ECLI:NL:GHSHE:2023:963

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
200.321.789_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Limburg van 23 december 2022, waarin de ondertoezichtstelling van [minderjarige] werd verlengd. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling af te wijzen. De GI, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 maart 2023 zijn zowel de moeder als de GI gehoord. De vader was niet verschenen, en de raad had zich afgemeld. De moeder voerde aan dat de kinderrechter ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige]. Ze stelde dat de ontwikkeling van [minderjarige] positief was en dat zij altijd in het belang van haar kind had gehandeld. De GI daarentegen stelde dat er nog steeds zorgen waren over de gedragsproblemen en schoolontwikkeling van [minderjarige].

Het hof overwoog dat de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling waren voldaan. De moeder had onvoldoende inzicht in de gevolgen van haar gedrag op de ontwikkeling van [minderjarige] en was ambivalent ten aanzien van de hulpverlening. Het hof concludeerde dat het noodzakelijk was dat de GI betrokken bleef om de hulpverlening te waarborgen en de situatie van [minderjarige] te monitoren. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof verzocht om een afschrift van de uitspraak naar het centraal gezagsregister te sturen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 23 maart 2023
Zaaknummer : 200.321.789/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/311733 / JE RK 22-2050
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.M.E. van den Heuvel,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak heeft betrekking op de minderjarige:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (hierna te noemen [minderjarige]).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 januari 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van zes maanden wordt afgewezen, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 februari 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI].
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
De raad is met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- Het V6-formulier van 13 februari 2023 van de zijde van de moeder, met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op16 december 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren.
3.2.
Bij beschikking van 19 februari 2019 van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, zijn de ouders gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
3.3.
[minderjarige] staat sinds 24 juli 2020 onder toezicht van de GI.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 24 januari 2023 tot
24 juli 2023.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De moeder voert - samengevat – het volgende aan.
De kinderrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Het feit dat sprake is van een ontwikkelingsachterstand maakt niet dat daarmee ook de ernstige ontwikkelingsbedreiging is gegeven. Er zijn immers genoeg kinderen die, zelfs zonder een schoolonderbreking zoals [minderjarige] die heeft gehad, achter liggen op school of niet kunnen meekomen. Deze kinderen worden lang niet allemaal onder toezicht gesteld. Ondanks het gemis aan onderwijs heeft [minderjarige] zich de afgelopen tijd enorm positief ontwikkeld en enorme vooruitgang geboekt.
Daarnaast heeft de kinderrechter ten onrechte overwogen dat het door de moeder niet willen delen van het rapport van [instantie 1] maakt dat sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. Ten eerste beschikte de moeder zelf nog niet over het rapport zodat zij dit ook nog niet kon overleggen. Daarnaast heeft de moeder nooit de intentie gehad om zaken achter te houden of de GI buitenspel te zetten, nog los van het feit dat dit niet mogelijk is omdat de GI eigen mogelijkheden heeft om informatie te verkrijgen. Omdat de moeder gedurende de ondertoezichtstelling altijd het gevoel heeft gehad dat zij toch alles zelf moet regelen en doen, heeft zij gemeend geen toestemming te verlenen aan [instantie 1] om het rapport aan de GI te verstrekken, omdat zij eerst zelf kennis wilde nemen van de bevindingen.
Ten slotte heeft de kinderrechter ten onrechte overwogen dat de moeder de hulp die nodig is om de ontwikkelingsbedreiging af te wenden niet of onvoldoende zal accepteren. Dat is niet te rijmen met de opmerkingen van de GI dat zij zich in het traject met [instantie 1] terughoudend hebben opgesteld om te bewerkstelligen dat met de moeder een vertrouwensband kon worden opgebouwd. Kennelijk was er afdoende vertrouwen in de moeder dat zij zou handelen in het belang van [minderjarige] en zou doen wat zij moest doen. Tevens doet een en ander geen recht aan de getoonde inzet van de moeder gedurende de afgelopen jaren. De moeder wenst nooit meer terecht te komen in de situatie waarin [minderjarige] verstoken is van onderwijs. Zij zal alles in het werk stellen, hetgeen zij in het verleden steeds heeft gedaan, dat hij onderwijs volgt en kan volgen en zij zal de adviezen opvolgen en uitvoeren. Nergens blijkt uit dat zij hierin zal tegenwerken.
3.7.
De GI voert - kort samengevat – het volgende aan.
De ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] bestaat nog steeds uit zijn gedragsproblemen en zijn nog gebrekkige schoolontwikkeling. Verder heeft hij een achterstand opgelopen in zijn sociaal emotionele ontwikkeling doordat hij zich weinig heeft kunnen spiegelen met leeftijdsgenootjes. Het volledige scholingstraject moet nog steeds op gang komen. Verder is het op dit moment onduidelijk welk scholingstraject [minderjarige] na het huidige traject moet gaan volgen. Deze onduidelijkheid brengt opnieuw onrust bij [minderjarige] en de moeder.
Een verlenging van de ondertoezichtstelling is nodig om het huidige traject te borgen ter voorkoming dat de regie terug komt bij de ouders en met name bij de moeder. De zorg bestaat nog dat de moeder vanuit wantrouwen richting de buitenwereld keuzes gaat maken die niet in het belang zijn van [minderjarige]. Het risico is dan dat alle positieve ontwikkelingen teniet worden gedaan door het voor [minderjarige] te snel doorlopen van het traject.
De moeder heeft duidelijk aangegeven dat zij niet wil dat de GI de rapportage ontvangt. Hieruit blijkt dat de moeder nog steeds in “gevecht” blijft met de hulpverlening als zij een andere koers wil varen dan de moeder. Hierin zit de kern van het probleem. De moeder blijft strijden tegen de professionals (nu: de GI) en zij blijft wantrouwen uiten jegens hulpverleners die anders denken dan zijzelf.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en weging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd.
3.8.4.
De concrete ontwikkelingsbedreiging is enerzijds gelegen in de gedragsproblematiek van [minderjarige]. Uit de recente informatie van [instantie 1] blijkt dat [minderjarige] op de behandelgroep nog steeds momenten heeft waarbij hij moeite heeft om ten opzichte van groepsgenoten zijn agressie te reguleren. Ook is er een aanvaring geweest met een groepsleider, waarbij [minderjarige] de begeleider heeft gebeten. [minderjarige] vindt het moeilijk om zijn eigen aandeel hierin te zien. Anderzijds zijn er nog steeds zorgen over de schoolgang van [minderjarige], aangezien er nog geen geschikte vervolgplek voor hem is gevonden. Zodra de behandeling bij [instantie 1] is afgerond en er een geschikte school is gevonden voor [minderjarige], adviseert [instantie 1] hulp in te zetten in de thuissituatie in de vorm van een Ambulant Gezinsbegeleider (AGB) en hulpverlening in te zetten voor [minderjarige] vanuit [instantie 2].
3.8.5.
Aangezien de moeder de gevolgen van haar gedrag op de ontwikkeling van [minderjarige] nog onvoldoende inziet en zij ambivalent is in de bereidheid om de door [instantie 1] geadviseerde hulp te accepteren, is het hof van oordeel dat de hulpverlening op dit moment nog niet in het vrijwillig kader kan plaatsvinden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [minderjarige] zich nu in de cruciale fase bevindt waarin hij de overstap naar (volledig naar) school moet gaan maken, waarbij niet het risico kan worden gelopen dat er weer een terugval volgt, nadat [minderjarige] eerder al anderhalf jaar zonder onderwijs thuis heeft gezeten.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het noodzakelijk is dat de GI voorlopig betrokken blijft om de nodige hulpverlening in gang te zetten en zicht te houden op de situatie in deze fase.
3.8.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 december 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.C. Dumoulin en P.M.M. Mostermans en is op 23 maart 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. P.P.M. van Reijsen in tegenwoordigheid van de griffier.