In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019. De moeder verzoekt om een wijziging van de contactregeling die door de rechtbank Zeeland-West-Brabant is vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat de moeder en [minderjarige] slechts eenmaal per vier weken gedurende één uur contact mochten hebben, onder begeleiding en op een neutrale plek. De moeder is het niet eens met deze regeling en stelt dat er meer contact mogelijk moet zijn, met als doel een goede vertrouwensband op te bouwen en uiteindelijk een reguliere omgangsregeling te realiseren.
De moeder heeft in haar beroepschrift aangegeven dat de huidige regeling niet in het belang van [minderjarige] is en dat zij zich niet gehoord voelt in de procedure. De GI, die verantwoordelijk is voor de zorg van [minderjarige], heeft aangegeven dat het belangrijk is om het contact geleidelijk op te bouwen, gezien de lange periode dat [minderjarige] de moeder niet heeft gezien. De raad voor de kinderbescherming heeft eveneens geadviseerd dat er een goede contactregeling moet komen, ondanks dat het perspectief van [minderjarige] in het pleeggezin ligt.
Het hof heeft in zijn beoordeling benadrukt dat er op korte termijn een goed contact tussen de moeder en [minderjarige] moet worden gerealiseerd. Het hof is van mening dat de GI meer voortvarend moet handelen in het contactherstel en dat professionele begeleiding noodzakelijk is voor zowel de moeder als de pleegouders. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, maar met de opdracht aan de GI om zich in te spannen voor een goede contactregeling.