ECLI:NL:GHSHE:2023:957

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
200.312.021_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf en zorgregeling van minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om het hoofdverblijf van haar minderjarige kind, geboren in 2014, bij haar te bepalen, en om een wijziging van de zorgregeling. De vader, die het hoofdverblijf van het kind heeft, heeft geen verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2023 zijn beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De moeder stelt dat de vader de opbouw van de band tussen haar en het kind belemmert, terwijl de vader aanvoert dat het kind niet naar zijn moeder wil en dat hij niet zal dwingen tot contact. De Raad maakt zich zorgen over het welzijn van het kind en adviseert om onderzoek te doen naar de hoofdverblijfplaats en de mogelijkheden voor contactherstel. Het hof concludeert dat er op dit moment geen gronden zijn om het hoofdverblijf van het kind te wijzigen en verzoekt de Raad om verder onderzoek te doen naar de zorgregeling en het contact tussen de moeder en het kind. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, maar verdere beslissingen worden aangehouden tot het onderzoek van de Raad is afgerond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 maart 2023
Zaaknummer: 200.312.021/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/338588 FA RK 17-6648
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A. Scanlan,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats]
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda van 24 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 juni 2022, heeft de moeder verzocht (zo begrijpt het hof) om de voormelde beschikking te vernietigen en primair te bepalen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft en subsidiair te bepalen dat de vader iedere keer dat hij de contactmomenten tussen [minderjarige] en de moeder niet nakomt aan de moeder een dwangsom verbeurt van € 250,00 per dag met een maximum van € 5.000,00.
2.2.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 februari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is [minderjarige] geboren. [minderjarige] is door de vader erkend en de ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de vader.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen afgewezen. Verder heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven. De rechtbank heeft aan de nakoming van de zorgregeling een dwangsom verbonden. Voor iedere keer dat de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] door de vader niet worden nagekomen, verbeurt de vader aan de moeder een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van
€ 10.000,00.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan. De vader belemmert (voortdurend) de opbouw en het onderhoud van de band tussen [minderjarige] en de moeder. Dit is niet in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] heeft als gevolg daarvan (al jaren) geen onbelemmerd contact met zijn moeder. De vader weigert mee te werken aan de uitbreiding van de zorgregeling tussen [minderjarige] en de moeder. Op de momenten waarop de moeder [minderjarige] bij de vader diende op te halen, was hij simpelweg niet thuis of deed hij de deur niet open. Deze situatie kan alleen veranderen wanneer het hoofdverblijf van [minderjarige] wordt gewijzigd naar de moeder. De moeder begrijpt dat haar verzoek een grote verandering in het leven van [minderjarige] betekent, maar zij is ervan overtuigd dat [minderjarige] daardoor uiteindelijk kan ervaren en aanvaarden dat hij beide ouders in zijn leven mag toestaan. De dreiging van de te verbeuren dwangsommen deren de vader totaal niet en hij kan nog heel lang de uitbreiding van de contactregeling frustreren. De vader is niet gevoelig voor de huidige dwangsommen. Het dagtarief dient daarom te worden verhoogd.
3.5.
De vader voert, samengevat, het volgende aan. De vader is moegestreden en wil financieel niets meer uitgeven aan rechtszaken rondom de omgang tussen de moeder en [minderjarige] . De vader staat de omgang niet in de weg, maar [minderjarige] geeft aan dat hij absoluut niet naar zijn moeder wil. De vader zal [minderjarige] niet dwingen om naar zijn moeder toe te gaan. Sinds de bestreden beschikking in maart 2022 heeft er geen omgang meer plaatsgevonden tussen de moeder en [minderjarige] . Er is eenmalig, in juni 2022, een heel kort contact geweest tussen [minderjarige] en de moeder op het schoolplein, maar deze situatie is geëscaleerd en de politie is hierbij betrokken geweest. [minderjarige] heeft zich vastgeklampt aan de schooljuf en er heeft geen omgang met de moeder plaatsgevonden. Er is op dit moment geen enkel contact tussen [minderjarige] en zijn moeder. [minderjarige] heeft een telefoon en via die weg zou er eventueel contact kunnen zijn tussen [minderjarige] en zijn moeder. De vader zal dit niet in de weg staan en werkt eraan mee dat er weer telefonisch contact komt tussen [minderjarige] en zijn moeder. De vader zou graag begeleiding hebben bij het herstellen van het contact tussen [minderjarige] en zijn moeder zodat de vader achteraf geen zaken kunnen worden verweten. Er wordt een verkeerd beeld van de vader geschetst. Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats is de vader van mening dat dit ongewijzigd moet blijven. [minderjarige] woont al zijn hele leven bij de vader.
3.6.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht zich veel zorgen te maken om [minderjarige] omdat hij niet de ruimte voelt om een onbelast contact te hebben met beide ouders. Op dit moment loopt er geen onderzoek vanuit de raad. Voor wat betreft het verzoek dat voorligt, de wijziging van de hoofdverblijfplaats, zou de raad onderzoek moeten doen. [minderjarige] kan niet zomaar na een periode van acht jaar uit zijn vertrouwde omgeving worden gehaald. Een onderzoek naar de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] kan ambtshalve worden uitgebreid met een onderzoek naar de vraag of een beschermingsmaatregel noodzakelijk is in het belang van [minderjarige] . De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling ook duidelijk de vraag van de vader gehoord dat hij hulp wil bij het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] . De raad kan dit meenemen tijdens het onderzoek en de vader hierover adviseren. Hoe sneller het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] kan plaatsvinden hoe beter. De raad geeft mee dat de ouders hier ook zelf al mee aan de slag kunnen gaan door zich in het vrijwillig kader aan te melden bij het wijkteam of BOR Humanitas.
Hoofdverblijfplaats
3.7.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.1.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat er op dit moment geen gronden bestaan om het hoofdverblijf van [minderjarige] te wijzigen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de man zijn toezegging gestand doet en hulp aanvaardt bij het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] en dat hij dit contact op geen enkele wijze in de weg staat. De grief van de moeder faalt.
Zorgregeling en dwangsommen
3.8.
Het belang van [minderjarige] vergt dat hij met beide ouders een onbelast contact kan hebben. Het hof constateert dat de in de bestreden beschikking opgelegde verdeling van zorgtaken niet wordt nagekomen en dat de opgelegde dwangsommen geen effect hebben. Er is immers sinds maart 2022 geen contact meer tussen de moeder en [minderjarige] en van een uitbreiding van de zorgregeling is het nooit gekomen. Het hof zal daarom de raad verzoeken om te onderzoeken op welke wijze de door de rechtbank opgelegde zorgregeling kan worden nagekomen en hoe het contact tussen de moeder en [minderjarige] kan worden hersteld.
Het hof zal de raad verzoeken onderzoek te doen naar de volgende vragen:
Welke verdeling van zorg- en opvoedtaken is het meest in het belang van [minderjarige] ?
Welke factoren belemmeren het (herstel) van contact tussen de moeder en [minderjarige] ?
Wat is ervoor nodig om dit contact te herstellen en op welke wijze kan dit worden vorm gegeven?
Zijn er verder nog bevindingen die de raad belangrijk vindt om te melden?
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak zes maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.8. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt de beslissing met betrekking tot het subsidiaire verzoek van de moeder aan tot PRO FORMA 23 september 2023.
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda van 24 maart 2022, voor wat betreft de beslissing over het hoofdverblijf van [minderjarige] en houdt iedere beslissing voor het overige aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, E.P. de Beij en J.W.P.N. Hermans en is op 23 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.