ECLI:NL:GHSHE:2023:955

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
200.314.593_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling voor minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak, uitgesproken op 23 maart 2023 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De vader verzoekt om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind, [minderjarige 1], en een wijziging van de omgangsregeling. De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder het ouderlijk gezag uitoefent en een voorlopige omgangsregeling had vastgesteld. De vader is van mening dat de afwijzing van zijn verzoek om gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is en dat de omgangsregeling niet voldoende ruimte biedt om een band op te bouwen met [minderjarige 1]. De moeder daarentegen betwist de noodzaak van gezamenlijk gezag en uit haar zorgen over de omgang, verwijzend naar de problematiek van [minderjarige 1]. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2023 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft besloten om het lopende onderzoek van de raad uit te breiden en heeft de voorlopige omgangsregeling aangepast. De vader en [minderjarige 1] hebben recht op begeleid contact en onbegeleid contact op zaterdag, met een overgangsperiode naar een ruimer contact. De beslissing over het gezamenlijk gezag is aangehouden in afwachting van het raadsrapport.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 maart 2023
Zaaknummer: 200.314.593/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/372873/ FA RK 21-3267
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. K.C.A. Ariëns.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Op 22 september 2022 heeft de rechtbank Oost-Brabant op verzoek van de vrouw een herstelbeschikking afgegeven.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 augustus 2022, heeft de vader verzocht om de voormelde (herstelde) beschikking te vernietigen en verzocht om zijn verzoek om de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige 1] te belasten toe te wijzen en een meer passende omgangsregeling vast te stellen, in die zin dat [minderjarige 1] eenmaal in de twee weken in de oneven weken van vrijdagavond tot zondagavond bij de vader verblijft alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, zulks in onderling overleg te bepalen, dan wel subsidiair een zorg- en contactregeling zoals het hof in goede justitie juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 november 2022, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen als ongegrond en onbewezen en voormelde (herstelde) beschikking te bekrachtigen. Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 februari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlagen (productie 5 tot en met 10) van de advocaat van de moeder d.d. 27 januari 2023;
- een depotakte van 27 januari 2023, waaruit blijkt dat de advocaat van de moeder een USB-stick heeft gedeponeerd bij de griffie van het hof;
- het V6-formulier met bijlage (productie 4) van de advocaat van de vader d.d. 27 januari 2023;
- het V8-formulier met bijlage (productie 9) van de advocaat van de moeder d.d. 30 januari 2023.
- het V6-formulier met bijlage (productie 5) van de advocaat van de vader d.d. 2 februari 2023.
- het V8-formulier met bijlagen (productie 10 en 11) van de advocaat van de moeder d.d. 2 februari 2023.
- het V8-formulier met bijlagen (productie 6 en 7) van de advocaat van de vader d.d.
3 februari 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is [minderjarige 1] geboren.
3.2.
De vader heeft [minderjarige 1] erkend. De moeder is belast met het ouderlijk gezag. [minderjarige 1] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder
.
3.3.
Uit een eerdere relatie heeft de vader een dochter, [minderjarige 2] , geboren
op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] . De vader heeft [minderjarige 2] erkend. Sinds
1 januari 2020 is [minderjarige 2] om de week op vrijdag, zaterdag en zondag bij de vader alsmede de
gedurende de schoolvakanties.
3.4.
Bij de (herstelde) bestreden beschikking heeft de rechtbank de raad verzocht om onderzoek te doen en daarnaast een voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige 1] . De vader is gerechtigd tot begeleid contact met [minderjarige 1] :
- in de komende twee maanden (hof: na datum bestreden beschikking): twee uur per twee weken;
- daarna gedurende twee maanden: eenmaal per twee weken drie uur;
- daarna eenmaal per twee weken vier uur;
Het verzoek van de vader om de ouders gezamenlijk te belasten met het gezag over [minderjarige 1] , is afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
Het gezamenlijk gezag
Het uitgangspunt van de wet is dat ouders gezamenlijk het gezag over een kind uitoefenen. Volgens de vader wordt niet voldaan aan de criteria die in de wet staan om een verzoek tot gezamenlijk gezag af te wijzen. Het is weliswaar juist dat de ouders al geruime tijd geen contact meer met elkaar hebben en er sprake is van een verstoorde verstandhouding tussen partijen, maar de vader is bereid om samen met de moeder, al dan niet onder begeleiding van een derde, te werken aan het verbeteren van de onderlinge communicatie. Het enkele feit dat een goede communicatie tussen de ouders op dit moment ontbreekt, brengt niet zonder meer mee dat gezamenlijk gezag niet in het belang van [minderjarige 1] is. Door toekenning van gezamenlijk gezag minimaliseert juist de strijd tussen partijen omdat de ouders dan dezelfde rechten en plichten hebben tegenover [minderjarige 1] . Door de gelijkwaardige betrokkenheid worden de ouders gestimuleerd om contact met elkaar te hebben, hetgeen [minderjarige 1] ten goede komt.
De omgang
De vader kan zich evenmin verenigen met de voorlopige omgangsregeling die de rechtbank heeft vastgesteld. De vader en [minderjarige 1] hebben op basis van één uur begeleid contact per twee weken geen kans om een band met elkaar op te bouwen en toe te werken naar een goed en onbelast contact met elkaar. De omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige 1] zijn positief verlopen en [instantie 1] ziet geen contra-indicaties voor een uitbreiding van het contact. Daar komt bij dat de vastgestelde omgangsregeling is in de praktijk niet haalbaar omdat [instantie 1] geen begeleide omgang kan bieden voor de duur van vier uur per keer. De vader werkt in het onderwijs en heeft ook met zijn dochter uit een eerdere relatie een ruime zorg- en contactregeling. De vader handhaaft daarom zijn verzoek om een omgangsregeling vast te stellen waarbij [minderjarige 1] één keer per twee weken in de oneven weken van vrijdagavond tot zondagavond bij de vader verblijft alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.
3.7.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Het gezamenlijk gezag
De moeder begrijpt niet goed waarom de vader mede met het gezag over [minderjarige 1] wenst te worden belast. Al vanaf de geboorte van [minderjarige 1] heeft de vader niet de benodigde inspanningen verricht om mede met het gezag over [minderjarige 1] te worden belast. De vader vond het prima zoals het was. Pas nadat de vader zich tot een advocaat had gewend is het standpunt van de vader op dit punt gewijzigd. Het standpunt van de vader dat hij ontzettend zijn best doet om de relatie met de moeder te verbeteren en pogingen doet om de communicatie op gang te krijgen, is niet juist. De vader communiceert niet maar dreigt slechts met gerechtelijke procedures op de momenten dat iets niet gaat zoals hij het graag ziet. Dat de communicatie tussen partijen stroef verloopt houdt verband met de gewelddadige relatie die partijen hadden. De moeder heeft hulp ingeschakeld om haar weerstand tegen het contact met de vader weg te nemen en de gebeurtenissen uit het verleden te verwerken. Zolang de vader blijft procederen is hulpverlening en EMDR echter niet zinvol. De vader realiseert zich niet wat zijn handelen bij de moeder teweegbrengt en welk effect dit heeft op [minderjarige 1] . De vader erkent ook niet de problematiek bij [minderjarige 1] en de moeder vreest voor problemen wanneer de vader mede met het gezag wordt belast.
De omgang
Ook ten aanzien van de omgangregeling heeft de moeder zorgen dat de vader de problematiek van [minderjarige 1] niet erkent. De moeder heeft begrepen dat bij [instantie 1] de begeleiding niet fysiek in de ruimte aanwezig is en dat er dus nauwelijks controle wordt uitgevoerd op de omgang (in het bijzonder op de communicatie tussen de vader en [minderjarige 1] ). De moeder hecht daarom meer waarde aan het advies van de begeleider van " [instantie 2] ” die [minderjarige 1] op wekelijkse basis zag. Gedurende het traject bij " [instantie 2] " zijn bij [minderjarige 1] kenmerken gevonden van trauma en autisme. Naar aanleiding daarvan is de moeder met [minderjarige 1] doorverwezen naar [instantie 3] , gespecialiseerd in kinderen met deze problematiek. Tijdens dit traject wordt [minderjarige 1] uitgebreid geobserveerd om te beoordelen wat voor [minderjarige 1] werkt en wat niet en welke problemen kunnen worden opgelost. De moeder heeft van [instantie 1] begrepen dat er wel degelijk een mogelijkheid is om de omgang zoals bepaald door de rechtbank te laten plaatsvinden, namelijk op de vrijdag. Het is juist de vader die heeft aangegeven dat deze dag hem niet uitkomt. Inmiddels hebben partijen het voorstel gekregen om uit te wijken naar een andere instantie, die de omgang wel conform de beschikking kan uitvoeren. De vader stelt tot slot een goede opvoeder te zijn, omdat hij ook de zorg voor zijn dochter [minderjarige 2] draagt. Het feit dat de vader de zorg voor [minderjarige 2] draagt, betekent echter niet dat hij ook de zorg voor [minderjarige 1] kan dragen. [minderjarige 1] is een ander persoon met eigen problematiek en dat erkent de vader tot op heden niet.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling als volgt geadviseerd. Het raadsonderzoek naar de vorm van contact tussen de vader en [minderjarige 1] is ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep net gestart. Ten aanzien van de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] kan de raad dan ook geen advies uitbrengen omdat het onderzoek nog loopt. De raad doet vooralsnog geen onderzoek naar het gezag. Het hof kan de raad eventueel wel verzoeken het onderzoek uit te breiden naar het gezag.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Gezag
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.2.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen ten aanzien van het verzoek van de vader om de ouders met het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] te belasten. Het hof zal de raad daarom verzoeken om het lopende onderzoek uit te breiden en onderzoek te doen naar de volgende vragen:
1. Wat hebben de ouders nodig om ervoor te zorgen dat een gezamenlijke gezagsuitoefening op een voor [minderjarige 1] onbelaste wijze geschiedt?
2. Is de inschatting van de raad dat er sprake is van een (dreigend) onaanvaardbaar risico dat [minderjarige 1] klem of verloren raakt tussen de ouders wanneer er sprake is van een gezamenlijke gezagsuitoefening en als dat het geval is of te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen?
3. Zijn er nog andere feiten of omstandigheden die de raad van belang vindt om te vermelden?
Omgang
3.9.3.
Het hof stelt voorop dat er al ruim een jaar begeleide omgang plaatsvindt en dat die goed verloopt. Gelet op de omgangsverslagen van [instantie 1] en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is het hof onvoldoende gebleken dat het contact tussen [minderjarige 1] en de vader slechts begeleid kan plaatsvinden en dat een uitbreiding naar een ruimere omgang niet in het belang van [minderjarige 1] zou zijn. Het hof is daarom van oordeel dat, in afwachting van de uitkomst van het raadsrapport, kan worden toegewerkt naar een onbegeleid en ruimer contact tussen de vader en [minderjarige 1] . Het hof zal daarbij een overgangsperiode in acht nemen. Dit betekent dat het hof de voorlopige omgangsregeling voor de duur van het raadsonderzoek, zal wijzigen. Het hof ziet verder aanleiding om, ter vermijding van discussies tussen de ouders, de dag waarop de onbegeleide omgang plaatsvindt te bepalen op zaterdag. De vader dient [minderjarige 1] in beginsel op te halen bij de moeder en bij haar terug te brengen, tenzij partijen daarover samen andere afspraken maken. Het hof overweegt daarbij dat wanneer de moeder bezwaar heeft tegen het ophalen van [minderjarige 1] bij haar huis zij een ander adres moet noemen waar de vader [minderjarige 1] kan ophalen en naartoe kan terugbrengen.
3.9.4.
Het hof zal de behandeling van de procedure, voor zover die ziet op het verzoek van de vader om de ouders met het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] te belasten, pro forma aanhouden in afwachting van de resultaten van het raadsonderzoek. Partijen zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en advies van de raad.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van 2 augustus 2022, zoals verbeterd bij herstelbeschikking van 22 september 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vader en [minderjarige 1] voorlopig recht hebben op omgang met elkaar:
- eenmaal per twee weken begeleid contact op vrijdag gedurende vier uur;
- met ingang van 29 april 2023 een keer per twee weken onbegeleid contact op zaterdag van 14.00 uur tot 18.00 uur bij de vader thuis, waarbij de vader [minderjarige 1] haalt en terugbrengt;
- met ingang van 10 juni 2023 een keer per twee weken onbegeleid contact op zaterdag van 10.00 tot 18.00 uur bij de vader thuis, waarbij de vader haalt en brengt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de raad aanvullend een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hiervoor in rov. 3.9.2. gestelde vragen en tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing met betrekking tot het gezag aan tot PRO FORMA 23 september 2023;
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, E.P. de Beij en J.W.P.N. Hermans en is op 23 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.