In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met zijn minderjarige dochter, geboren in 2016. De vader had in eerste aanleg een verzoek ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant, dat op 13 mei 2022 werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minderjarige, die sinds medio 2021 in een netwerkpleeggezin verblijft, zeer beschadigd is en dat er geen draagkracht is voor een omgangsregeling. De vader ging in hoger beroep, waarbij hij verzocht om elke twee weken een weekenddag omgang met zijn dochter.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 februari 2023 zijn zowel de vader als de moeder, bijgestaan door hun advocaten, gehoord. De moeder betwistte de stelling van de vader dat de procedure geen invloed heeft op de minderjarige en benadrukte dat de huidige situatie voor het kind rust en structuur vereist. De Raad voor de Kinderbescherming en de pleegmoeder gaven aan dat de minderjarige momenteel niet in staat is om een omgangsregeling met de vader te ondergaan, gezien haar kwetsbare toestand en de trauma's die zij heeft opgelopen.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen en de adviezen van de raad en de pleegouders in overweging genomen. Het hof concludeert dat de minderjarige nog niet weerbaar genoeg is voor contact met de vader en dat het verzoek van de vader om omgang moet worden afgewezen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is om de huidige situatie te handhaven en dat er geen reden is voor ontzegging van contact in de toekomst, mits de minderjarige er aan toe is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.