ECLI:NL:GHSHE:2023:964

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
200.321.619_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van een ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van de kinderen [minderjarige 1] (12 jaar) en [minderjarige 2] (9 jaar). De vader, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank Limburg, die op 18 oktober 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend. De vader heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk was en dat de GI (Gecertificeerde Instelling) onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de noodzaak van de uithuisplaatsing. De moeder en de GI hebben in hun verweerschriften de noodzaak van de uithuisplaatsing benadrukt, waarbij zij wijzen op de onveilige situatie bij de vader en de zorgen over het welzijn van de kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 maart 2023 is de mening van [minderjarige 1] gehoord, die aangaf dat hij zich niet veilig voelde bij de vader. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de situatie van de kinderen, waaronder suïcidaliteit en mishandeling. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 6 april 2023, zodat er voldoende tijd is voor observatie en diagnostiek van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 23 maart 2023
Zaaknummer : 200.321.619/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/309974 / JE RK 22-1730 en C/03/309988 / JE RK 22-1731
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.M. McKernan,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.M.J.M.G. Cuijpers.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg, locatie [locatie]
hierna te noemen: de raad.
In het kort
De vader is het niet eens met de uithuisplaatsing van zijn kinderen [minderjarige 1] (12 jaar oud) en [minderjarige 2] (9 jaar oud).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 18 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 januari 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen als zijnde ongegrond/onbewezen dan wel in strijd met de wet en, opnieuw rechtdoende, alsnog de verzoeken van de raad af te wijzen.
2.2.
Bij twee verweerschriften met producties, een apart verweerschrift ten aanzien van [minderjarige 1] en een apart verweerschrift ten aanzien van [minderjarige 2] , ingekomen ter griffie op 20 februari 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen met bekrachtiging van de bestreden beschikking eventueel onder aanvulling en/of verbetering van gronden.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 februari 2023, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaten;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
De raad heeft het hof geïnformeerd niet op de mondelinge behandeling te zullen verschijnen.
2.5.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. [minderjarige 1] heeft hiervan gebruik gemaakt. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft hij – zonder dat zijn ouders en de GI hierbij waren – een gesprek gehad met de voorzitter in het bijzijn van de griffier. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 18 oktober 2022.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad. Voor zover in dit hoger beroep van belang, zijn tijdens deze relatie geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen. Voordat de kinderen uithuisgeplaatst werden, verbleven zij bij de vader. De ouders zijn nog met elkaar verwikkeld in een rechtszaak over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling. De raad doet daar momenteel onderzoek naar in opdracht van de rechtbank.
Beide kinderen verblijven nu in een accommodatie van een zorgaanbieder; [minderjarige 1] bij [instantie 1] op de behandelgroep [groep] in [plaats 1] en [minderjarige 2] op een crisisgroep van [instantie 2] in [plaats 2] . De kinderen hebben nu ieder weekend samen (onbegeleid) contact met ouders; het ene weekend bij de moeder thuis en het andere weekend bij de vader thuis.
3.2.
De rechtbank heeft de kinderen met ingang van 31 augustus 2022 voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld.
Bij de rechtbank
3.3.1.
De GI heeft de rechtbank verzocht om een machtiging te verlenen om de kinderen uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van 6 maanden.
Bij beschikking van 6 oktober 2022 heeft de rechtbank een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van twee weken, tot 21 oktober 2022. De rechtbank heeft de beslissing voor het overige aangehouden.
3.3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank een (spoed)machtiging verleend aan de GI om de kinderen met ingang van 21 oktober 2022 uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de verzochte resterende termijn, tot 6 april 2023.
Bij het hof
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voert hij – kort samengevat – het volgende aan.
Tussen de tijd dat de ondertoezichtstelling is uitgesproken en er een verzoek tot (spoed)uithuisplaatsing is ingediend, waren 5 weken verstreken. In die tijd zijn de voogden slechts een enkele keer bij de vader thuis geweest. De voogden hebben in deze korte tijd geen duidelijk beeld kunnen vormen over de situatie bij hem thuis. De GI gaat vooral af op uitspraken van de kinderen. Uitspraken die zij in het verleden hebben geuit, waarvan later is vast komen te staan dat deze onjuist waren.
Er waren, en zijn, zorgsignalen ten aanzien van de kinderen. De ondertoezichtstelling is hiervoor voldoende doeltreffend. De noodzaak van een uithuisplaatsing zal ook moeten worden afgewogen tegen het recht van het kind op ‘respect for his/her family life’. De GI heeft de noodzaak onvoldoende onderbouwd. De uithuisplaatsing van de kinderen was niet nodig en is disproportioneel.
[minderjarige 2] heeft een terugval in zijn zelfstandigheid laten zien sinds de uithuisplaatsing. Met [minderjarige 1] gaat het ook niet goed. Hij gaat achteruit en het is beter voor hem dat hij weg gaat van de groep. Een tijdje terug is [minderjarige 1] weggelopen en heeft hij de vader gebeld om te vragen of hij hem kwam ophalen. De vader is toen naar [minderjarige 1] toegegaan en heeft hem teruggebracht naar de groep. Een dag voor de zitting bij het hof belde [minderjarige 1] de vader nog huilend op. Als hij er lang blijft, zal hij zichzelf misschien wel iets aandoen. Het is het beste als hij bij de vader of bij de moeder gaat wonen. [minderjarige 1] doet wisselende uitspraken; dan zegt hij dingen over de moeder tegen de vader en andersom. Het wil niet zeggen dat dat ook allemaal waar is. Die wisselende uitspraken zijn overigens niet nieuw, voorafgaand aan de ondertoezichtstelling deed [minderjarige 1] dat al.
3.5.
De GI voert in hun verweerschriften, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
Vanaf de start van de ondertoezichtstelling waren er al extreme zorgen over de situatie bij de vader. Vanuit de betrokken hulpverlening en de professionele indruk van de gezinsvoogden en de gedragswetenschapper, is er een duidelijk beeld ontstaan over de onveilige situatie bij de vader. Dit werd bevestigd in de gesprekken met [minderjarige 1] en Lucas. [minderjarige 1] heeft op 6 oktober 2022 aan de gezinsvoogd, [vertegenwoordiger van de GI 1] , verteld dat hij suïcidegedachten heeft. Als de gezinsvoogd vraagt of hij ook al een plan heeft hoe hij dit wil uitvoeren, vertelt [minderjarige 1] dat hij dan van een brug zou springen. Er was sprake van een noodzaak; de kinderen gaven aan dat zij niet terug naar huis konden gaan als de vader zou weten wat er gedeeld werd met de gezinsvoogden. Ook met hulpverlening kan de vader onvoldoende veiligheid, stabiliteit en voorspelbaarheid bieden die de kinderen nodig hebben. Meerdere malen is met de ouders gecommuniceerd dat met de uithuisplaatsing verschillende doelen worden nagestreefd. Enerzijds om de veiligheid van de kinderen te kunnen waarborgen, anderzijds om observatie en diagnostiek te kunnen toepassen om te achterhalen wat de kinderen nodig hebben voordat zij thuisgeplaatst kunnen worden. Het is nog niet bekend wanneer de rechtbank het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing zal gaan behandelen. De noodzaak van de uithuisplaatsing is zeker nog aanwezig. De observatie bevindt zich voor beide kinderen in een afrondende fase. Daarna vindt de diagnostiek plaats en wordt helder wat de kinderen nodig hebben. Eind maart 2023 zal [instantie 1] de observatiediagnostiek afgerond hebben met betrekking tot [minderjarige 1] ; dat overleg wordt nu gepland. Voor [minderjarige 2] zal het nog één à twee maanden in beslag nemen voordat de diagnostiek is afgerond.
De kinderen zijn heel wisselend in hun uitspraken. Ze vertellen tegen de één waarom het niet goed is bij de ander. De kinderen vertellen verschillende verhalen en spelen zo, waarschijnlijk niet bewust, mensen tegen elkaar uit. Alle opties waar de kinderen na de uithuisplaatsing naartoe kunnen, bij de vader, de moeder of op een andere plek, staan nog open.
3.6.
De moeder voert in haar verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.
De afgelopen maanden is duidelijk geworden dat de vader niet in staat is om de verzorging en opvoeding van de kinderen alleen op zich te nemen. Tijdens een bezoekmoment aan de moeder in oktober 2022 hebben de kinderen verteld dat zij dagelijks geslagen werden door de vader. Beide kinderen hebben aangegeven bij de moeder te willen wonen. De ondertoezichtstelling is niet doeltreffend gebleken. Zelfs nu de kinderen uit huis geplaatst zijn, lukt het niet om de doelstellingen te bereiken. Er is nog veel hulpverlening voor de kinderen nodig om de nagestreefde doelen, waaronder traumabehandeling, te bereiken. Bij de vader thuis is sprake van fysieke en emotionele mishandeling en het ontbreken van opvoedkundige vaardigheden om de kinderen te laten opgroeien in een veilige en stabiele opvoedingssituatie. Dit kan niet anders worden opgelost met andere middelen dan een uithuisplaatsing. Gelet hierop is er voldoende aanleiding om in het gezin van vader in te grijpen.
De kinderen kunnen niet bij de vader wonen, maar ook niet bij de moeder. Zij raakt binnenkort haar uitkering en mogelijk haar woning kwijt. Sinds de uithuisplaatsing heeft de moeder veel zorgen over [minderjarige 1] . Hij krijgt veel mee van wat er gebeurd is tussen de ouders en hij wordt overvraagd. [minderjarige 2] heeft sinds de plaatsing op de groep een terugval in zijn gedrag en zelfredzaamheid. Hij duwt steeds meer van zich af en vertrouwt niemand meer. Alle onderzoeken moeten eerst worden afgerond (die van [instantie 1] , maar ook van de raad) en tot die tijd is de uithuisplaatsing sowieso nog noodzakelijk.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.2.
Uit het dossier is gebleken van een veelheid aan zorgen over het steeds extremer wordende gedrag van de kinderen (waaronder blowen, schelden en seksueel getint taalgebruik) en de wijze waarop de vader de verzorging en opvoeding van de kinderen vorm gaf. De kinderen hebben veel last van de zeer spanningsvolle relatie tussen de ouders en kampen beiden met kindeigen problematiek. [minderjarige 2] is in 2020 gediagnosticeerd met een reactieve hechtingsstoornis, ontwikkelingsachterstand en een disharmonisch intelligentieprofiel. [minderjarige 1] heeft een loyaliteitsconflict, wordt belast met volwassenenproblematiek en is erg somber. Dit heeft het hof zelf ook waargenomen. In het gesprek met het hof maakte [minderjarige 1] een zeer teneergeslagen en ongelukkige indruk en kon hij niks positiefs opnoemen over zijn leven. Kortom: er waren al langere tijd meer zorgen en problemen; de heftige uitlatingen die de kinderen tegen de GI hebben gedaan over hun suïcidale gedachten en dat de vader hen zou slaan, vormen daar één onderdeel van. Deze uitlatingen, bezien in het grote geheel bovenop de zorgen die al waren, vormden voldoende aanleiding om de kinderen met spoed uit huis te plaatsen en hen een veilige omgeving te bieden. De kinderen laten zich wisselend uit ten overstaan van beide ouders, de gezinsvoogd en de groep. Het hof weet niet welke uitspraken van de kinderen waar zijn. Dat hoeft ook niet. Het enkele feit dat de kinderen deze heftige uitspraken doen, hetgeen de vader ook niet ontkent, geeft het hof al genoeg reden tot ernstige zorg. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden beslist dat de maatregel van de (aanvankelijke spoed-)uithuisplaatsing noodzakelijk was. Van een schending van artikel 8 van het EVRM is geen sprake, omdat de omstandigheden zodanig uitzonderlijk waren dat ingrijpen noodzakelijk was, juist ter bescherming van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.7.3.
Alle betrokkenen zijn het erover eens dat er dringend iets moet gebeuren om de situatie van de kinderen te verbeteren. De machtiging waarover het hof beslist, verstrijkt echter al op 6 april 2023. Het is niet in het belang van de kinderen om de uithuisplaatsing voor die tijd al te beëindigen. Daarvoor zijn er nu – en in de nabije toekomst – nog teveel onduidelijkheden en onzekerheden bij zowel de kinderen als de ouders. Het observatie en diagnostiek-traject vanuit [instantie 1] bevindt zich in de afrondende fase. Daarna is helder welke hulp de kinderen nodig hebben. Verder is de raad nog bezig met het onderzoek naar welke hoofdverblijfplaats het beste is voor de kinderen en welke zorgregeling daarbij past. De resultaten van [instantie 1] en de raad zijn van belang voor de toekomstige beslissingen die moeten worden genomen rondom de kinderen. Het hof ziet ook andere onzekere factoren waarvan het niet te voorzien is welke uitwerking een en ander op de kinderen zal hebben. Zo krijgt de vader binnenkort een nieuwe baby met zijn partner en dreigt er voor de moeder een uithuiszetting. Al met al zijn er nog teveel onduidelijkheden die niet vóór 6 april 2023 opgehelderd zijn. Het is noodzakelijk dat de kinderen in ieder geval tot die datum uithuisgeplaatst blijven. Het ligt op de weg van de kinderrechter om na deze datum de verdere beslissingen te nemen.
3.7.4.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, J.C.E. Ackermans-Wijn en M.A. Stammes en is op 23 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.