ECLI:NL:GHSHE:2023:864

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
200.320.164_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige], geboren in 2005. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 september 2022, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing waren verleend. De moeder voerde aan dat er geen sprake was van een onveilige situatie en dat de GI (William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) geen verlenging nodig achtte. De vader en de GI waren het echter eens met de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing, omdat de ouders niet in staat waren om samen te werken en er een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] bestond.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2023 is de situatie van [minderjarige] besproken. Het hof heeft vastgesteld dat [minderjarige] een jongen is met forse problematiek, waaronder een verstandelijke beperking en ADHD, en dat hij 24 uur per dag zorg nodig heeft. De ouders stonden vaak lijnrecht tegenover elkaar in hun visie over de zorg voor [minderjarige], wat leidde tot een onveilige situatie. Het hof oordeelde dat de GI noodzakelijk was om de begeleiding en regie te bieden die de ouders niet zelf konden organiseren.

Het hof heeft geconcludeerd dat de wettelijke vereisten voor zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing zijn voldaan. De bestreden beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hoger beroep van de moeder is afgewezen. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 maart 2023
Zaaknummer : 200.320.164/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/384341 / JE RK 22-1120 en C/01/385045 / JE RK 22-1228
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Koppelmans-de Goeij,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.V. Scheffer.
[de stiefvader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de stiefvader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 19 september 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 19 december 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de GI af te wijzen. Kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen. De GI heeft aangekondigd mondeling verweer te zullen voeren.
2.3.
Gelet op de verknochtheid van onderhavige zaak en de zaak met nummer 200.311.804/01, heeft het hof de zaken op de mondelinge behandeling gelijktijdig behandeld. Er is in een afzonderlijke beschikking beslist.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 februari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Koppelmans-de Goeij;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de vader, bijgestaan door mr. Scheffer;
  • [vertegenwoordiger van de raad] , namens de raad;
  • de stiefvader.
2.4.1.
Het hof heeft bijzondere toegang verleend aan mr. Smolders, advocaat-stagiaire van mr. Koppelmans.
2.5.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. De griffier heeft telefonisch contact gehad met de advocaat van de moeder. Deze heeft aangekondigd dat [minderjarige] niet zal verschijnen bij het kindgesprek.
De vader heeft per mail d.d. 30 januari 2023 de wens uitgesproken [minderjarige] alsnog zijn mening kenbaar te laten maken bij het hof.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben de moeder, de GI en de raad medegedeeld dat zij het niet nodig vinden dat [minderjarige] alsnog door het hof wordt gehoord onder andere omdat de bijzondere curator reeds uitgebreid met [minderjarige] heeft gesproken.
De vader heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zich gerefereerd aan het oordeel van hof. Enerzijds vindt de vader het wenselijk dat [minderjarige] door het hof wordt gehoord, anderzijds is niet altijd geheel duidelijk hoe de woorden van [minderjarige] moeten worden geïnterpreteerd.
Het hof is van oordeel dat [minderjarige] niet nogmaals in de gelegenheid moet worden gesteld om te worden gehoord op het verzoek. Het hof acht het kindgesprek niet in het belang van [minderjarige] nu duidelijk is geworden dat een dergelijk verhoor gezien de problematiek van [minderjarige] belastend voor hem zal zijn en [minderjarige] reeds uitgebreid met de bijzondere curator heeft gesproken, die bij uitstek geschikt is om de visie van [minderjarige] naar voren te brengen.
2.6.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • brief van de raad d.d. 16 januari 2023 (bericht verhindering mondelinge behandeling);
  • het V6-formulier met bijlagen (brief met producties 8-15) van de advocaat van de moeder van 23 januari 2023;
  • een brief van de GI van 25 januari 2023;
  • het V6-formulier met bijlage (productie 16) van de advocaat van de moeder van 31 januari 2023;
  • de e-mail van de raad d.d. 31 januari 2023 met de mededeling dat hij in tegenstelling tot het eerdere bericht op de mondelinge behandeling te zullen verschijnen.
2.6.1.
Op 2 maart 2023 is het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank door het hof ontvangen. Het hof heeft beslist dit stuk buiten beschouwing te laten nu dit stuk is ingekomen na de mondelinge behandeling en de zaak reeds voor uitspraak stond gepland.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren. De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] woont bij de moeder en de stiefvader.
3.3.
[minderjarige] staat sinds 8 juli 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 8 oktober 2022.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank in de zaak met zaaknummer C/01/384341 / JE RK 22-1120 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een accommodatie voor een jeugdhulpaanbieder met ingang van 19 september 2022 voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 8 oktober 2022.
Verder heeft de rechtbank in de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking in de zaak met zaaknummer C/01/385045 / JE RK 22-1228) de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 8 oktober 2022 voor de duur van een jaar, dus tot 8 oktober 2023, en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een accommodatie voor een jeugdhulpaanbieder met ingang van 8 oktober 2022 voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De moeder voert – samengevat – aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat is voldaan aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling. De moeder wijst op de aanvraag tot toetsing van 22 juli 2022 die door de GI naar de raad is gestuurd. Uit de stukken volgt dat de GI een verlenging van de ondertoezichtstelling niet nodig heeft geacht. Er is op geen enkele wijze sprake van een onveilige situatie voor [minderjarige] . De enige zorg die de GI heeft, is dat de ouders zich vastbijten in het juridisch gelijk halen waar het gaat over de zorgregeling. Overigens is het de GI niet gelukt is om de zorgregeling op gang te krijgen en te behouden. Dit heeft de GI aan de rechtbank overgelaten.
Een eventuele bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] doordat de ouders niet goed met elkaar kunnen communiceren wordt beperkt gehouden door de betrokkenheid van [instantie] . Het is niet duidelijk welke rol nog voor de GI is weggelegd; de rechtbank heeft deze rol hoger ingeschat dan in werkelijkheid was. De inmenging van de GI heeft de afgelopen periode onnodige spanningen met zich meegebracht.
De moeder voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte een machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend. Uit geen enkele rapportage blijkt dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] of in zijn belang is in verband met zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid. De moeder heeft op eigen initiatief contact opgenomen met [instantie] . De plaatsing van [minderjarige] bij [instantie] is een vrijwillige plaatsing gedurende een gedeelte van de week en een voorbereiding op zijn leven in een woongroep in de toekomst omdat [minderjarige] , gelet op zijn beperkingen, nimmer in staat zal zijn om zelfstandig te wonen. De moeder kan met haar gezin nog vele jaren voor [minderjarige] zorgen, maar zij gunt haar zoon een plek waar hij zichzelf met groepsgenoten met vergelijkbare problematiek verder kan ontwikkelen als volwassene. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, gaat het dan ook niet om noodzakelijke zorg en hulp aan [minderjarige] ten behoeve van zijn ontwikkeling.
De moeder verwijst voorts naar jurisprudentie van de HR en het EHRM en concludeert dat een machtiging tot uithuisplaatsing niet nodig is.
3.7.
De GI voert – samengevat – aan dat de beschikking van de rechtbank moet worden bekrachtigd. De ondertoezichtstelling is nodig omdat de ouders niet tot samenwerking kunnen komen. De GI zet zich onder meer in voor de naleving van de omgang tussen de vader en [minderjarige] , voor afspraken tussen de ouders en met school. Het gedwongen kader is noodzakelijk tot de meerderjarigheid van [minderjarige] . Daarna zal er een curator benoemd moeten worden. [minderjarige] zit bij [instantie] goed op zijn plek. Nu er een ondertoezichtstelling is, is juridisch een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk om bij [instantie] te kunnen verblijven.
3.8.
De vader is het eens met de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] . De ouders zijn niet in staat samen te werken en de moeder blijft de vader bekritiseren. Er is veel regie en interventie van de GI nodig. Dat is de toegevoegde waarde van de GI. Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing geeft de vader aan dat deze nodig is zodat er zekerheid voor [minderjarige] is dat hij bij [instantie] kan blijven. De vader zou zelfs graag zien dat [minderjarige] zes dagen per week bij [instantie] verblijft zodat er minder wisselmomenten zijn. De vader vreest dat de moeder zich zonder gedwongen kader zal gedragen als ware er eenhoofdig gezag en dan eenzijdig besluiten gaat nemen.
3.9.
De stiefvader voert – samengevat – aan dat een ondertoezichtstelling onnodig is aangezien de samenwerking met [instantie] prima verloopt.
3.10.
De raad spreekt de zorg uit dat zonder verlenging van de ondertoezichtstelling het gevolg kan zijn dat [minderjarige] geen contact meer heeft met de vader. De raad adviseert, daarbij de inhoud en omvang van het dossier in aanmerking nemende, om de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing in stand te laten.
De motivering van de beslissing
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
In artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat de rechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een GI wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.11.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.11.3.
In artikel 1:265b lid 1 BW is bepaald dat de rechter de GI, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.11.4.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van zowel artikel 1:255 lid 1 BW als artikel 1:265b lid 1 BW en overweegt daartoe als volgt.
3.11.5.
Uit het dossier en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het volgende naar voren gekomen. [minderjarige] is een jongen met forse kindeigen problematiek. Er is bij [minderjarige] onder meer sprake van een aandoening in het autistisch spectrum, waardoor hij veel structuur nodig heeft en waarbij het noodzakelijk is dat hij niet te veel prikkels krijgt. [minderjarige] heeft daarnaast een verstandelijke beperking, een IQ van 54 en ADHD. [minderjarige] heeft 24 uur per dag zorg nodig. De ouders van [minderjarige] staan vaak lijnrecht tegenover elkaar in hun visie over de zorg voor [minderjarige] en er is al geruime tijd geen onderlinge communicatie tussen hen mogelijk. Zo vinden de ouders weliswaar allebei dat [instantie] een goede plek is voor [minderjarige] maar was er discussie over het aantal dagen dat [minderjarige] bij [instantie] zou verblijven.
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . Het gedwongen kader is noodzakelijk om die ernstige ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. Het gaat de moeder en de vader niet zelfstandig lukken om in het vrijwillig kader samen de hulp rondom [minderjarige] te organiseren. De begeleiding en de regie van de GI is hiervoor noodzakelijk. De betrokkenheid van [instantie] alleen is onvoldoende om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen.
3.11.6.
Het hof acht, net als de rechtbank, een machtiging tot uithuisplaatsing eveneens noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Nu sprake is van een ondertoezichtstelling is voor een verblijf elders juridisch een machtiging tot uithuisplaatsing nodig, ook al is dat verblijf elders zoals de moeder stelt slechts gedurende vier dagen per week en op haar initiatief tot stand gekomen. Het hof acht deze maatregel te meer noodzakelijk nu de moeder heeft gesteld dat zij het verblijf van [minderjarige] bij [instantie] wil beëindigen als zij dit niet meer in zijn belang acht. Aldus is voor stabilisering van de plaatsing en continuering van de hulpverlening een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. Ook in dit verband ziet het hof een rol weggelegd voor de GI namelijk onder andere om de communicatie met [instantie] te stroomlijnen. Hetgeen de moeder heeft aangevoerd met betrekking tot de jurisprudentie van de HR en het EHRM, kan aan het voorgaande niet afdoen.
3.11.7.
Dit leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd en het hoger beroep van de moeder dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 september 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.P. de Beij en E.J.M. van Engelen en is op 16 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.