In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om het hoofdverblijf van haar minderjarige kind, geboren in 2014, bij haar te bepalen, en om een wijziging van de zorgregeling. De vader, die het hoofdverblijf van het kind heeft, heeft geen verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2023 zijn beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De moeder stelt dat de vader de opbouw van de band tussen haar en het kind belemmert, terwijl de vader aanvoert dat het kind niet naar zijn moeder wil en dat hij niet zal dwingen tot contact. De Raad maakt zich zorgen over het welzijn van het kind en adviseert om onderzoek te doen naar de hoofdverblijfplaats en de mogelijkheden voor contactherstel. Het hof concludeert dat er op dit moment geen gronden zijn om het hoofdverblijf van het kind te wijzigen en verzoekt de Raad om verder onderzoek te doen naar de zorgregeling en het contact tussen de moeder en het kind. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, maar verdere beslissingen worden aangehouden tot het onderzoek van de Raad is afgerond.