Het hof overweegt als volgt.
Op 31 oktober 2022 is [appellante] tijdig in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis waarbij zij [geïntimeerde] heeft opgeroepen om bij het hof te verschijnen op 20 december 2022. De dagvaarding is betekend op het kantoor van de raadsman van [geïntimeerde] en is afgegeven aan iemand die aldaar werkzaam was. Deze dagvaarding is niet op die datum bij het hof aangebracht.
Vervolgens is een tweede appeldagvaarding met daarin opgenomen grieven op 30 december 2022 aan voormeld kantoor betekend tegen 10 januari 2023 zonder naar de eerdere dagvaarding te verwijzen. Deze is echter niet uitgebracht binnen de voor kort gedingen voorgeschreven termijn van vier weken (artikel 339 lid 2 Rv).
Op 2 januari 2023 is vervolgens een herstelexploot betekend waarin vermeld wordt dat [appellante] door middel van dit herstelexploot [geïntimeerde] wenst op te roepen om op de aldaar genoemde nieuwe roldatum te verschijnen, zijnde 10 januari 2023, en dat het exploot van 31 oktober 2022 ten aanzien van deze nieuwe oproeping hersteld wordt, terwijl overigens gemeld exploot volledig in stand en van kracht blijft. Dit herstelexploot is wel op de aangezegde rechtsdag aangebracht bij het hof.
Het hof leidt hieruit af dat [appellante] met het herstelexploot van 2 januari 2023 tijdig, immers binnen twee weken na de aangezegde rechtsdag 20 december 2022, ervoor gezorgd heeft dat de aanhangigheid van deze zaak niet is vervallen (artikel 125 lid 5 Rv).
Voor wat betreft de grieven en toelichting vermeld in de tweede appeldagvaarding, die echter buiten de appeltermijn is betekend en waarvan in het herstelexploot is aangegeven dat deze beschouwd moeten worden als de grieven en toelichting, zal het hof deze beschouwen als de memorie van grieven, genomen op de rol van 10 januari 2023.