Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/305441 / KG ZA 22.185)
2.Het geding in hoger beroep in principaal en incidenteel hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met producties, tevens houdende de grieven en een incident ex artikel 351 RV;
- de conclusie van antwoord in het incident;
- de memorie van antwoord, tevens houdende een incidenteel appel;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel;
- het H12-formulier van de advocaat van de moeder met bijlagen, ingekomen ter griffie op 30 januari 2023;
- het H12-formulier van de advocaat van de moeder met bijlage, ingekomen ter griffie op 31 januari 2023;
- de tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep door de advocaat van de moeder overgelegde en voorgedragen pleitnota.
- de moeder, bijgestaan door mr. I.G. Aarts, kantoorgenoot van mr. Van Ek;
- de vader, bijgestaan door mr. Van Asten;
- de raad, vertegenwoordigd door [medewerker] .
3.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep
De vader heeft [minderjarige] tijdens een sportdag op 20 april 2022 een klap tegen het hoofd gegeven. Meerdere getuigen hebben aanleiding gezien om van het incident zowel bij school als Veilig Thuis melding te doen. De moeder heeft [minderjarige] na het incident aan de vader meegegeven om de situatie niet te laten escaleren en omdat zij zich op dat moment nog niet de volle omvang van het incident realiseerde. De moeder heeft daarna aangifte tegen de vader gedaan. De moeder maakt zich ernstige mate zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de vader, zeker nu de vader tegen de moeder heeft gezegd dat hij [minderjarige] vaker een klap geeft als hij niet luistert. De geestelijke en emotionele toestand van [minderjarige] na terugkomst van contact met de vader baart de moeder eveneens zorgen. [minderjarige] is onrustig, schopt, bijt en slaat. Daarnaast heeft [minderjarige] psychosomatische klachten zoals obstipatie.
Het verbaast de vader dat de moeder stelt dat de aanwezigheid van de vader en het contact met hem onvoorspelbaar is (geweest) en dat onduidelijk is wat [minderjarige] van de vader te verwachten heeft. De vader is er alles aan gelegen om de door de rechter bepaalde zorgregeling na te komen. Daar staat tegenover dat de moeder juist degene is die regelmatig de regeling niet uitvoert of dat zij dat niet doet op de wijze zoals door de rechtbank bepaald. De moeder heeft in de bodemprocedure, waarin een raadsonderzoek is gelast, om een wijziging van de zorgregeling gevraagd. Door nu de zorgregeling eenzijdig te staken, loopt de moeder ten onrechte vooruit op een nog te geven oordeel door de rechter in de bodenprocedure. De moeder heeft daarnaast in de bodemprocedure niet verzocht om beëindiging of opschorting van de zorgregeling.
In het geval het hof besluit om de moeder te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling, staat de vader in zijn recht om de naleving te verlangen van de zorgregeling. Gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] en het feit dat [minderjarige] en de vader elkaar al ruim negen maanden niet hebben gezien, is het echter raadzaam om deze zorgregeling weer op te bouwen. Er kan een opbouw worden gemaakt door bijvoorbeeld met [minderjarige] naar een voor hem vertrouwde speeltuin te gaan. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] zal hij in ieder geval een of twee keer per week een herstelcontact moeten hebben met de vader om weer te wennen aan het contact met hem. Daarbij is het wel van belang dat het interval tussen deze contactmomenten niet te lang is. Omdat er nu in het kader van het raadsonderzoek een medewerker van de raad is betrokken bij de ouders en [minderjarige] , kan deze mogelijk ondersteuning bieden in het initiëren van het herstelcontact.
Naar aanleiding van diverse (zorg)meldingen is Veilig Thuis een onderzoek gestart. Uit het verslag van Veilig Thuis van 4 januari 2023 blijkt dat Veilig Thuis geen grote zorgen heeft kunnen bevestigen voor wat betreft de veiligheid van [minderjarige] bij beide ouders. [minderjarige] lijkt vooral in zijn ontwikkeling te worden bedreigd door het feit dat de ouders niet komen tot heldere afspraken met betrekking tot de zorgregeling waar zij zich structureel aan houden.
Verder is ook niet gebleken dat andere betrokken professionals de zorgen van de moeder over de veiligheid van [minderjarige] bij de vader bevestigen. Voor zover de moeder stelt dat [minderjarige] ander gedrag vertoonde als hij terugkeerde van de vader en psychosomatische klachten had, volgt hieruit evenmin een grond voor het stopzetten van de huidige zorgregeling. Nog los van het feit dat niet is vast te stellen wat dit eventuele gedrag van [minderjarige] heeft veroorzaakt, ontbreekt van dit gedrag en deze klachten feitelijke onderbouwing en is niet gebleken dat deze klachten bekend zijn bij bijvoorbeeld de school of huisarts.
Gelet op het voorgaande heeft de moeder niet aannemelijk gemaakt dat zwaarwegende belangen van [minderjarige] zich verzetten tegen het uitvoeren van de zorgregeling. Het hof zal het bestreden vonnis dan ook bekrachtigen voor zover de moeder hierin is veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling zoals de rechtbank deze op 16 december 2020 heeft vastgesteld.