ECLI:NL:GHSHE:2023:929

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
20-001380-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en strafoplegging met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor verkrachting en krijgt een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank had eerder een straf van 40 maanden opgelegd, maar het hof oordeelt dat de ernst van de feiten een zwaardere straf rechtvaardigt. De verdachte heeft het slachtoffer, dat onder invloed van alcohol en/of drugs was, misleid door haar aan te bieden haar naar huis te brengen, om haar vervolgens te verkrachten. Het hof heeft ook een contactverbod met het slachtoffer opgelegd als bijzondere voorwaarde van de voorwaardelijke straf. De vordering van de benadeelde partij is volledig toegewezen, wat betreft zowel materiële als immateriële schade. Het hof heeft de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de omstandigheden waaronder de verkrachting heeft plaatsgevonden, zwaar laten meewegen in de strafoplegging. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en blijft volhouden dat er geen dwang was, wat het hof als zeer verwerpelijk beschouwt. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001380-22
Uitspraak : 8 maart 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 21 juni 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-296984-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] ( [geboorteplaats 1] ) op [geboortedag 1] 1997,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught.
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van verkrachting veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Verder heeft de rechtbank twee vrijheidsbeperkende maatregelen ex artikel 38v Sr opgelegd, te weten een gebiedsverbod voor de plaats Den Dungen en een contactverbod met [slachtoffer] . De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is geheel toegewezen ad € 11.203,52 (bestaande uit € 1.203,52 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens is beslist over de proceskosten.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en daarnaast twee vrijheidsbeperkende maatregelen ex artikel 38v Sr zal opleggen, te weten een gebiedsverbod voor de plaats
’s-Hertogenbosch en een contactverbod met [slachtoffer] .
De raadsman van de verdachte heeft:
  • primair vrijspraak bepleit;
  • subsidiair een strafmaatverweer gevoerd, inhoudende dat aan de verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest;
  • zich gerefereerd aan oplegging van een contactverbod met [slachtoffer] en bepleit dat geen gebiedsverbod voor de stad ’s-Hertogenbosch dient te worden opgelegd;
  • ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij (naar het hof begrijpt subsidiair, indien het hof komt tot een bewezenverklaring) bepleit dat de schade door het verlies van de telefoon dient te worden afgewezen nu de grondslag daarvoor ontbreekt en dat een lager bedrag aan immateriële schade dient te worden toegewezen dan gevorderd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust:
  • met aanvulling van de bewijsmiddelen;
  • met uitzondering van de opgelegde straf;
  • met uitzondering van de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen;
  • met uitzondering van de toepasselijke wetsartikelen.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Het hof verenigt zich met de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven op pagina’s 2 tot en met 7 van het vonnis. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman wederom bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hetgeen de raadsman hiertoe heeft aangevoerd, brengt het hof niet tot een ander oordeel dan de rechtbank.
Het hof vult de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aan met de volgende bewijsmiddelen:
1.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 10 februari 2022, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
(pagina 2 van 5)
Ik probeerde hem weg te duwen en hij probeerde mijn benen uit elkaar te trekken en mij voorover op bed te gooien. Dat is hem uiteindelijk ook gelukt.
(pagina 3 van 5)
Hij probeerde mijn benen uit elkaar te duwen, met zijn handen aan de binnenkant van mijn bovenbenen. Ik deed ze zo stijf mogelijk dicht. Het was eigenlijk een gevecht. Hij probeerde mij op bed te duwen en dat is ook gelukt. Ik lag met mijn gezicht naar voren. Toen heeft hij zijn piemel in mij gestoken.
2.
Een geschrift, te weten een medisch journaal (patiëntenkaart) van de huisarts betreffende [slachtoffer] d.d. 31 mei 2022, welke brief als productie 2 is gevoegd bij de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] , voor zover inhoudende:
1-11-2021 sexueel geweld (verkrachting) nekklachten nav zie journaal
Met M op spreeku: is afgelopen weekend vaginaal verkracht. Wil verhaal liever niet vertellen, maar komt nu op advies van de politie omdat ze pijn heeft aan haar nek en schouders nadat ze door de dader door haar haren door de kamer getrokken is.
26-04-2022 Bij verkrachting okt jl. opengekrabd binnenzijde bovenbenen. Vorige week opnieuw toenemend last en open striemen.
3.
Het proces-verbaal informatief gesprek zeden d.d. 31 oktober 2021, dossierpagina’s 25-27 (bijlage bij het in voetnoot 1 van het vonnis vermelde proces-verbaal van politie d.d. 31 januari 2022), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(dossierpagina 25)
Informatief gesprek met: [slachtoffer] (vrouw),
geboren op [geboortedag 2] 1998 te [geboorteplaats 2] .
Datum en tijd gesprek: zondag 31 oktober 03:51 uur.
(dossierpagina 25)
De jongen werd boos op [slachtoffer] , omdat zij de woning uit wilde en heeft [slachtoffer]
bij haar haren gepakt en haar meegetrokken naar de slaapkamer. De jongen heeft
haar voorover gegooid op bed. [slachtoffer] heeft gehuild en geschreeuwd. De jongen deed
haar panty en onderbroek naar beneden en heeft zijn piemel in haar vagina gedaan
en is op en neer gegaan met zijn piemel.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting. Hij heeft het slachtoffer [slachtoffer] aangeboden om haar naar huis te brengen, nadat zij hem na afloop van een feest had verteld dat zij haar vriendinnen kwijt was geraakt en geen vervoer had om naar huis te gaan. Onderweg heeft de verdachte erop aangedrongen dat [slachtoffer] met hem naar zijn woning zou gaan, alwaar hij haar vervolgens heeft verkracht. De verdachte heeft daarbij ook fysiek geweld toegepast. De verdachte heeft door het bewezenverklaarde handelen, kennelijk puur uit het oogpunt van eigen seksuele behoeftebevrediging, op grove wijze de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijk gedrag langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep namens het slachtoffer voorgedragen slachtofferverklaring komt naar voren dat de gevolgen voor haar tot op de dag van vandaag groot zijn net als voor het gezin waartoe zij behoort.
Ook rekent het hof het de verdachte aan dat hij geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. De verdachte is immers blijven volhouden dat er geen sprake was van dwang. Hij heeft daarmee laten zien dat hij geen inzicht heeft in de verwerpelijkheid van zijn gedrag.
Gezien het vorenstaande rekent het hof het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof is van oordeel dat gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Voor wat betreft de duur van de op te leggen gevangenisstraf stelt het hof voorop dat de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, sinds 2013 als uitgangspunt voor verkrachting een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden kenden, waarbij rekening kon worden gehouden met strafvermeerderende en/of strafverminderende factoren. Sinds mei 2022 geldt binnen de rechtspraak een nieuw oriëntatiepunt voor straftoemeting voor verkrachting dat gedifferentieerd is naar de mate van dwang. Indien sprake is van een verkrachting met geweld of met een daarmee vergelijkbare mate van dwang geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
Daarnaast is het hof van oordeel dat een aantal strafverzwarende factoren van toepassing zijn.
Net als de rechtbank weegt het hof mee dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat aangeefster [slachtoffer] in hem had gesteld, maar ook van haar kwetsbaarheid. De verdachte had [slachtoffer] , die op dat moment al haar vriendinnen kwijt was, niet wist hoe zij thuis moest komen en daarnaast onder invloed van alcohol en/of drugs was, aangeboden om haar veilig naar huis te zullen brengen. In plaats daarvan heeft hij de gelegenheid te baat genomen om in de nachtelijke uren naar zijn eigen woning te rijden en [slachtoffer] tegen haar aanvankele wil in ervan te overtuigen om met hem mee naar binnen te gaan.
Ten tweede neemt het hof, net als de rechtbank, in aanmerking dat de verdachte de mobiele telefoon van [slachtoffer] meerdere keren afhandig heeft gemaakt en de voordeur van de woning op slot heeft gedraaid met het kennelijke doel om enerzijds te voorkomen dat zij iemand om hulp kon vragen en anderzijds om te voorkomen dat zij de woning kon verlaten.
Tot slot weegt het hof mee dat de verdachte zonder condoom seks heeft gehad met aangeefster en in haar is klaargekomen. Als gevolg daarvan heeft [slachtoffer] een ingrijpende en belastende PEP-behandeling moeten ondergaan en moeten leven met de onzekerheid of zij een SOA had opgelopen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 januari 2023. Daaruit volgt dat de verdachte in Nederland niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek is gebleken.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Al hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, leidt niet tot een andersluidend oordeel.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal het hof, naast de algemene voorwaarden – waaronder de voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feiten medewerking zal verlenen aan reclasseringstoezicht –als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] verbinden. Het hof acht het niet opportuun om daarnaast als bijzondere voorwaarde een gebiedsverbod voor ’s-Hertogenbosch, zijnde de huidige woonplaats van [slachtoffer] , te verbinden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de vrijheidsbeperkende maatregelen en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1998;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 8 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.