Uitspraak
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie [zoals het hof conclusie leest] van antwoord;
- de mondelinge behandeling, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
3.De beoordeling
Er zitten niet meerdere scheurtjes. Er zit 1 scheur in. Dat komt doordat de ondervloer niet goed was. Ook het onvoldoende afschot komt doordat de ondervloer niet goed is.” betrof een reactie op de opmerking van [appellant] dat er “
meerdere scheuren” in de vloer zijn die door [de B.V.] is gelegd op een vraag van de kantonrechter aan [appellant] omtrent de aard van de gebreken. Op de vraag van de kantonrechter aan [de B.V.] hoe hij wist dat de ondervloer niet goed was, antwoordde [de B.V.] vervolgens “
Die moet niet goed zijn geweest, anders was mijn vloer niet gescheurd. Toen de aannemer er nog was, heb ik geadviseerd de vloer te laten hogen. Toen dat was gedaan zag het er op het oog goed uit.”Indien de opmerking van [de B.V.] dat “
de ondervloer niet goed was” wordt bezien in samenhang met het antwoord van [de B.V.] op de nadere vraag van de kantonrechter, kan niet worden vastgesteld dat [de B.V.] heeft bedoeld (gerechtelijk) te erkennen bij de tweede visuele inspectie ermee bekend te zijn geweest dat de ondervloer niet geschikt was. [de B.V.] merkt immers juist op dat ten tijde van de tweede inspectie geen zichtbare gebreken door haar zijn geconstateerd. Van uitdrukkelijk erkenning van de waarheid van stellingen van [appellant] is in elk geval geen sprake. Niet voldaan is derhalve aan de vereisten voor een gerechtelijke erkentenis in de zin van artikel 154 Rv.
cementdekvloer door derden aangebracht en door derden in douche op afschot gesmeerd” zoals vervat in de offerte en de daarin ook omschreven “
uitgangspunten”voor de ondervloer af, dat [de B.V.] erop mocht vertrouwen dat [appellant] de ondervloer in orde zou (laten) maken. Gesteld noch gebleken is dat [de B.V.] op enige wijze de verantwoordelijkheid voor de wijze van uitvoering van de (herstelde) ondervloer door [de aannemer] naar zich toe heeft getrokken. Met voornoemde bewoordingen in haar offerte gericht aan [appellant] (zoals eerder ook was opgenomen in de offerte aan [de aannemer] ) en de daarin tevens gestelde voorwaarden “
Ondergrond volgend”en
“Geen garantie op bouwkundige krimp/scheurvorming In vloeren, wanden, trappen en interieuronderdelen”, heeft [de B.V.] naar het oordeel van het hof juist beoogd het risico voor de uitvoering van de ondervloer bij [appellant] neer te leggen, zoals [appellant] ook redelijkerwijs moest begrijpen.
Ardetex” “
uit te smeren” en hierna niet heeft gecontroleerd (of laten controleren) of de ondervloer deugdelijk was hersteld, dan wel voldoende op afschot stond. Onder die omstandigheden kan [appellant] [de B.V.] niet tegenwerpen dat zij de ondervloer onvoldoende zou hebben geïnspecteerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [appellant] gesteld dat [de B.V.] een waterpas op de vloer had moeten zetten, maar de [persoon] van [de B.V.] heeft uitgelegd dat de lekkages niet met het afschot te maken hadden. Dat van [de B.V.] meer of anders mocht worden verwacht dan de gebruikelijke visuele inspectie alvorens zij tot de uitvoering van haar werkzaamheden zou overgaan, is gesteld noch gebleken. Daarvoor is niet voldoende dat [appellant] zelf niet over de deskundigheid beschikte om de geschiktheid van de ondervloer te controleren. Van hem had gelet op de door [de B.V.] gestelde voorwaarden en de eerdere waarschuwing van [de B.V.] mogen worden verwacht dat hij daartoe zo nodig deskundigheid zou inschakelen of andersluidende afspraken met [de B.V.] zou maken, hetgeen hij onweersproken niet heeft gedaan.