ECLI:NL:GHSHE:2023:914

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
200.293.650_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling van een beëindigde huurovereenkomst met betrekking tot woonruimte

In deze zaak gaat het om de financiële afwikkeling van een beëindigde huurovereenkomst voor woonruimte. De appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, dat hen hoofdelijk heeft veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 20.892,92 aan de geïntimeerde, [geïntimeerde]. Dit bedrag omvat onder andere achterstallige huur en kosten voor herstel van het gehuurde. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen op 22 juni 2021 en 1 november 2022, waarin bepaalde grieven van de appellanten zijn afgewezen.

Tijdens de procedure in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de geïntimeerde zijn vordering met betrekking tot de waarborgsom van € 995,-- heeft ingetrokken. De appellanten hebben aangegeven zich te kunnen verenigen met deze intrekking. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat grief 4 van de appellanten, die gericht was tegen de toewijzing van de vordering van de geïntimeerde ter zake de waarborgsom, doel heeft getroffen. Dit heeft geleid tot de vernietiging van het eerdere vonnis voor zover het de toewijzing van de waarborgsom betreft.

Het hof heeft de hoofdsom van de veroordeling aangepast naar € 19.897,92, waarbij het de overige onderdelen van het vonnis heeft bekrachtigd. De appellanten zijn als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 21 maart 2023 en is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’ [woonplaats]

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.293.650/01
arrest van 21 maart 2023
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2. [appellant 2] ,
beiden wonende te ' [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellant 1] en [appellant 2] ,
advocaat: mr. M.F.J. Martens te 's-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.F.J.M. van Rooy te Boxtel,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 22 juni 2021 en 1 november 2022 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer 7983002 CV EXPL 19-5739 gewezen vonnis van 9 juli 2020.

8.Het vervolg van de procedure in hoger beroep

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het tussenarrest van 1 november 2022;
  • de door [geïntimeerde] genomen akte;
  • de door [appellant 1] en [appellant 2] genomen antwoordakte.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

9.De verdere beoordeling

Het tussenarrest van 1 november 2022 en de daarna door partijen genomen akten
9.1.1.
Bij het tussenarrest van 1 november 2022 heeft het hof geoordeeld dat de grieven 1, 2 en 3 geen doel treffen en dat de in rov. 6.9.1 van dat tussenarrest omschreven nadere grief buiten beschouwing moet blijven.
9.1.2.
Ter verdere behandeling resteert nu nog grief 4. In verband met die grief heeft het hof om de in rov. 6.8.7 tot en met 6.8.9 van het tussenarrest genoemde redenen [geïntimeerde] in overweging gegeven zijn vordering ter zake de waarborgsom in te trekken.
9.1.3.
[geïntimeerde] heeft vervolgens bij zijn akte meegedeeld dat hij zijn vordering met betrekking tot de waarborgsom van € 995,-- intrekt. [appellant 1] en [appellant 2] hebben daarna bij hun antwoordakte meegedeeld dat zij zich kunnen verenigen met de intrekking van die vordering en dat zij zich refereren aan het oordeel van het hof daarover.
De verdere beoordeling van grief 4
9.2.
Grief 4 is gericht tegen de toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] ter zake de volgens [geïntimeerde] onbetaald gebleven waarborgsom van € 995,--. Omdat [geïntimeerde] de vordering ter zake de waarborgsom van € 995,-- heeft ingetrokken, moet het beroepen vonnis vernietigd worden voor zover het de toewijzing van dit bedrag betreft. Grief 4 heeft dus doel getroffen.
Conclusie en afwikkeling
9.3.1.
Het hof kan nu komen tot een afwikkeling van dit hoger beroep.
9.3.2.
De kantonrechter heeft in onderdeel 7.2 van het beroepen vonnis [appellant 1] en [appellant 2] hoofdelijk veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 20.892,92 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 6.965,-- vanaf de data van opeisbaarheid van de verschillende huurtermijnen. De toegewezen hoofdsom bestaat uit de navolgende posten:
  • € 9.150,-- aan achterstallige huur over de periode van juli 2018 tot en met augustus 2019;
  • € 6.965,-- aan achterstallige huur over de periode van september 2019 tot en met maart 2020;
  • € 104,66 aan vervallen wettelijke rente;
  • € 2.688,26 aan kosten om het gehuurde te herstellen;
  • € 995,-- aan huur over de maand april 2020;
  • € 995,-- ter zake onbetaald gebleven waarborgsom.
9.3.3.
Omdat alleen grief 4 ter zake de waarborgsom doel heeft getroffen, moet het beroepen vonnis worden vernietigd voor zover daarbij een hoofdsom van € 20.892,92 is toegewezen. Aan hoofdsom is € 995,-- minder toewijsbaar, derhalve € 19.897,92. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, dat bedrag toewijzen.
9.3.4.
Het hof zal het beroepen vonnis voor het overige – voor zover aangevochten – bekrachtigen.
9.3.5.
Het hoger beroep heeft slechts op een ondergeschikt onderdeel doel getroffen. Het hof zal [appellant 1] en [appellant 2] daarom als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof zal bij de begroting van de proceskosten de akte na tussenarrest van [geïntimeerde] buiten beschouwing laten omdat die akte alleen de intrekking betreft van een vordering die om de in rov. 6.8.8 van het tussenarrest genoemde redenen voorshands ongegrond moet worden geacht.

10.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 'sHertogenbosch, onder zaaknummer 7983002 CV EXPL 19-5739 tussen partijen gewezen vonnis van 9 juli 2020 uitsluitend voor zover het betreft de hoofdelijke veroordeling van [appellant 1] en [appellant 2] om aan [geïntimeerde] € 20.892,92 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 6.965,-- vanaf de data van opeisbaarheid van de verschillende huurtermijnen;
in zoverre opnieuw rechtdoende: veroordeelt [appellant 1] en [appellant 2] hoofdelijk om aan [geïntimeerde] € 19.897,92 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 6.965,-- vanaf de data van opeisbaarheid van de verschillende huurtermijnen;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het genoemde vonnis – voor zover aangevochten – voor het overige;
veroordeelt [appellant 1] en [appellant 2] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden op € 760,-- aan griffierecht en op € 2.957,50 aan salaris advocaat;
wijst het meer of anders gevorderde af
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en G. Creutzberg en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 maart 2023.
griffier rolraadsheer