ECLI:NL:GHSHE:2023:868

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
200.309.824_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van kinderalimentatie en vaststellingsovereenkomst in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de man tot nihilstelling van de kinderalimentatie. De man en de vrouw zijn op 16 september 1996 in Turkije getrouwd en zijn ouders van twee kinderen. De echtscheiding werd uitgesproken op 19 oktober 2011, waarbij de man verplicht werd om kinderalimentatie te betalen. De man verzocht in hoger beroep om de kinderalimentatie met terugwerkende kracht op nihil te stellen, onder verwijzing naar een vaststellingsovereenkomst die in 2020 was gesloten. Het hof heeft echter geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat de man en de vrouw met deze overeenkomst ook afspraken hebben gemaakt over de kinderalimentatie. De rechtbank had eerder de afwijzing van het verzoek van de man bevestigd, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de vaststellingsovereenkomst geen relevante wijziging van omstandigheden met zich meebracht en dat de alimentatieverplichting nog steeds aan de wettelijke maatstaven voldeed. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.309.824/01
zaaknummer rechtbank : C/02/382196/ FA RK 21-620
beschikking van de meervoudige kamer van 16 maart 2023
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S. van Reeven-Özer te Rijen, gemeente Gilze en Rijen,
tegen
[de vrouw]
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: de vrouw,
en
[kind 1]
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: [kind 1] ,
en
[kind 2]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [kind 2] .
verweerders in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de verweerders,
advocaat mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 29 april 2022 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 2 februari 2022.
2.2
De verweerders hebben op 9 juni 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 11 mei 2022 met bijlagen;
- een journaalbericht van de zijde van de verweerders van 1 november 2022 met bijlage
;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 20 januari 2023 met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 3 februari 2023 plaatsgevonden. De man en de vrouw en [kind 2] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Voor de man is als tolk verschenen G. Dogruyol (tolknummer 1102).
2.4.1
[kind 1] is hoewel behoorlijk opgeroepen niet op de mondelinge behandeling verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De man en de vrouw zijn op 16 september 1996 in [plaats] , Turkije, met elkaar getrouwd.
3.3
Bij beschikking van 19 oktober 2011 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 12 april 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.4
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [kind 1] , geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] (hierna: [kind 1] ),
- [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] (hierna: [kind 2] ),
(hierna ook: de kinderen).
3.5
De man heeft de Turkse nationaliteit en de vrouw de Nederlandse nationaliteit.
3.6
Bij de echtscheidingsbeschikking van 19 oktober 2011 heeft de rechtbank bepaald dat de man vanaf de dag dat de beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 300,- per kind per maand. Deze kinderalimentatie bedraagt ingevolge de wettelijke indexering € 362,12 per maand (2022) te betalen voor de kosten van levensonderhoud en studie van [kind 2]
.De onderhoudsbijdrage voor [kind 1] is komen te vervallen op [geboortedatum] 2017, de datum waarop [kind 1] de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.
3.7
Op 25 februari 2020 hebben de man en de vrouw een vaststellingsovereenkomst gesloten.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de man om de door hem te betalen bijdrage met ingang van 19 oktober 2011 nader vast te stellen op nihil, afgewezen.
4.2
De man verzoekt in hoger beroep alsnog nihilstelling van de door de hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 12 april 2012, dan wel een zodanige beslissing te geven die het hof juist acht. Kosten rechtens.
4.3
De verweerders hebben verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, althans hem dit te ontzeggen als zijnde ongegrond c.q. ongemotiveerd met veroordeling van de man in de kosten in eerste aanleg en het onderhavige hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof overweegt als volgt.
Rechtsmacht
5.1.1
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
Wijziging van omstandigheden
5.1.2
De man heeft wijziging van de kinderalimentatie verzocht omdat de kinderalimentatie naar zijn mening niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
5.1.3
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.1.4
De man voert – samengevat – het volgende aan. Zijn verzoek is gebaseerd op artikel 1:401 lid 1 BW. De wijziging van omstandigheden is de vaststellingsovereenkomst die partijen in 2020 hebben gesloten. De vaststellingsovereenkomst is na jaren van procederen tot stand gekomen, waarbij de man en de vrouw de intentie hebben gehad om tot een volledige beëindiging van alle tussen hen bestaande geschillen te komen. Zij zijn overeengekomen dat zij elkaar finale kwijting verlenen. Deze afspraak heeft tot gevolg dat de kinderalimentatie met terugwerkende kracht, tot 12 april 2012, dient te worden gewijzigd. De vaststellingsovereenkomst zag wel degelijk ook op de door de man te betalen onderhoudsbijdragen en niet alleen, zoals de vrouw stelt, op de verdeling van de vermogensbestanddelen. Door de finale kwijting in de overeenkomst heeft de vrouw afstand gedaan van het recht op kinderalimentatie en van elk bedrag dat zij uit dien hoofde van de man tegoed had of zou hebben. Hoewel de kinderen niet direct betrokken zijn geweest bij het opstellen van de vaststellingsovereenkomst, zijn er wel afspraken over de kosten voor hen gemaakt. Zo blijkt uit de vaststellingsovereenkomst dat een stuk land op naam van [kind 1] is gezet, als een soort compensatie omdat hij inmiddels meerderjarig is. [kind 2] was op het moment van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst nog minderjarig.
Doordat de vrouw ten onrechte in Nederland alsnog is overgegaan tot het inschakelen van het LBIO om de achterstallige alimentatie te laten incasseren, heeft de man op goede gronden verzocht om de alimentatie met terugwerkende kracht op nihil te stellen.
5.1.5
De verweerders voeren – samengevat – het volgende aan. De vaststellingsovereenkomst die tussen de man en de vrouw is gesloten is geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden. De verweerders betwisten dat over en weer finale kwijting is verleend ten aanzien van de kinderalimentatie. De procedures bij de Turkse rechtbank hadden geen betrekking op de kinderalimentatie, maar op een gezamenlijk huis in Turkije en op een stuk grond in Turkije. Bij het opstellen van de vaststellingsovereenkomst zijn de kinderen bovendien niet betrokken geweest. De vrouw betwist de stelling van de man dat [kind 1] in de vaststellingsovereenkomst is gecompenseerd voor de kinderalimentatie. De man heeft beslag laten leggen op een stuk land dat eigendom was van de vrouw. Uiteindelijk is dat stuk land op naam van [kind 1] gezet. De vrouw vindt het prima dat dit stuk land op naam van [kind 1] is gezet, maar omdat het haar eigendom was, is er geenszins sprake van compensatie van [kind 1] voor de kinderalimentatie.
De kinderalimentatie is in Nederland vastgesteld en is verder ook van openbare orde. De vrouw heeft meerdere malen geprobeerd om via het LBIO tot incasso over te gaan.
5.1.6
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat de man en de vrouw met de vaststellingsovereenkomst tevens afspraken hebben gemaakt althans beoogd hebben te maken ten aanzien van de kinderalimentatie. De man gaat er van uit dat met de afspraken zoals gemaakt in de vaststellingsovereenkomst, alle vorderingen met de betrekking tot de alimentatieverplichting voor de kinderen op grond van de beschikking van 19 oktober 2011 zijn komen te vervallen. De vrouw betwist dit gemotiveerd. Uit de tekst van de overeenkomst noch uit de overgelegde stukken uit de Turkse rechtbankdossiers kan de juistheid van de stelling van de man worden afgeleid. Nadere concrete feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de man en de vrouw de bedoeling hadden met de vaststellingsovereenkomst tevens een definitieve afspraak met betrekking tot de kinderalimentatie overeen te komen zijn tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw niet althans onvoldoende concreet en onderbouwd gesteld. Alleen al op die grond slaagt de grief van de man niet.
Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende. Als er al vanuit zou worden gegaan dat de vaststellingsovereenkomst betrekking heeft op de kinderalimentatie en dat ook de inmiddels meerderjarige kinderen van partijen daaraan gebonden zouden zijn, hetgeen voorshands niet valt in te zien, dan betekent dat niet dat de alimentatie sinds 2011 niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven. Het geschil gaat dan feitelijk over de vraag of de alimentatie die is verschuldigd op grond van de echtscheidingsbeschikking van 19 oktober 2011, alsnog door de vrouw en de kinderen kan worden geïnd. Die vraag betreft een executiegeschil en hoort niet in de onderhavige procedure thuis.
5.1.7
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover aan zijn oordeel onderworpen.
Proceskosten
5.2
Het hof ziet geen aanleiding om de man te veroordelen in de proceskosten in beide instanties, zoals door verweerders verzocht. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, zal het hof de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 februari 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en A.M. Bossink, bijgestaan door mr. T. Kuijs als griffier, en is op 16 maart 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.