ECLI:NL:GHSHE:2023:935

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
200.321.088/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake ontvankelijkheid en appelgrens in civiele procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingeleid door [appellante] tegen [geïntimeerde]. De procedure is gestart met een dagvaarding op 31 oktober 2022, gevolgd door een tweede dagvaarding op 30 december 2022 en een herstelexploot op 2 januari 2023. Het hof heeft de ontvankelijkheid van [appellante] in het hoger beroep beoordeeld, waarbij de vraag aan de orde kwam of de vordering onder de appelgrens van € 1.750,- blijft. Het hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding van 31 oktober 2022 niet tijdig bij het hof is aangebracht, maar dat het herstelexploot op 2 januari 2023 wel tijdig is ingediend. Hierdoor is de aanhangigheid van de zaak niet vervallen. Het hof heeft [appellante] in de gelegenheid gesteld om te reageren op de stelling van [geïntimeerde] dat de vordering beneden de appelgrens blijft. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 4 april 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.321.088/01
arrest van 21 maart 2023
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. J.G. Galama te Eemnes,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. O.J.W. Reijnders te Eindhoven,
op het bij exploten van dagvaarding van 31 oktober 2022 en 30 december 2002, met herstelexploot van 2 januari 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 4 oktober 2022, door de kantonrechter in kort geding van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 10010765 / CV EXPL 22-3363)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven;
  • het op de rol van 10 januari 2023 tegen [geïntimeerde] verleende verstek;
  • de rolbeslissing van 17 januari 2023;
  • het op de rol 24 januari 2023 stellen van een procesvertegenwoordiger voor [geïntimeerde] ;
  • de brief mr. Galama van 30 januari 2023, die het hof als akte heeft aangemerkt;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

3.1.
In de rolbeslissing, waarnaar het hof verwijst, heeft de rolraadsheer [appellante] in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de aanhangigheid van de zaak/de ontvankelijkheid in hoger beroep aangezien het exploot van 31 oktober 2022 niet bij het hof is aangebracht en het exploot van 30 december 2022 niet binnen vier weken na het kort gedingvonnis is betekend.
3.2.
[appellante] stelt, hoewel de dagvaarding van 31 oktober 2022 niet bij het hof is aangebracht, ontvankelijk te zijn nu binnen 14 dagen een herstelexploot is uitgebracht. Tevens stelt zij dat zij ervoor heeft gekozen om in het herstelexploot de grieven op te nemen.
3.3.
[geïntimeerde] stelt in de antwoordakte onder meer dat [appellante] niet ontvankelijk is in het hoger beroep nu haar vordering, te weten de afgifte van een hond, te herleiden is tot een vordering van bepaalde waarde, namelijk het aankoopbedrag van de hond. Tussen partijen is niet in discussie dat de hond door [geïntimeerde] is aangekocht voor € 575,00.
3.4.
Het hof overweegt als volgt.
Op 31 oktober 2022 is [appellante] tijdig in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis waarbij zij [geïntimeerde] heeft opgeroepen om bij het hof te verschijnen op 20 december 2022. De dagvaarding is betekend op het kantoor van de raadsman van [geïntimeerde] en is afgegeven aan iemand die aldaar werkzaam was. Deze dagvaarding is niet op die datum bij het hof aangebracht.
Vervolgens is een tweede appeldagvaarding met daarin opgenomen grieven op 30 december 2022 aan voormeld kantoor betekend tegen 10 januari 2023 zonder naar de eerdere dagvaarding te verwijzen. Deze is echter niet uitgebracht binnen de voor kort gedingen voorgeschreven termijn van vier weken (artikel 339 lid 2 Rv).
Op 2 januari 2023 is vervolgens een herstelexploot betekend waarin vermeld wordt dat [appellante] door middel van dit herstelexploot [geïntimeerde] wenst op te roepen om op de aldaar genoemde nieuwe roldatum te verschijnen, zijnde 10 januari 2023, en dat het exploot van 31 oktober 2022 ten aanzien van deze nieuwe oproeping hersteld wordt, terwijl overigens gemeld exploot volledig in stand en van kracht blijft. Dit herstelexploot is wel op de aangezegde rechtsdag aangebracht bij het hof.
Het hof leidt hieruit af dat [appellante] met het herstelexploot van 2 januari 2023 tijdig, immers binnen twee weken na de aangezegde rechtsdag 20 december 2022, ervoor gezorgd heeft dat de aanhangigheid van deze zaak niet is vervallen (artikel 125 lid 5 Rv).
Voor wat betreft de grieven en toelichting vermeld in de tweede appeldagvaarding, die echter buiten de appeltermijn is betekend en waarvan in het herstelexploot is aangegeven dat deze beschouwd moeten worden als de grieven en toelichting, zal het hof deze beschouwen als de memorie van grieven, genomen op de rol van 10 januari 2023.
3.5.
De volgende vraag is of [appellante] ontvankelijk is in haar hoger beroep nu, zoals [geïntimeerde] gemotiveerd stelt, de vordering op grond van artikel 332 lid 1 Rv beneden de appelgrens blijft van € 1.750,-.
[appellante] heeft hier nog niet op kunnen reageren. Het hof zal haar dan ook in de gelegenheid stellen om zich hierover bij antwoordakte uit te laten.
3.6.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verstaat dat de grieven zijn genomen op de rol van 10 januari 2023;
verwijst de zaak naar de rol van 4 april 2023 voor antwoordakte aan de zijde van [appellante] met het hiervoor onder 3.5. gemelde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 maart 2023.
griffier rolraadsheer