ECLI:NL:GHSHE:2023:877

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
200.322.260_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige met complexe problematiek

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de verlenging van een machtiging voor gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, geboren in 2007, die momenteel verblijft in een gesloten jeugdzorginstelling. De minderjarige, aangeduid als [de minderjarige], heeft in hoger beroep verzocht om de eerder verleende machtiging te verkorten, die door de rechtbank Zeeland-West-Brabant was vastgesteld op zes maanden, van 1 januari 2023 tot 1 juli 2023. De minderjarige is van mening dat de termijn te lang is en vraagt om een tussentijdse toetsing van haar situatie.

De zaak is ontstaan na een eerdere beschikking van de rechtbank, waarin de machtiging voor gesloten jeugdzorg werd verleend. De minderjarige heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de machtiging tot de gesloten plaatsing heeft verleend tot 1 juni 2023. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 februari 2023 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de minderjarige, haar ouders, en vertegenwoordigers van de jeugdzorginstelling. De ouders steunen de wens van de minderjarige om in hoger beroep te gaan.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen bij de minderjarige, die een gesloten plaatsing noodzakelijk maken. De ouders en de betrokken instellingen zijn het erover eens dat de huidige situatie van de minderjarige niet toelaat dat zij binnen zes maanden weer thuis kan wonen. Het hof heeft de argumenten van de minderjarige en het college van burgemeester en wethouders afgewogen en geconcludeerd dat de verlenging van de machtiging voor zes maanden gerechtvaardigd is. De beslissing van de rechtbank is dan ook bekrachtigd, waarbij het hof benadrukt dat er geen aanleiding is voor een kortere termijn of tussentijdse toetsing.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 maart 2023
Zaaknummer : 200.322.260/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/404086 / JE RK 22-2118
in de zaak in hoger beroep van:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007,
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg
[instelling 1] (hierna: [instelling 1] ) te [plaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [de minderjarige] ,
advocaat: mr. S. van de Voorde,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [gemeente],
zetelend te [plaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: het college.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de moeder] en [de vader],
wonende te [woonplaats] .
hierna te noemen: de ouders.
Als informant is aangemerkt:
de instelling voor gesloten jeugdhulp
[instelling 1], vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger instelling] (in zijn hoedanigheid van directeur zorg).
In het kort: Deze zaak gaat over de duur van de verleende machtiging gesloten jeugdhulp. [de minderjarige] wil een kortere termijn.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 22 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, en gewijzigd bij herstelbeschikking van 24 februari 2023.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 februari 2023, heeft [de minderjarige] het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van het college toe te wijzen voor de duur van drie maanden onder aanhouding van het restant en om deze beschikking, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen van de kant van het college.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 februari 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [de minderjarige] , bijgestaan door mr. Van de Voorde;
- het college, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger het college 1] en [vertegenwoordiger het college 2] ;
- de ouders;
- [vertegenwoordiger instelling] (in zijn hoedanigheid van directeur zorg) namens [instelling 1] .
2.3.1.
Namens de raad is, met bericht van verhindering, geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 22 december 2022;
  • de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper d.d. 20 december 2022, ingekomen op 6 februari 2023.
2.4.1.
Na de mondelinge behandeling is bij het hof ingekomen de herstelbeschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 24 februari 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
3.2.
Bij beschikking van 16 augustus 2021 is een machtiging verleend om [de minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie van gesloten jeugdzorg met ingang van 18 augustus 2021 tot 18 november 2021.
3.3.
Bij beschikking van 22 maart 2022 is een spoedmachtiging verleend om [de minderjarige] voor twee weken in een accommodatie van gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven met ingang van 22 maart 2022 tot 5 april 2022, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden en onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
3.4.
Bij beschikking van 1 april 2022 is een machtiging verleend om [de minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie van gesloten jeugdzorg met ingang van 1 april 2022 tot 1 juli 2022.
3.5.
Bij beschikking van 30 juni 2022 is een machtiging verleend om [de minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie van gesloten jeugdzorg met ingang van 1 juli 2022 tot 1 januari 2023.
3.6.
Bij de bestreden beschikking, welke beschikking is gewijzigd bij de voornoemde herstelbeschikking van 24 februari 2023, heeft de rechtbank een machtiging gesloten jeugdhulp verleend betreffende [de minderjarige] voor de duur van zes maanden, te weten met ingang van 1 januari 2023 en tot 1 juli 2023.
3.7.
[de minderjarige] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
[de minderjarige] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte de machtiging tot de gesloten plaatsing heeft verleend tot 1 juni 2023; [de minderjarige] is het niet eens met deze termijn.
(Hof: 1 juni 2023 was de oorspronkelijk door de rechtbank genoemde datum die later gewijzigd is in 1 juli 2023 bij eerdergenoemde herstelbeschikking)
Het doel van het hoger beroep is om de termijn van de machtiging te verkorten onder aanhouding van het restant van de verzochte termijn. Zo kan de rechter bij een tussentijdse toets nagaan of [instelling 1] zich aan de uitgangspunten - zoals in de overwegingen in de bestreden beschikking is beschreven - houdt.
3.9.
Het college voert tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - aan dat het enerzijds begrip heeft voor de behoefte van [de minderjarige] aan duidelijkheid en het belang van [de minderjarige] bij een tussentijds toetsingsmoment. Anderzijds vraagt het college zich af of dit helpend zal zijn nu men druk bezig is om een passende vervolgplek voor [de minderjarige] te vinden en het duidelijk is dat dit nog meerdere maanden in beslag zal nemen.
3.10.
De ouders hebben desgevraagd verklaard dat zij achter de keuze van [de minderjarige] staan om in hoger beroep te komen en dat ook zij een tussentijds toetsingsmoment van belang achten.
3.11.
[vertegenwoordiger instelling] heeft ter mondelinge behandeling van het hof verklaard dat [de minderjarige] met haar problematiek, die zeer divers is, in een speciale categorie valt. Het is daarom erg moeilijk om voor haar de juiste plek te vinden. Zij is intern over geplaatst naar een andere groep ( [de groep] ) omdat er sprake was van automutilatie en men was bang dat zij elk moment een einde zou maken aan haar leven. Er is ook gesproken over een externe plaatsing naar [instelling 2] ; deze optie vond [instelling 1] echter niet de juiste omdat dat vooral is gericht op stabilisatie en [de minderjarige] in dat geval alleen op haar kamer zou komen te zitten. De groep van [instelling 1] waar zij nu verblijft kan [de minderjarige] meer bieden. Zij volgt schematherapie in verband met haar trauma’s. Er wordt gezien dat [de minderjarige] erg haar best doet maar ook dat het haar veel moeite kost. In verband met haar verstandelijke beperking kan zij slecht tegen ruis.
De komende maanden blijft er vanuit [instelling 1] gezocht worden naar een goede plek. Dit is erg moeilijk omdat er weinig plekken beschikbaar zijn. Ook kan [instelling 1] [de minderjarige] niet zomaar elders plaatsen, dit moet via de gemeente. Daarnaast bestaan er lange wachtlijsten. Op dit moment is er een aanvraag gedaan in het kader van de Wet Langdurige Zorg (WLZ), dit om gelet op de verstandelijke beperking van [de minderjarige] maatregelen aan te vragen.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw kan een machtiging slechts worden verleend wanneer:
  • er bij [de minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en;
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [de minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.12.2.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.12.3.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.12.4.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub c, lid 5 en lid 6 Jw.
3.12.5.
Uit de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling van het hof is gebleken dat alle betrokkenen het er over eens zijn dat de grond voor de gesloten plaatsing aanwezig is. Het hof onderschrijft dit en is evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 6.1.2 lid 2 Jw.
Ook is gebleken dat zowel [de minderjarige] als de andere betrokkenen het er over eens zijn dat zij niet binnen zes maanden weer thuis kan gaan wonen.
3.12.6.
Het hof is van oordeel dat een termijn van zes maanden voor de machtiging gesloten plaatsing noodzakelijk is en wijst daarom het verzoek van [de minderjarige] - om het inleidend verzoek van het college toe te wijzen voor de duur van drie maanden onder aanhouding van het restant - af. Het hof zal hierna uitleggen waarom.
Het hof begrijpt dat [de minderjarige] behoefte heeft aan een tussentijds toetsingsmoment zodat een rechterlijke instantie een vinger aan de pols kan houden. Deze behoefte bestaat al langer bij [de minderjarige] en is bovendien versterkt door de ontwikkelingen die zich voordeden na de mondelinge behandeling in eerste aanleg. Korte tijd na de zitting bij de rechtbank is haar vertrouwen - dat zij voorlopig op dezelfde groep bij [instelling 1] zou kunnen blijven om zo te werken aan haar behandeling - omgeslagen in onrust, toen bleek dat er alsnog gesproken werd over een (interne) verhuizing dan wel over een externe overplaatsing.
Uit hetgeen naar voren is gekomen tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is echter gebleken dat de interne overplaatsing van [de minderjarige] naar een andere groep bij [instelling 1] was ingegeven uit veiligheidsoverwegingen. De groepsleiding waar [de minderjarige] eerder verbleef kon haar op een bepaald moment niet voldoende beschermen tegen haar zelfbeschadigend handelen, waardoor meermaals acute ziekenhuisopname nodig was, en er was een constante zorg over haar veiligheid.
Inmiddels verblijft [de minderjarige] al meer dan drie weken op de andere groep bij [instelling 1] en is er meer rust gekomen. Ook komt [de minderjarige] nu toe aan de aldaar beschikbare therapie, volgt zij onderwijs en doet zij aan sport. [de minderjarige] heeft desgevraagd bevestigd dat het op dit moment beter met haar gaat.
Het hof heeft het vertrouwen dat er door [instelling 1] , in samenwerking met het college (waarbij de regie ligt bij [instelling 3] ), alles aan wordt gedaan om zo spoedig als mogelijk een goede plek te vinden voor [de minderjarige] . Duidelijk is dat de problematiek waar zij mee kampt divers en bijzonder is. Bij [de minderjarige] is onder meer sprake van een verstandelijke beperking en een ernstig trauma. Verder vertoont [de minderjarige] kenmerken van een autismespectrumstoornis (ASS), is zij in het verleden weggelopen en was er sprake van seksuele contacten met vreemde mannen.
Het vraagt tijd om een passende plek te vinden, mede gelet op de wachtlijsten die er zijn. Daarbij komt dat op dit moment niet is gebleken dat er sprake is van een situatie waarbij de huidige groep de begeleiding en behandeling van [de minderjarige] niet aan kan. Het is niet de verwachting dat er tussentijds noodzaak is om [de minderjarige] over te plaatsen. Bovendien is namens [instelling 1] ter mondelinge behandeling uitdrukkelijk verklaard dat wanneer er een plek wordt gevonden, dit zal worden besproken met [de minderjarige] (en haar advocaat) en men niet zomaar overgaat tot een overplaatsing. Het hof ziet derhalve geen aanleiding voor een kortere termijn in verband met een tussentijdse toetsing en is van oordeel dat de machtiging gesloten plaatsing voor de termijn van zes maanden noodzakelijk is.
3.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 22 december 2022, zoals gewijzigd bij herstelbeschikking van 24 februari 2023,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin en P.M.M. Mostermans en is op 16 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.