ECLI:NL:GHSHE:2023:867

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
200.321.024_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling van minderjarigen na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader van de kinderen, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, verzocht om de ondertoezichtstelling te beëindigen. De GI, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, had eerder verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2023 zijn de vader en zijn advocaat, mr. E. El-Sharkawi, gehoord. De GI was telefonisch bereikbaar, maar verscheen niet ter zitting. De minderjarigen hebben hun mening kenbaar gemaakt aan de voorzitter van het hof. Het hof heeft kennisgenomen van de eerdere stukken en de argumenten van beide partijen.

Het hof overweegt dat de vader stelt dat er geen sprake is van een zorgelijke thuissituatie en dat hij goed contact heeft met de hulpverlening. De GI heeft echter zorgen geuit over de ontwikkeling van de kinderen, maar kon geen recente informatie van de school overleggen. Het hof concludeert dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer is en dat de vader bereid is om hulp te blijven accepteren. Daarom heeft het hof besloten de ondertoezichtstelling met ingang van heden op te heffen, terwijl de eerdere verlenging van de ondertoezichtstelling tot 23 oktober 2022 wordt bekrachtigd. De beschikking van de rechtbank Limburg is gedeeltelijk vernietigd en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 maart 2023
Zaaknummer : 200.321.024/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/310004 / JE RK 22-1735 en C/03/310006 JE RK 22-1737
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E. El-Sharkawi,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (Syrië) en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] (Syrië).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 17 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 2 januari 2023, heeft de vader verzocht de voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 15 februari 2023, heeft de GI verzocht het verzoek in hoger beroep van de vader af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 februari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. El-Sharkawi. Voor de vader is de heer N. Chehade (tolknummer 3931), opgetreden als tolk in de Arabische/Syrisiche taal.
2.3.1.
De GI heeft het hof per e-mailbericht van 14 februari 2023 bericht dat de GI niet lijfelijk ter zitting zal verschijnen, maar dat de GI desgewenst gedurende de zitting telefonisch bereikbaar is voor overleg of vragen van het hof. Ter zitting heeft het hof van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en is gebeld met mw. [vertegenwoordiger van de GI] , de huidige gezinsvoogd.
2.3.2.
De raad heeft het hof bij brief van 19 januari 2023 bericht niet voornemens te zijn om ter zitting te verschijnen.
2.3.3.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft op 20 februari 2023 buiten aanwezigheid van partijen en de raad met hen gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de stukken uit de eerste aanleg, zoals deze op 31 januari 2023, 10 februari 2023 en 15 februari 2023 door de advocaat van de vader zijn ingediend.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de vader en [de moeder] zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (Syrië);
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] (Syrië).
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 9 januari 2017 onder toezicht van (thans) de GI. De vader is bij beschikking van 21 juli 2021 belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.3.
Bij afzonderlijke verzoekschriften d.d. 7 oktober 2022, heeft de GI verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van één jaar.
3.4.
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 7 oktober 2022 heeft de kinderrechter van de rechtbank Limburg (Roermond) de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 23 oktober 2022, is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden en zijn de GI, de vader, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] opgeroepen om te verschijnen tijdens de mondelinge behandeling op 17 oktober 2022, teneinde te worden gehoord.
3.5.
De vader, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn niet op de mondelinge behandeling van 17 oktober 2022 verschenen. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 9 oktober 2023.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, aan dat de door de GI gestelde feiten die ten grondslag liggen aan het verzoek in eerste aanleg, die door de kinderrechter zijn gevolgd, onjuist zijn. Er is goed contact met de hulpverlening. De vader accepteerde alle hulp en profiteerde ook van die hulp. Er was veel vertrouwen tussen partijen en daarom is de vader in eerste aanleg ook niet naar de zitting gekomen. De vader is echter enorm geschrokken van wat er in de bestreden beschikking staat, omdat de GI de bij haar binnengekomen zorgsignalen niet met de vader had gedeeld en de vader zich hierin ook niet herkende. De vader betwist dan ook dat sprake was en is van een zorgelijke thuissituatie. Aan de vader zijn excuses aangeboden voor de gang van zaken en ook in het verweerschrift van de GI staat dat de GI vertrouwen heeft in de vader. Er komt wekelijks nog iemand van [instantie] bij de vader thuis en daar zal, als de ondertoezichtstelling wordt beëindigd, geen verandering in komen. Er is volgens de vader dan ook geen grond meer voor een ondertoezichtstelling.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat er door de school van [minderjarige 2] zorgen zijn geuit bij de GI. De school heeft achteraf aan de GI aangegeven dat zij het er niet mee eens waren dat de GI deze informatie had verwerkt in hun verzoekschrift, omdat het geen volledig beeld weergaf, noch van [minderjarige 2] , noch van de thuissituatie. Met de vader heeft vervolgens een constructief gesprek plaatsgevonden. De GI heeft naar de vader uitgesproken dat aan de hand van gesprekken met
school en de zorgaanbieders onderzocht zal gaan worden of de ondertoezichtstelling kan worden afgesloten. Het afsluiten van de gedwongen maatregel kan alleen als school en [instantie] aangeven dat er geen ontwikkelingsbedreigingen meer zijn bij de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI meegedeeld dat er geen recente informatie van de school van [minderjarige 2] is binnengekomen. [instantie] heeft wel informatie aangeleverd. Daaruit blijkt dat de vader hard werkt en dat er geen grote zorgen zijn. Er zijn wel wat zorgen over [minderjarige 1] met betrekking tot zelfverzorging en traumaverwerking. De GI wil zo snel mogelijk toewerken naar het beëindigen van de ondertoezichtstelling. Als de vader hulp van [instantie] blijft accepteren en begeleid wordt, moet dat voldoende zijn.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.3.
Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat er thans nog sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij (één van) de kinderen. De GI heeft aangegeven toe te willen werken naar beëindiging van de ondertoezichtstelling en dat daarvoor nodig is dat aan de hand van gesprekken met school en de zorgaanbieders onderzocht wordt of deze beëindiging mogelijk is. Nu de GI geen nadere informatie van de school heeft kunnen overleggen en er ook vanuit [instantie] , die wekelijks bij het gezin thuiskomt, geen zorgsignalen naar voren zijn gekomen die de conclusie kunnen dragen dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging in de zin van artikel 1:255 BW, ziet het hof aanleiding om de ondertoezichtstelling met ingang van heden op te heffen. In dit oordeel heeft het hof betrokken dat de vader heeft aangegeven hulp in het vrijwillig kader van [instantie] te (blijven) aanvaarden en dat het hof, gelet ook op de coöperatieve houding van de vader in het verleden, geen redenen heeft om daaraan te twijfelen.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof:
  • de bestreden beschikking zal bekrachtigen voor zover daarbij de ondertoezichtstelling is verlengd van 23 oktober 2022 tot heden;
  • de bestreden beschikking zal vernietigen, voor zover de ondertoezichtstelling is verlengd met ingang van heden tot 9 oktober 2023 en het inleidend verzoek van de GI in zoverre zal afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 17 oktober 2022 voor zover het betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling over de periode van 23 oktober 2022 tot heden;
vernietigt genoemde beschikking met ingang van heden;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst met ingang van heden alsnog af het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.P. de Beij en H.M.A.W. Erven en is op 16 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.