integraal toegewezen tot het bedrag van € 3.779,07, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (feit 2) is door de politierechter gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 6.065,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De politierechter heeft bepaald dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering is daardoor, van rechtswege, alleen voor het toegewezen gedeelte van de vordering aan het oordeel van het hof onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze integraal zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] heeft de
advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze zal toewijzen tot het bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 19 april 2019 tot en met 25 april 2019 te Oudheusden, gemeente Heusden, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten het zoeken naar en/of bemiddelen bij de boeking van (vlieg)tickets, hotelaccommodaties en/of transfers, althans bemiddeling en/of ondersteuning bij het boeken van een pakketreis en/of afgifte van de (in naam van verdachte) bestelde tickets, toegangsbewijzen en/of reisdocumenten, door valse betalingsbewijzen te verstrekken aan [benadeelde 1] ,
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 19 april 2019 tot en met 25 april 2019 te Oudheusden, gemeente Heusden, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] te bewegen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten het zoeken naar en/of bemiddelen bij de boeking van (vlieg)tickets, hotelaccommodaties en/of transfers, althans bemiddeling en/of ondersteuning bij het boeken van een pakketreis en/of afgifte van de (in naam van verdachte) bestelde tickets, toegangsbewijzen en/of reisdocumenten, (een) vals(e) betalingsbewij(s)zen heeft gestuurd naar [benadeelde 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij in of omstreeks de periode van 19 juli 2019 tot en met 22 juli 2019 te Almelo, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten het zoeken naar en/of bemiddelen bij de boeking van (vlieg)tickets, hotelaccommodaties en/of transfers, althans bemiddeling en/of ondersteuning bij het boeken van een pakketreis en/of afgifte van de (in naam van verdachte) bestelde tickets, toegangsbewijzen en/of reisdocumenten, door (een) vals(e) betalingsbewij(s)zen te verstrekken aan [benadeelde 2] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 1 primair
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat de verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dat het weliswaar de verdachte is geweest die de reis bij [benadeelde 1] heeft geboekt (zie voor nadere motivering hiervan hierna bij de bewijsoverwegingen), maar dat dit reisbureau niet door het verstrekken van een vals betalingsbewijs, noch door een ander oplichtingsmiddel, is bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij in de periode van 19 april 2019 tot en met 25 april 2019 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen, [benadeelde 1] te bewegen tot de afgifte van enig goed, te weten afgifte van de (in naam van verdachte) bestelde tickets, toegangsbewijzen en/of reisdocumenten, een vals betalingsbewijs heeft gestuurd naar [benadeelde 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij in de periode van 19 juli 2019 tot en met 22 juli 2019 in Nederland met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten afgifte van de (in naam van verdachte) bestelde tickets, toegangsbewijzen en reisdocumenten, door een vals betalingsbewijs te verstrekken aan [benadeelde 2] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsoverwegingen
De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot oplichting van [benadeelde 1] en heeft verklaard dat zij [benadeelde 1] niet kent en geen reis bij hen heeft geboekt.
De verdachte heeft voorts ontkend dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 tenlastegelegde oplichting van [benadeelde 2] en heeft verklaard dat zij wel contact heeft gehad met [benadeelde 2] voor het doorgeven van haar gegevens, maar dat zij de reis cadeau heeft gekregen van de heer [getuige] en hij de reis zou betalen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en het procesdossier komt het volgende naar voren.
Op 15 juli 2019 is door de heer [aangever 1] namens [benadeelde 1] aangifte gedaan van poging tot oplichting. Op 14 april 2019 werd via de chat door een persoon – die opgaf te zijn genaamd [verdachte] en gebruik te maken van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] – contact opgenomen met [benadeelde 1] voor het boeken van een reis naar Spanje voor twee volwassenen en vijf kinderen. Naar aanleiding van dit chatgesprek is op 24 april 2019 door [benadeelde 1] een reis geboekt. De totale reissom, een bedrag van € 4.552,50, zou diezelfde avond worden overgemaakt op de bankrekening van het reisbureau. Omdat op 25 april 2019 het bedrag nog niet was ontvangen, heeft die dag veelvuldig contact plaatsgevonden tussen medewerkers van [benadeelde 1] en [verdachte] , zowel via e-mail als telefonisch. Door [verdachte] werd aangegeven dat zij de reissom had overgemaakt en is door haar een bankafschrift van Knab bank aan het reisbureau verstrekt. Op dit bankafschrift stond vermeld dat op 25 april 2019 vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1] een bedrag van € 4.552,50 was overgemaakt naar de bankrekening van [benadeelde 1] . Omdat men vermoedde dat het bankafschrift vals was, is contact opgenomen met Knab bank. Uit dit contact bleekt dat het verstrekte bankafschrift vals was en er vanaf de desbetreffende bankrekening geen bedrag is overgemaakt naar de bankrekening van het reisbureau. [benadeelde 1] heeft naar aanleiding hiervan nog veelvuldig getracht telefonisch contact te krijgen met [verdachte] , maar kreeg hierbij geen gehoor. [benadeelde 1] heeft daarop de geboekte reis geannuleerd, omdat ‘de klant’ niet had betaald.
Op 25 juli 2019 is door de [aangever 2] namens [benadeelde 2] aangifte gedaan van oplichting. Op 19 juli 2019 werd [benadeelde 2] telefonisch benaderd door een vrouw, die opgaf te zijn genaamd [verdachte] . Zij gaf aan een reis te willen boeken voor twee volwassenen en vijf kinderen. Nadat via Whatsapp door mevrouw [verdachte] alle benodigde gegevens waren verstrekt – waaronder foto’s van de paspoorten van alle meereizende personen – is door de [aangever 2] een reis geboekt met vertrekdatum 22 juli 2019. De totale reissom, een bedrag van € 6.065,-, zou direct worden overgemaakt. De [aangever 2] ontving via Whatsapp een betaalbewijs, waarop stond vermeld dat vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van de heer [getuige] een bedrag van € 6.065,- zou zijn overgemaakt naar het rekeningnummer van [benadeelde 2] . Hierop heeft de [aangever 2] de reisbescheiden per e-mail verzonden naar het door [verdachte] opgegeven e-mailadres, te weten [e-mailadres] .
Op 22 juli 2019 zag de [aangever 2] , nadat hij had geconstateerd dat het bovengenoemde bedrag niet op zijn bankrekening was bijgeschreven, dat het op het door [verdachte] aan hem toegezonden betaalbewijs vermelde bankrekeningnummer waarnaar de reissom zou zijn overgemaakt, niet juist was en het derhalve een vals betalingsbewijs betrof. Hierop heeft de [aangever 2] direct contact opgenomen met [verdachte] , die aan had gegeven voor Whatsapp het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , en voor bellen het telefoonnummer [telefoonnummer 1] te gebruiken. [verdachte] deelde hem mede dat ze de reissom overgemaakt had, dat zij dit zojuist nog had gecontroleerd en dat ze had gezien dat de reissom op 19 juli 2019 van haar rekening was afgeschreven. Voorts deelde zij mede op dat moment onderweg te zijn naar Schiphol. De [aangever 2] heeft [verdachte] hierop verzocht opnieuw een betalingsbewijs te sturen. Hierop ontving hij een screenshot van de ING bank-app, waarop een afschrijving aan [bedrijf] stond vermeld. De [aangever 2] heeft vervolgens direct telefonisch contact opgenomen met [bedrijf] , een reisbureau in Amsterdam. Uit dit telefoongesprek kwam naar voren dat op 16 juli 2019 door [verdachte] bij [bedrijf] een reis is geboekt voor twee volwassenen en vijf kinderen, maar deze reis niet was betaald en daarom door [bedrijf] tijdig is geannuleerd.
Op 22 juli 2019 is de reis door de [aangever 2] geannuleerd. Op 23 juli 2019 ontving hij het bericht dat [verdachte] en haar reisgezelschap desondanks waren aangekomen in het hotel. Op verzoek van de [aangever 2] zijn zij vervolgens uit het hotel gezet.
Uit onderzoek is gebleken dat het IP-adres dat is gebruikt bij de chatsessie met [benadeelde 1] toebehoort aan het adres [adres 2] . Voorts is uit onderzoek gebleken dat het rekeningnummer [rekeningnummer 1] , waarmee het bedrag van € 4.552,50 zou zijn overgemaakt naar [benadeelde 1] , op naam staat van [betrokkene 1] , woonachtig aan [adres 2] , zijnde de moeder van de verdachte.
Het rekeningnummer [rekeningnummer 2] , waarmee het bedrag van € 6.065,- zou zijn overgemaakt naar het rekeningnummer van [benadeelde 2] , staat op naam van [getuige] .
[betrokkene 1] , de moeder van de verdachte, heeft bij gelegenheid van haar verhoor door de politie d.d. 3 maart 2020 verklaard dat zij van niets af weet van het boeken en/of betalen van een reis via haar bankrekening, zij geen bankrekening bij Knab bank heeft en zij niemand toestemming heeft gegeven voor het openen van een bankrekening op haar naam.
De heer [getuige] heeft bij gelegenheid van zijn verhoor als getuige door de
raadsheer-commissaris verklaard dat het rekeningnummer op het door de verdachte aan [benadeelde 2] verstrekte betalingsbewijs van hem is, maar hij de verdachte geen reis cadeau heeft gegeven en hij niets heeft betaald.
Bij gelegenheid van haar verhoor door de politie d.d. 8 mei 2020 heeft de verdachte verklaard dat zij, samen met haar drie kinderen, woonachtig is bij haar moeder en stiefvader op [adres 2] , dat zij een relatie heeft met [betrokkene 2] en dat zij gebruikmaakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Voorts heeft zij verklaard gebruik te maken van het e-mailadres [e-mailadres] en bankrekeningen te hebben bij de ING bank.
Het hof overweegt tot slot dat het bij beide reizen, eveneens als bij de reis die tevergeefs geprobeerd werd te boeken bij reisbureau [bedrijf] in Amsterdam, steeds om hetzelfde reisgezelschap ging, te weten de verdachte, haar partner en vijf kinderen, welk gezelschap uiteindelijk ook de door [benadeelde 2] geboekte reis heeft gemaakt, totdat zij ‘betrapt’ werden en uit het hotel werden gezet.
Het hof is van oordeel dat op grond van voornoemde feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het de verdachte is geweest die de reizen heeft geboekt bij [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en zij als bewijs dat de reissom was voldaan, een vals betalingsbewijs heeft verstrekt aan zowel [benadeelde 1] als [benadeelde 2] .
De verklaring van de verdachte dat zij nooit contact heeft gehad met [benadeelde 1] en zij bij hen geen reis heeft geboekt, wordt als ongeloofwaardig terzijde geschoven. De reis is geboekt door een persoon die opgaf te zijn genaamd [verdachte] en die aangaf gebruik te maken van het telefoonnummer waarvan de verdachte bij gelegenheid van haar verhoor door de politie heeft verklaard dat dit haar telefoonnummer is. Voorts is een vals betalingsbewijs overgelegd waaruit zou blijken dat de reissom via een bankrekening van de Knab bank, die op naam staat van de moeder van de verdachte, zou zijn overgemaakt naar [benadeelde 1] . De moeder van de verdachte heeft verklaard hier niets van af te weten, geen rekening te hebben bij Knab bank en voorts niemand toestemming te hebben gegeven voor het openen van een bankrekening op haar naam.
Ook de verklaring van de verdachte dat zij alleen contact heeft gehad met [benadeelde 2] voor het doorgeven van de gegevens, zij de reis cadeau zou hebben gekregen van de heer [getuige] en hij de reis zou betalen, wordt als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt immers dat door de verdachte telefonisch contact is opgenomen met [benadeelde 2] voor het boeken van de reis. Vervolgens is door de verdachte een vals betalingsbewijs overgelegd waaruit zou moeten blijken dat de reissom vanaf de bankrekening van de heer [getuige] zou zijn overgemaakt naar [benadeelde 2] . Geconfronteerd met de valsheid van het betalingsbewijs, geeft de verdachte aan dat zij haar rekening heeft gecontroleerd en heeft gezien dat de reissom van haar – verdachtes – rekening zou zijn afgeschreven. Hierop wordt door de verdachte opnieuw een (vals) betalingsbewijs doorgestuurd, namelijk een bewijs van betaling aan [bedrijf] . De heer [getuige] heeft verklaard dat hij de verdachte geen reis cadeau heeft gegeven en hij niets heeft betaald.
[benadeelde 2] is door het valse betalingsbewijs bewogen tot de afgifte van de (in naam van verdachte) bestelde tickets, toegangsbewijzen en reisdocumenten. [benadeelde 1] is er vóór het verstrekken van deze reisbescheiden achter gekomen dat de verdachte niet betaald had, en in zoverre is de oplichting niet geslaagd, zij het dat dit reisbureau wel al kosten had gemaakt door het reispakket voorafgaand aan de toegezegde betaling reeds te boeken en vast te leggen voor de verdachte, ervan uitgaande dat zij diezelfde avond nog zou betalen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het onder feit 1 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

poging tot oplichting.

Het bewezenverklaarde van het onder feit 2 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

oplichting.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot oplichting en een voltooide oplichting van een reisbureau, door voor haarzelf, haar partner en vijf kinderen een reis naar het buitenland te boeken en als bewijs dat de reissom was voldaan valse betalingsbewijzen aan de benadeelden te verstrekken, waardoor zij in de onjuiste veronderstelling verkeerden dat de reissom ad € 4.552,50 respectievelijk
€ 6.065,- was voldaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte het door de slachtoffers in haar gestelde vertrouwen geschonden en hen financiële schade berokkend. Daarnaast heeft de verdachte ook het algemeen vertrouwen dat het publiek ten behoeve van het maatschappelijk en economisch verkeer tot op zekere hoogte mag stellen in de oprechtheid waarmee anderen aan dit verkeer deelnemen, geschaad.
De verdachte is, ondanks dat het onderzoek op een eerdere ter terechtzitting is geschorst teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen gebruik te kunnen maken van haar aanwezigheidsrecht, niet ter terechtzitting verschenen en heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor haar handelen.
Het hof rekent het de verdachte aan dat zij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 januari 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat zij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevindt zich een veroordeling binnen de periode van vijf jaar voorafgaand aan onderhavige feiten ter zake van een soortgelijk feit, te weten de veroordeling door de politierechter op 22 augustus 2014 ter zake van diefstal tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Uit voornoemd uittreksel volgt voorts dat de verdachte eerder, doch niet recent, ter zake van (onder andere) (medeplegen poging tot) oplichting en al dan niet gekwalificeerde diefstallen is veroordeeld tot (deels) onvoorwaardelijke taakstraffen. Deze veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Uit het procesdossier komt naar voren dat de verdachte drie kinderen en een eigen thuiszorg- en makelaarskantoor heeft.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, het justitiële verleden van de verdachte, de hoogte van de benadelingsbedragen en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. Met oplegging van deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Door de heer [aangever 1] is namens de benadeelde partij [benadeelde 1] ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.779,07 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen tot het bedrag van € 3.779,07, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het onder feit 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.779,07.
Het toe te wijzen bedrag van € 3.779,07 zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder feit 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 3.779,07. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Door de heer [aangever 2] is namens de benadeelde partij [benadeelde 2] ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.065,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot het bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering is daardoor, van rechtswege, alleen voor het toegewezen gedeelte van de vordering aan het oordeel van het hof onderworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.500,-.
Het toe te wijzen bedrag van € 2.500,- zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder feit 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 2.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.779,07 (drieduizend zevenhonderdnegenenzeventig euro en zeven cent)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.779,07 (drieduizend zevenhonderdnegenenzeventig euro en zeven cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 47 (zevenenveertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2019 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2019 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 20 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. N.I.B.M. Buljevic is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.