ECLI:NL:GHSHE:2023:953

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
200.314.293_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek omgangsregeling tussen vader en minderjarige wegens schadelijke situatie voor het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met zijn minderjarige dochter, geboren in 2016. De vader had in eerste aanleg een verzoek ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant, dat op 13 mei 2022 werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minderjarige, die sinds medio 2021 in een netwerkpleeggezin verblijft, zeer beschadigd is en dat er geen draagkracht is voor een omgangsregeling. De vader ging in hoger beroep, waarbij hij verzocht om elke twee weken een weekenddag omgang met zijn dochter.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 februari 2023 zijn zowel de vader als de moeder, bijgestaan door hun advocaten, gehoord. De moeder betwistte de stelling van de vader dat de procedure geen invloed heeft op de minderjarige en benadrukte dat de huidige situatie voor het kind rust en structuur vereist. De Raad voor de Kinderbescherming en de pleegmoeder gaven aan dat de minderjarige momenteel niet in staat is om een omgangsregeling met de vader te ondergaan, gezien haar kwetsbare toestand en de trauma's die zij heeft opgelopen.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen en de adviezen van de raad en de pleegouders in overweging genomen. Het hof concludeert dat de minderjarige nog niet weerbaar genoeg is voor contact met de vader en dat het verzoek van de vader om omgang moet worden afgewezen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is om de huidige situatie te handhaven en dat er geen reden is voor ontzegging van contact in de toekomst, mits de minderjarige er aan toe is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 maart 2023
Zaaknummer: 200.314.293/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/371630 / FA RK 21-2608_2
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.H.J.M. Cilissen,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. Schiettekatte.
Het hof merkt als belanghebbende aan:
[de pleegouders] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats]
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de omgang tussen de vader en de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2016.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 augustus 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te beslissen dat hij elke twee weken een weekenddag van 09.30 uur tot 19.00 uur omgang met [minderjarige] zal hebben, dan wel enige andere vorm van omgang, passend bij de mogelijkheden van [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 oktober 2022, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 februari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Cilissen;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Schiettekatte;
  • de pleegmoeder;
  • [vertegenwoordiger van de raad] , namens de raad.
2.3.1.
Het hof heeft bijzondere toegang verleend aan [betrokkene 1] , ambulant hulpverlener [hulpverlening 1] , ter ondersteuning van de moeder.
2.3.2.
Het hof heeft ook bijzondere toegang verleend aan [betrokkene 2] , persoonlijk begeleider [hulpverlening 2] , ter ondersteuning van de vader.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 december 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 29 augustus 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en tijdens deze relatie is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het eenhoofdig gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] verblijft sinds medio 2021 binnen het vrijwillig kader in een netwerkpleeggezin, te weten oom en tante van moederszijde.
3.3.
Bij tussenbeschikking van 10 januari 2022 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, iedere beslissing op het verzoek met betrekking tot het vaststellen van een omgangsregeling aangehouden.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. De rechtbank heeft het verzoek om omgang afgewezen omdat de lopende procedure voor spanning of onduidelijkheid bij [minderjarige] zou zorgen, terwijl dit door de rechtbank onvoldoende gemotiveerd is. Het verzoek om omgang kan dus niet met dit argument worden afgewezen. [minderjarige] is niet eens op de hoogte van deze procedure. De vader realiseert zich dat het voor [minderjarige] momenteel niet mogelijk is om emotioneel beladen veranderingen zoals herstel van de omgang te ondergaan en wil zich daar ook bij neerleggen, ondanks dat hij het liefst contact wil hebben met [minderjarige] . Anderzijds realiseert de vader zich ook dat er met de moeder op vrijwillige basis geen omgangsregeling tot stand gebracht zal kunnen worden. Daarbij zal het, gezien de leeftijd van [minderjarige] , nog enige tijd duren voordat zij zelf initiatief zal nemen tot contact met de vader en zal het feit dat [minderjarige] van de moeder geen positieve informatie over de vader te horen krijgt, belemmerend werken. De rechtbank had de beslissing moeten aanhouden want door afwijzing van het verzoek verliezen [minderjarige] en de vader de kans om op enig moment met elkaar in contact te kunnen komen. De vader is bang om uit beeld te verdwijnen en hij is in hoger beroep gekomen om zijn perspectief op contactherstel in stand te houden.
3.7.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. Zij betwist de stelling van de vader dat de lopende procedure volledig aan [minderjarige] voorbij gaat en zij daar geen stress van ondervindt. De lopende procedure over de omgang tussen de vader en [minderjarige] zorgt voor de nodige spanningen bij de moeder en de pleegouders en dus indirect ook voor spanningen bij [minderjarige] . Vanwege haar gevoeligheid merkt [minderjarige] alle spanningen op. De hulpverlening van [minderjarige] acht het nog steeds niet in haar belang om een omgangsregeling met de vader op te starten. [minderjarige] is op dit moment het meest gebaat bij rust, veiligheid, structuur, voorspelbaarheid en duidelijkheid. Het feit dat de vader tegen het advies van de behandelaren van [minderjarige] in verzoekt tot vaststelling van een omgangsregeling, laat zien dat de vader zijn eigen belangen voorop stelt in plaats van die van [minderjarige] en dat hij niet het tempo van [minderjarige] volgt. De moeder benadrukt dat zij open staat voor contactherstel tussen de vader en [minderjarige] zodra de draagkracht van [minderjarige] daartoe toereikend is. Dat is echter nu nog niet aan de orde aangezien [minderjarige] nog een lange weg te gaan heeft met haar behandeltraject(en).
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. [minderjarige] is een zwaar beschadigd jong meisje. Hoewel de raad de wens van de vader om contact met zijn dochter te hebben begrijpt, zal de vader toch geduld moeten opbrengen. Contact met de vader is op dit moment voor [minderjarige] te ingewikkeld en niet in haar belang. Er moet voorzichtig met haar worden omgegaan. Het is belangrijk dat de pleegouders en de vader elkaar informeren. Als er dan op termijn een ingang is, kan het contact mogelijk hersteld worden.
3.9.
De pleegmoeder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat [minderjarige] een zwaar beschadigd meisje is dat veel liefde, duidelijkheid en constante zorg nodig heeft. Zij is bang om verlaten te worden. De pleegmoeder heeft op eigen initiatief contact gezocht met de hulpverlener van de vader om te voldoen aan de informatieplicht. Zij vindt het belangrijk een goede relatie met de vader te hebben en te onderhouden. Het feit dat de vader hoger beroep heeft ingesteld heeft de pleegmoeder veel pijn gedaan. De ouders van [minderjarige] hebben niet de capaciteiten om een getraumatiseerd kind op te voeden. Op dit moment heeft [minderjarige] nog geen weet van de vader en vanwege de geringe hechting met de ouders noemt ze de pleegouders nu papa en mama. Het is voor [minderjarige] uiteindelijk belangrijk om te weten dat ze twee papa’s en twee mama’s heeft. De pleegmoeder staat nauw in contact met de hulpverleners en pleegzorg en zodra voor [minderjarige] de tijd rijp is, zal zij het initiatief nemen om het contact tussen de vader en [minderjarige] tot stand te brengen.
De motivering van de beslissing
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Aan het hof ligt de vraag voor of de vader gerechtigd is tot een omgangsregeling met [minderjarige] .
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.10.3.
Op dezelfde gronden die de rechtbank heeft gehanteerd en die het hof na eigen onderzoek en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader moet worden afgewezen. Het hof voegt daar nog het navolgende aan toe.
3.10.4.
De vader zet zich al geruime tijd in om te bewerkstelligen dat hij omgang met [minderjarige] kan krijgen. Het hof begrijpt dat de vader zich met [minderjarige] verbonden voelt en bij haar leven betrokken wil worden. Op grond van de processtukken en de mondelinge behandeling in hoger beroep is echter gebleken dat [minderjarige] nog altijd heel kwetsbaar is en beperkt belastbaar. Uit het dossier blijkt dat zij als zeer jong meisje onder meer te maken heeft gehad met seksueel misbruik, ongepast gedrag, geweld, ondervoeding en onderstimulatie. De pleegmoeder ervaart dat [minderjarige] het moeilijk heeft en bang is om verlaten te worden. [minderjarige] raakt snel in paniek, huilt veel, is erg zenuwachtig en raakt snel in de war. De gedragsproblemen die zij vertoont bestaan onder meer uit bedplassen, stiekem doen, spugen en, hoewel het samen spelen steeds beter gaat, kan zij ook zomaar kinderen met speelgoed op het hoofd slaan. De pleegmoeder heeft een opleiding gevolgd voor het opvoeden van getraumatiseerde kinderen en vaststaat dat de pleegouders [minderjarige] de zorg, aandacht en ondersteuning kunnen bieden die zij nodig heeft. [minderjarige] is op dit moment nog niet weerbaar genoeg voor het aangaan van nieuwe contacten.
3.10.5.
De brief van [instantie] van 4 februari 2022 bevestigt dat in de periode van behandeling van [minderjarige] en de ontwikkeling naar stabiliteit, herstel van omgang met de vader niet in het belang van [minderjarige] is omdat dit de huidige, voorzichtig positieve, ontwikkeling van [minderjarige] kan doorkruisen. Gezien de kwetsbare ontwikkeling van [minderjarige] is de tijd nog niet rijp voor meer emotioneel beladen veranderingen en acht de [instantie] de kans op een terugval van [minderjarige] te groot. Het hof sluit zich bij deze visie aan. Deze visie sluit overigens ook aan bij het advies van de raad.
3.10.6.
Ter zitting is het hof gebleken dat de pleegmoeder zich actief opstelt naar de vader. Zij had in eerste instantie geen weet van het door de vader ingestelde hoger beroep en dat heeft haar vertrouwen in de vader geschaad. Desondanks heeft de pleegmoeder op eigen initiatief contact gezocht met de (hulpverleners van de) vader en voldaan aan haar informatieplicht om zodoende een goede band met hem te onderhouden.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de pleegmoeder nadrukkelijk verklaard dat zij open staat voor contact tussen de vader en [minderjarige] mits [minderjarige] er aan toe is én de situatie er naar is. Dat alles maakt dat het hof er vertrouwen in heeft dat de pleegmoeder er op termijn voor zal zorgdragen dat er een band kan worden opgebouwd tussen [minderjarige] en de vader.
3.10.7.
Op welke termijn het voor [minderjarige] haalbaar is om contact met de vader te hebben is op dit moment niet aan te geven. Het hof wil nog benadrukken dat er geen reden voor ontzegging tot contact tussen de vader met [minderjarige] is. De constructieve houding van de pleegouders die het hof heeft geconstateerd maakt dat de vader er op kan vertrouwen dat van daaruit het contact met [minderjarige] kan worden opgebouwd wanneer zij daar aan toe is.
Afsluitende conclusie
3.11.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de rechtbank het verzoek van de vader terecht heeft afgewezen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 mei 2022;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, H. van Winkel, en M.L.F.J. Schyns, bijgestaan door mr. E.G.A. Gubbels-Janssen als griffier en is op 23 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.