ECLI:NL:GHSHE:2023:961

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
200.311.177_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een voormalig bewindvoerder ex artikel 1:444 BW

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een voormalig bewindvoerder, [de vrouw], die in hoger beroep is gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had geoordeeld dat [de vrouw] toerekenbaar tekort was geschoten in haar taak als bewindvoerder, wat heeft geleid tot schade voor de rechthebbende, [rechthebbende]. De kantonrechter had vastgesteld dat [de vrouw] een bedrag van € 9.858,-- had gepind van de rekening van de rechthebbende zonder haar medeweten, en had haar veroordeeld tot betaling van dit bedrag, evenals een te hoge beloning van € 2.063,57.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van [de vrouw] in haar hoger beroep bevestigd, ondanks de stelling van de rechthebbende dat het beroepschrift te laat was ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het hoger beroep op 30 mei 2022 eindigde, en dat het beroepschrift tijdig was ingediend.

In de beoordeling van de grieven van [de vrouw] heeft het hof geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat zij tekort was geschoten in haar zorgplicht als bewindvoerder. Het hof heeft de argumenten van [de vrouw] verworpen, waarbij zij stelde dat zij haar taken zorgvuldig had uitgevoerd en dat de pintransacties geen schade voor de rechthebbende hadden veroorzaakt. Het hof heeft ook de grief van [de vrouw] over de te hoge beloning afgewezen, aangezien zij had bevestigd dat zij zichzelf een te hoge beloning had uitgekeerd.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 maart 2023
Zaaknummer: 200.311.177/01
Zaaknummer eerste aanleg: 6053826 OV VERZ 17-6612 en 7210792 OV VERZ 18-9506
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [de vrouw] ,
advocaat: mr. S. Pershad,
tegen
[rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. J.M. Molkenboer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, van 28 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 mei 2022, heeft [de vrouw] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat [de vrouw] het bewind correct heeft uitgevoerd en [de vrouw] te compenseren voor de kosten van deze procedure.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 12 juli 2022, heeft de rechthebbende verzocht het hoger beroep af te wijzen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 februari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [de vrouw] , bijgestaan door haar advocaat;
  • de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van 21 juni 2022 van de zijde van [de vrouw] , met als bijlage het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 23 juni 2022;
  • het V6-formulier van 24 januari 2023 van de zijde van [de vrouw] , met bijlagen, ingekomen ter griffie op 26 januari 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij beschikking van 21 maart 2014 heeft de kantonrechter van de rechtbank Tilburg over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld, met benoeming van [de vrouw] voornoemd tot bewindvoerder.
3.2.
Bij beschikking van 15 juni 2016 heeft de kantonrechter van de rechtbank Tilburg het ingestelde bewind over de goederen van rechthebbende opgeheven met ingang van
1 juli 2016.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Tilburg , (ambtshalve) vastgesteld dat [de vrouw] in haar taak als bewindvoerder toerekenbaar tekort is geschoten. De kantonrechter heeft de schade die de rechthebbende hierdoor heeft geleden (ambtshalve) vastgesteld op € 9.858,-- en [de vrouw] veroordeeld tot betaling van € 9.858,-- aan de rechthebbende. Daarnaast heeft de kantonrechter [de vrouw] veroordeeld tot betaling van € 2.063,57 aan de rechthebbende in verband met teveel gerekende beloning.
3.4.
[de vrouw] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Ontvankelijkheid
3.5.
De rechthebbende stelt zich op het standpunt dat het beroepschrift niet binnen de termijn van drie maanden is ingediend, zodat [de vrouw] niet-ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep.
3.6.
Ingevolge artikel 806 eerste lid Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, kan van een beschikking hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
3.7.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Algemene Termijnenwet wordt een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
3.8.
De termijn voor het instellen van hoger beroep eindigde in onderhavige zaak op grond van artikel 806 Rv op 28 mei 2022. Nu dit op een zaterdag was, wordt de termijn op grond van artikel 1, eerste lid, van de Algemene Termijnenwet verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is, te weten tot en met maandag 30 mei 2022. Het beroepschrift van [de vrouw] is ingekomen ter griffie op 30 mei 2022 en is dus tijdig ingekomen. Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat [de vrouw] ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep.
Uitvoering taak bewindvoerder / schadevergoeding
3.9.
De eerste grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [de vrouw] toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van het bewind. De tweede grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat door de rechthebbende schade is geleden en dat het schadebedrag ten onrechte is gelijkgesteld aan het bedrag aan pintransacties.
[de vrouw] meent dat zij haar werkzaamheden uiterst zorgvuldig heeft uitgevoerd en zij herkent zich dan ook niet in het geschetste beeld. Zij betwist dat zij in het gesprek met de rechthebbende op 2 juli 2021 zou hebben toegegeven dat haar man geld van de rekening van de rechthebbende heeft gepind en overgeschreven naar een rekening op naam van [de vrouw] . Ook betwist [de vrouw] dat er schulden zijn ontstaan tijdens het bewind en dat er na de beëindiging van het bewind nog een restschuld was van € 11.000,-- die door de rechthebbende zelf is afgelost. Nadat het bewind was opgeheven, was er enkel een schuld bij het [zorgverzekering] . [de vrouw] heeft vele malen contact gehad met het [zorgverzekering] om het correspondentieadres te wijzigen, maar dit is niet gelukt, waardoor [de vrouw] de correspondentie nooit heeft gezien.
De pintransacties die onder rechtsoverweging 2.17 van de bestreden beschikking zijn opgenomen, zijn onderdeel geweest van de uitvoering van het bewind en kunnen dus niet worden aangemerkt als door de rechthebbende geleden schade. Omdat de rechthebbende soms direct extra geld wilde, was [de vrouw] genoodzaakt dit te voldoen van haar privérekening. Deze bedragen pinde [de vrouw] dan later contant terug. [de vrouw] heeft dit verwerkt in de verantwoording. Alle afschriften zijn destijds met een specificatie overgedragen.
3.10.
De rechthebbende voert – samengevat – het volgende aan.
[de vrouw] heeft veel geldbedragen opgenomen van de bankrekening van de rechthebbende, terwijl deze gelden niet zijn aangewend ten behoeve van de rechthebbende. [de vrouw] heeft de gelden die zij onder beheer had in haar hoedanigheid van bewindvoerder ten eigen bate gebruikt, althans niet deugdelijk beheerd. Zij is dus toerekenbaar tekort geschoten als bewindvoerder. Indien [de vrouw] stelt dat privégelden door haar zijn aangewend ten behoeve van rechthebbende, is het aan [de vrouw] om dit aan te tonen en te onderbouwen met bewijsstukken. [de vrouw] verzuimt dit. De overzichten die door [de vrouw] in het geding zijn gebracht bij bericht van 24 januari 2023 zijn onvoldoende duidelijk en het aanvullen van de grieven tijdens de zitting aan de hand van deze overzichten levert strijd op met de goede procesorde. Daar wordt dan ook uitdrukkelijk bezwaar tegen gemaakt.
Het hof overweegt als volgt.
3.11.
Het gaat in deze procedure om de vraag of [de vrouw] haar verplichtingen jegens de rechthebbende geschonden heeft en uit dien hoofde aansprakelijk is. Ingevolge artikel 1:444 BW is een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Er kan daarbij uitsluitend sprake zijn van vergoeding van schade als vastgesteld kan worden dat de bewindvoerder zich niet als een goed bewindvoerder heeft gedragen en dat daaruit schade voortvloeit. Daarbij heeft te gelden dat de bewindvoerder in algemene zin die zorgvuldigheid en gedragingen in het bewind in acht behoort te nemen die van een goed bewindvoerder mogen worden verwacht. Op grond van artikel 1:362 BW (dat volgens artikel 1:445 BW van overeenkomstige toepassing is bij bewind) kan de rechter ambtshalve de schade vaststellen, die de rechthebbende door slecht bewind van de voormalige bewindvoerder heeft geleden en de voormalige bewindvoerder tot vergoeding daarvan veroordelen.
3.12.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof na eigen weging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, heeft bepaald dat [de vrouw] in de zorg van een goed bewindvoerder toerekenbaar tekort is geschoten, waardoor de rechthebbende schade heeft geleden en dat de kantonrechter ook terecht (ambtshalve) het schadebedrag gelijk heeft gesteld aan het totaalbedrag van de (pin)transacties. In aanvulling hierop overweegt het hof het navolgende.
3.13.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de bewindvoerder tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder en heeft hiertoe overwogen dat er aanzienlijke bedragen zijn gepind, althans zijn overgeschreven van de rekening van rechthebbende, zonder medeweten van de rechthebbende. De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking gespecificeerd weergegeven dat er voor een totaalbedrag van € 9.858,-- is gepind van de rekening van rechthebbende in de omgeving van de woonplaats van [de vrouw] , dan wel is overgeboekt van de rekening van rechthebbende op een rekening op naam van [de vrouw] . Deze transacties zijn niet verantwoord in de rekening en verantwoording over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 en 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2016. [de vrouw] heeft in eerste aanleg, hoewel zij daartoe meermaals in de gelegenheid is gesteld, noch schriftelijk, noch tijdens een mondeling gehoor, een verklaring gegeven voor deze transacties. Het had op de weg gelegen van [de vrouw] om in hoger beroep alsnog een verklaring, concreet en met voldoende objectieve feiten en omstandigheden onderbouwd, te geven voor deze transacties. Ook in hoger beroep heeft [de vrouw] echter nagelaten concreet te maken waar de transacties op zien. [de vrouw] heeft enkel de blote stelling geponeerd dat zij af en toe bedragen heeft voorgeschoten van haar privérekening en later deze bedragen van de rekening van rechthebbende contant terug pinde, maar zij heeft geen concrete voorbeelden gegeven of stukken overgelegd ter onderbouwing van deze stelling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [de vrouw] verwezen naar de overzichten die bij bericht van 24 januari 2023 zijn overgelegd, maar deze overzichten laten aan duidelijkheid te wensen over, terwijl ook hieruit niet blijkt dat bepaalde bedragen zijn aangewend ten behoeve van de rechthebbende. Daarbij komt dat rechthebbende uitdrukkelijk heeft betwist dat deze gelden ten behoeve van haar en op verzoek van haar zijn gepind. Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de eerste twee grieven van [de vrouw] falen. Het hof zal daarom de bestreden beschikking op deze punten bekrachtigen.
Beloning bewindvoerder
3.14.
De derde grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [de vrouw] in haar hoedanigheid van bewindvoerder teveel in rekening heeft gebracht voor de beloning. In dit kader voert [de vrouw] aan dat zij zich er niet van bewust was dat zij zichzelf een te hoge beloning heeft uitbetaald, maar dat zij bereid is om het eventueel teveel ontvangen bedrag terug te betalen.
3.15.
De rechthebbende is van mening dat de kantonrechter terecht heeft geconcludeerd dat [de vrouw] teveel beloning aan zichzelf heeft uitbetaald. Zij stelt zich dan ook op het standpunt dat [de vrouw] deze bedragen dient terug te betalen. Hierbij merkt de rechthebbende op dat aanvankelijk geen enkele vergoeding in rekening zou worden gebracht omdat [de vrouw] de peettante is van de rechthebbende.
Het hof overweegt als volgt.
3.16.
[de vrouw] heeft weliswaar een grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij zichzelf een te hoge beloning heeft uitgekeerd, maar zij heeft ter onderbouwing van deze grief enkel aangevoerd dat zij zich hier niet van bewust was. Het hof maakt hieruit op dat [de vrouw] bevestigt dat zij aan zichzelf de door de kantonrechter vastgestelde te hoge beloning heeft uitgekeerd, zodat de kantonrechter [de vrouw] terecht heeft veroordeeld om het teveel ontvangen bedrag terug te betalen. Dat [de vrouw] zich niet bewust was van het feit dat zij zichzelf een te hoge beloning toekende, maakt dit niet anders. Het hof zal de bestreden beschikking ook op dit punt bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg , van 28 februari 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en A.M. Bossink en is in het openbaar uitgesproken door mr. A.M. Bossink op 23 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.