6.1.In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de volgende feiten vastgesteld. Deze feitenvaststelling is niet in geschil en dient derhalve ook het hof tot uitgangspunt.
Op 16 februari 2007 heeft [appellant] een operatieve behandeling aan zijn rechterhand ondergaan in het Orbis Medisch Centrum te Sittard, welk ziekenhuis in 2015 is opgegaan in Zuyderland.
De Klachtencommissie Patiëntenzorg (hierna: de Klachtencommissie) heeft op 3 oktober 2017 een op 14 november 2016 gedateerde (en pas later bij de Klachtencommissie ingediende) klachtbrief van [appellant] ontvangen. Zijn klacht hield, kort samengevat, in dat zijn (pijn- en gevoels)klachten en beperkingen na de ingreep, waren toegenomen. Volgens [appellant] had hij vóór de operatie last van de pink van zijn rechterhand en na de operatie ook van zijn middel- en ringvinger van die hand. Verder is de gevoelloosheid in die hand toegenomen en nam de motoriek daarvan af.
Op 4 december 2017 en 12 maart 2018 hebben hoorzittingen van de Klachtencommissie plaatsgevonden waarbij onder meer [appellant] en de betrokken arts aanwezig waren.
De Klachtencommissie heeft op 14 maart 2018 de klacht ongegrond verklaard. Verder heeft de Klachtencommissie een aanvullende kanttekening voor de Raad van Bestuur:
“(…) Ter zake van de plastisch chirurgische behandeling van klager in 2007 (…) is geen integraal medisch dossier meer voorhanden (…) Zoals bekend moeten op grond van artikel 7:454, lid 3, Burgerlijk Wetboek medische dossiers tenminste tot vijftien jaren na de behandelingen bewaard blijven. De commissie maakt u er bij deze uitdrukkelijk op attent dat geconstateerd is dat daarvan hier geen sprake is geweest (…)”.
Bij brief van 19 maart 2018 deelt de Raad van Bestuur aan [appellant] mee:
“
De Klachtencommissie (…) heeft op 14 maart 2018 een oordeel en advies aan de Raad van Bestuur gegeven op de door u bij haar ingediende klacht (…) welke betrekking heeft op de behandeling van uw rechter hand op 16 februari 2007 in het voormalig Orbis Medisch Centrum (…)
Er bestaat voor de Raad van Bestuur geen aanleiding om van dit oordeel af te wijken en er bestaat derhalve voor de Raad van Bestuur ook geen aanleiding om specifieke maatregelen te treffen. (…)
Mocht het zo zijn dat er bij u naar aanleiding van het oordeel van de Raad van Bestuur en deze brief toch behoefte bestaat aan een bindend advies over uw klacht, dan kunt u zich wenden tot de Geschillencommissie Ziekenhuizen (…)”
Vervolgens heeft [appellant] op 17 mei 2018 een klacht ingediend bij de Geschillencommissie Ziekenhuizen (hierna: de Geschillencommissie). Op het door [appellant] op 24 mei 2018 ondertekende vragenformulier Geschillencommissie staat, voor zover relevant, vermeld:
“(…) Ondergetekende (…) verklaart zich te onderwerpen aan de bepalingen van het reglement van de Geschillencommissie Ziekenhuizen en de uitspraak van de Geschillencommissie als bindend te aanvaarden en stemt ermee in dat de eventueel in dit vragenformulier opgegeven vertegenwoordiger de procedure voert. (…)”
In het reglement van de Geschillencommissie staat voor zover relevant:
“(…) Een uitspraak van de Commissie is bindend. U kunt niet in beroep gaan. Beide partijen moeten zich aan de uitspraak houden. (…)
Als u of de zorgaanbieder de uitspraak onredelijk vindt, kan de uitspraak worden voorgelegd aan de gewone rechter. Dit moet binnen twee maanden na verzending ervan gebeuren. Een rechter toetst de beslissing alleen marginaal. Dit betekent dat de rechter alleen kijkt of de uitspraak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. (…)”
Op 15 augustus 2018 heeft Zuyderland een verweerschrift ingediend.
Op 9 oktober 2018, verzenddatum 6 november 2018, heeft de Geschillencommissie haar bindend advies uitgebracht. De Geschillencommissie heeft de klacht van [appellant] ten aanzien van het ontbreken van stukken in het medisch dossier gegrond verklaard en bepaalt dat Zuyderland het klachtengeld aan [appellant] dient te vergoeden. De klacht is voor het overige ongegrond verklaard.
De procedure in eerste aanleg
6.2.1.In de onderhavige procedure, aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 oktober 2020, heeft [appellant] gevorderd om bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- het bindend advies van de Geschillencommissie Ziekenhuizen van 6 november 2018 te vernietigen;
- Zuyderland te veroordelen tot vergoeding van de door [appellant] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten van Zuyderland in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de geneeskundige behandelingsovereenkomst en haar tevens te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 8.000,00 op de nader bij staat op te maken en volgens de wet te vereffenen totale schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
- Zuyderland te veroordelen - voor het geval het onder het tweede gedachtestreepje gevorderde niet toewijsbaar is - tot vergoeding van de door [appellant] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen door Zuyderland en haar tevens te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 8.000,00 op de nader bij staat op te maken en volgens de wet te vereffenen totale schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
- Zuyderland te veroordelen in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
6.2.2.In de dagvaarding heeft [appellant] opgenomen dat zijn vordering naar verwachting een beloop heeft van ten hoogste € 25.000,-- zodat de kantonrechter bevoegd is om over zijn vorderingen te oordelen.
6.2.3.Aan zijn vorderingen heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat hij nooit heeft gewild om het geschil definitief te laten beslechten door de Geschillencommissie en dus nooit ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van een gang naar de civiele rechter. Nu zijn medisch dossier ontbreekt, kan niet meer worden getoetst of de behandelaar van destijds al dan niet een kunstfout heeft gemaakt. Van een voldoende gemotiveerde betwisting dat er tijdens de operatie een kunstfout is gemaakt, is dan ook geen sprake zodat Zuyderland aansprakelijk is voor de gestelde schade.
6.2.4.Zuyderland heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6.2.5.Nadat conclusies van re- en dupliek zijn genomen, heeft de kantonrechter in het bestreden vonnis van 28 juli 2021 [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen omdat hij niet tijdig - dit wil zeggen binnen de termijn van twee maanden zoals is opgenomen in het Reglement van de Geschillencommissie (zie hiervoor onder r.o. 6.1.g) - de uitspraak van de Geschillencommissie aan de gewone rechter heeft voorgelegd. De kantonrechter heeft [appellant] in de proceskosten veroordeeld en het meer of anders gevorderde afgewezen.
De procedure in hoger beroep