ECLI:NL:GHSHE:2023:866

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
200.320.355_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangs- en zorgregeling voor minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019. De moeder verzoekt om een wijziging van de contactregeling die door de rechtbank Zeeland-West-Brabant is vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat de moeder en [minderjarige] slechts eenmaal per vier weken gedurende één uur contact mochten hebben, onder begeleiding en op een neutrale plek. De moeder is het niet eens met deze regeling en stelt dat er meer contact mogelijk moet zijn, met als doel een goede vertrouwensband op te bouwen en uiteindelijk een reguliere omgangsregeling te realiseren.

De moeder heeft in haar beroepschrift aangegeven dat de huidige regeling niet in het belang van [minderjarige] is en dat zij zich niet gehoord voelt in de procedure. De GI, die verantwoordelijk is voor de zorg van [minderjarige], heeft aangegeven dat het belangrijk is om het contact geleidelijk op te bouwen, gezien de lange periode dat [minderjarige] de moeder niet heeft gezien. De raad voor de kinderbescherming heeft eveneens geadviseerd dat er een goede contactregeling moet komen, ondanks dat het perspectief van [minderjarige] in het pleeggezin ligt.

Het hof heeft in zijn beoordeling benadrukt dat er op korte termijn een goed contact tussen de moeder en [minderjarige] moet worden gerealiseerd. Het hof is van mening dat de GI meer voortvarend moet handelen in het contactherstel en dat professionele begeleiding noodzakelijk is voor zowel de moeder als de pleegouders. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, maar met de opdracht aan de GI om zich in te spannen voor een goede contactregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 maart 2023
Zaaknummer : 200.320.355/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/391355 / JE RK 21-2257
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.R. Klaver,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op
[geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [de vader],
    hierna te noemen: de vader;
  • familie [pleegouders], hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 23 september 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, voor zover in die beschikking de contactregeling tussen [minderjarige] en de moeder is gewijzigd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 21 december 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat een omgangs-/contactregeling wordt vastgesteld van één maal per week gedurende vier uur, dan wel één keer in de veertien dagen, om te beginnen acht uur, uitlopende via een stappenplan naar een normale omgangs-/contactregeling van één keer in de veertien dagen een weekend bij moeder thuis, subsidiair een regeling zoals het hof juist acht, kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 februari 2023. Gelet op de onderlinge samenhang is het onderhavige verzoek tegelijktijdig met de zaak met nummer 200.320.349/01 (verzoek beëindiging gezag) behandeld.
2.4.
Bij deze gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. K. Ergec, waarnemend voor mr. Klaver;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.5.
De vader en de pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Binnen het huwelijk van de moeder en de vader is de minderjarige [minderjarige] geboren.
3.2.
[minderjarige] is reeds voor haar geboorte, bij beschikking van 15 augustus 2019, onder toezicht gesteld van de GI en zij is bij beschikking van 23 september 2019 op grond van een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst. Deze maatregelen zijn laatstelijk verlengd tot 15 november 2022. Zij verblijft sinds 27 april 2020 in het huidige pleeggezin.
3.3.
Bij beschikking van 13 mei 2020 heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld.
3.4.
Bij beschikking van 10 december 2021 heeft de rechtbank, onder wijziging van de beschikking van 13 mei 2020, een voorlopige zorgregeling vastgesteld.
3.5.
Bij beschikking van 23 september 2022 (zaaknummer C/02/393263 / FA RK 21-6180) heeft de rechtbank het gezag van beide ouders over [minderjarige] met ingang van 26 september 2022 beëindigd en de GI benoemd tot voogdes.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, onder wijziging van de beschikking van 13 mei 2020, bepaald dat de moeder en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eenmaal per vier weken gedurende één uur onder begeleiding en op een neutrale en veilige plek.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.8.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Zij meent dat het niet in het belang is van [minderjarige] dat er slechts beperkt contact en omgang is tussen haar en [minderjarige] . De moeder wil een beter en intensiever contact en zij wil inzetten op een goede vertrouwensband en een structureel, voorspelbaar contact, waarbij door middel van een stappenplan kan worden toegewerkt naar een reguliere omgangsregeling van één keer in de veertien dagen een weekend bij de moeder thuis, te beginnen met een contact van eenmaal per week gedurende vier uur, dan wel één keer per veertien dagen acht uur.
De moeder heeft het gevoel dat ze nooit een eerlijke kans heeft gehad om tot een goed contact met [minderjarige] te komen. Er is sprake van een gewijzigde situatie, aangezien de moeder en de vader niet meer samen zijn. De moeder stond onder druk van de vader, waardoor de hulpverlening en uiteindelijk ook het contact met [minderjarige] is afgehouden. Er is niet meer gekeken naar de mogelijkheden van de moeder, al dan niet met de inzet van de juiste hulpverlening. De moeder voelt zich niet gehoord. Zij wil alles in het werk stellen om weer voor [minderjarige] te zorgen.
3.9.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
[minderjarige] ontwikkelt zich goed in het pleeggezin.Ze verblijft hier al lange tijd en ze ervaart rust en veiligheid. [minderjarige] heeft de moeder lange tijd niet gezien, dus het is belangrijk om het contactherstel met kleine stapjes op te bouwen. Er hebben inmiddels enkele videobelcontacten plaatsgevonden en alhoewel die contacten goed zijn verlopen, wordt na afloop wel gezien dat [minderjarige] zorgelijk gedrag vertoont. Het is nog niet duidelijk waar dit gedrag vandaan komt, maar het valt de moeder niet te verwijten. Mogelijk speelt de voorspelbaarheid hierin een rol. Over een week of twee vindt het eerste fysieke contact plaats. Er zal worden begonnen met een contactmoment van een half uur om te kijken hoe dit verloopt en vervolgens zal worden toegewerkt naar de regeling zoals de rechtbank die heeft vastgelegd, zijnde één uur per vier weken, tenzij het belang van [minderjarige] zich hiertegen verzet. De GI voert verder aan dat de moeder het lastig vindt om hulpverlening te accepteren, omdat zij hierin erg wantrouwend is. Zij krijgt nu ondersteuning, maar het betreft geen maatschappelijk werk terwijl dit wel nodig wordt geacht.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling als volgt geadviseerd.
Alhoewel het perspectief van [minderjarige] volgens de raad in het pleeggezin ligt is het is wel belangrijk dat er een goede contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] komt. De moeder blijft immers altijd de moeder van [minderjarige] , al zal dit een rol op afstand zijn.
Het wettelijk kader
3.11.
Ingevolge artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter gedurende de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedtaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Ingevolge het derde lid geldt de op grond van het eerste lid vastgestelde regeling als een regeling als bedoeld in artikel 1:377a, lid 2 BW.
De motivering van de beslissing van het hof
3.12.
Het hof acht het van belang dat er op korte termijn een goed contact tussen de moeder en [minderjarige] wordt gerealiseerd, waarbij er meer vaart dan thans het geval wordt gezet achter het contactherstel en waarbij er rekening wordt gehouden met de beperking en de mogelijkheden van de moeder. Het hof begrijpt dat het tempo van [minderjarige] moet worden gevolgd, maar onduidelijk is gebleven om welke redenen de GI niet meer voortvarend te werk is gegaan. De moeder heeft al in augustus 2022 te kennen gegeven dat haar situatie gewijzigd is en dat zij graag het contact met [minderjarige] wil herstellen, maar tot nu toe heeft er nog steeds geen fysiek contact tussen de moeder en [minderjarige] plaatsgevonden. Gelet op de beperking van de moeder en de leeftijd van [minderjarige] , waarbij bovendien te gelden heeft dat zij nooit voor [minderjarige] heeft gezorgd, lijkt een videobelcontact niet het meest geëigende middel om tot een contactherstel te komen, althans niet zonder daarbij professionele begeleiding voor zowel de moeder als voor de pleegouders in te zetten. Ten aanzien van de fysieke contacten acht het hof deze begeleiding eveneens nodig en zinvol. Niet alleen voor de moeder, maar ook voor de pleegouders, zodat zij het gedrag van [minderjarige] leren duiden en zij handvatten kunnen krijgen om met het gedrag van [minderjarige] om te gaan.
3.13.
Aangezien het hof van oordeel is dat de regeling, zoals door de moeder verzocht, op dit moment niet realistisch is, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen. Dit laat onverlet dat de GI zich, met inachtneming van het voorgaande, dient in te spannen om tot een goede contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] te komen.
3.14.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 23 september 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.P. de Beij en A.C. van den Boogaard en is op 16 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.