ECLI:NL:GHSHE:2023:860

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
200.312.463_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake contactregeling tussen ouders en minderjarigen met betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg inzake de contactregeling met zijn kinderen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De ouders zijn het niet eens over de omgangsregeling, waarbij de vader verzoekt om een begeleide omgangsregeling en de moeder verzoekt om bekrachtiging van de eerdere beschikking. De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken bij de procedure en heeft geadviseerd om de ouders door te verwijzen naar een hulptraject om te werken aan contactherstel. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 februari 2023 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad. Het hof heeft vastgesteld dat er een negatieve beeldvorming over de vader bestaat bij de kinderen en dat er hulpverlening nodig is om dit te doorbreken. Het hof heeft de ouders in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan een BOR-3-traject en specialistische hulpverlening. De beslissing van het hof is om verdere beslissingen aan te houden in afwachting van de uitkomst van de hulptrajecten. De ouders hebben ingestemd met deelname aan het traject en zijn zich bewust van de noodzaak om samen te werken aan het herstel van het contact tussen de vader en de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 maart 2023
Zaaknummer: 200.312.463/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/275985 /F A RK 20-1078
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.J.C. Vaessen,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.H.M. Daniëls.
Deze zaak gaat over:
  • [de minderjarige 1] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010;
  • [de minderjarige 2] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: de ouders zijn het niet eens over de contactregeling tussen de vader en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 6 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 28 juni 2022, met producties, ingekomen bij het hof op 29 juni 2022, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende uitvoerbaar bij voorraad:
de moeder te gelasten medewerking te verlenen aan een, binnen vier weken na het uitspreken van de in dezen te wijzen beschikking aan te vangen, begeleide omgangsregeling waarbij tijdstippen, duur, aantal, frequentie en inhoud van de contacten worden bepaald door een door – naar het hof begrijpt – het gerechtshof in goede justitie te bepalen begeleidende instantie en vervolgens dat na een periode van zes maanden dan wel zoveel eerder als volgens vorenbedoelde begeleidende instantie mogelijk is een onbegeleide regeling zal gelden inhoudend dat de kinderen één weekend per veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot maandag voor school en één woensdag per veertien dagen na schooltijd tot na de voetbaltraining bij de vader verblijven, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag die de moeder na betekening van de in dezen uit te spreken beschikking geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft aan deze beschikking te voldoen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift van 18 juli 2022, ingekomen bij het hof op 19 juli 2022 heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- procesdossier eerste aanleg, ingekomen bij het hof op 29 juni 2022;
- drie processen-verbaal van de respectievelijke mondelinge behandelingen bij de rechtbank, ingekomen bij het hof op 5 juli 2022;
- het V6-formulier van 27 januari 2023, met bijlagen, van de advocaat van de vader, ingekomen bij het hof op 30 januari 2023.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 februari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad: vertegenwoordigd door: [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [de minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met [de minderjarige 1] gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het geregistreerd partnerschap tussen de moeder en de vader zijn geboren:
  • [de minderjarige 1] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010;
  • [de minderjarige 2] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012.
3.2.
Het geregistreerd partnerschap tussen de ouders is bij beschikking van 28 december 2016 ontbonden.
3.3.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wonen bij de moeder.
3.4.
Bij beschikking van 16 februari 2018 heeft de rechtbank de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, in die zin, dat na een opbouwperiode van maximaal drie maanden onder begeleiding van [instelling 1] [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de vader zijn:
- één weekend per veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot maandag aan school;
- één woensdag per veertien dagen na school tot aan de voetbaltraining.
3.5. .
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben onder toezicht gestaan van de GI over de periode van 23 april 2018 tot 23 april 2022.
3.6.
Bij beschikking van 12 december 2018 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om de moeder op verbeurte van een dwangsom te gelasten mee te werken aan de zorgregeling zoals hierboven beschreven afgewezen.
3.7.
Bij beschikking van 31 januari 2019 heeft dit hof de beschikking van 16 februari 2018 vernietigd en bepaald dat onder regie van de GI opnieuw toegewerkt dient te worden naar een zorgregeling waarbij de kinderen een weekend per veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot maandag aan school bij de vader verblijven en in de andere week de woensdag vanaf school tot na de voetbaltraining.
3.8.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de moeder de vader één keer per maand schriftelijk informeert omtrent belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , zoals de ontwikkeling, gezondheid, schoolgang en vrijetijdsbesteding. Het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling is afgewezen.
3.9.
De vader kan zich met deze beslissing ten aanzien van de zorgregeling niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.10.
De vader voert, samengevat, het volgende aan. De vader heeft sinds 27 januari 2018 geen contact meer met de kinderen. De vader wil heel graag dat dit contact hersteld wordt. De diverse vormen van hulpverlening die de afgelopen periode zijn ingezet hebben niet tot verbetering van de situatie geleid. De vader betreurt het dat de kinderen zelf tot op heden geen specialistische hulpverlening is aangeboden en volgens de vader zou dit alsnog moeten gebeuren. De GI heeft in het verleden niet doorgepakt en de kinderen groeien nu op met een negatief vaderbeeld, terwijl de kinderen en de vader altijd een goede band hebben gehad. De vader betwist dat er sprake is van een autonoom negatief vader beeld. Volgens de vader is er sprake van ouderverstoting. De vader ziet mogelijkheden om te komen tot contactherstel via parallel ouderschap of een BOR-3-traject.
3.11.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan. Hoewel het droevig is dat de kinderen geen contact hebben met de vader, zijn er verschillende redenen waarom dat zo is. [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] hebben een autonoom negatief vaderbeeld. De moeder heeft daarnaast angst voor de vader, vanwege wat er in het huwelijk is gebeurd en tijdens de vechtpartij tussen de vader en haar eigen vader. De vader blijft de belangen van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] negeren en vanuit zijn eigen wereld bekijken. Een contactregeling tussen de vader en de kinderen is in strijd
met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] . Pas vanaf het moment dat de vader in staat is om te kijken naar zijn eigen handelen, bestaat er een mogelijkheid dat de kinderen anders tegen hun vader aan gaan kijken. De moeder staat wel achter de informatieregeling.
3.12.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de ouders door te verwijzen naar het [instelling 2] om te werken aan hun individuele problematiek, hen voor te bereiden op contactherstel en begeleiding van de contacten tussen de kinderen en de vader.
3.13.
Het hof overweegt als volgt.
3.13.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande of een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.13.2.
De vader en de moeder hebben tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met deelname aan het [instelling 2] (hierna te noemen: [instelling 2] ), zoals hieronder nader wordt beschreven. De ouders hebben zich gerealiseerd dat het hof pas definitief beslist over de verzoeken die voorliggen als het jeugdhulptraject is afgerond en de rapportage van de jeugdhulpverlener bij de griffie van het hof is ingekomen.
3.13.3.
Het hof heeft met de ouders tijdens de mondelinge behandeling, in aanwezigheid van de raad, gesproken over het inzetten van een jeugdhulptraject en specialistische hulpverlening voor de ouders, ieder voor zich. Gebleken is dat de vader op dit moment niet genoeg aansluit bij de gevoelens van de kinderen, omdat de vader een andere visie heeft over het verloop van de gebeurtenissen. Het is van belang dat de vader leert aansluiten bij de gevoelens die [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hierover ervaren. De moeder aan haar kant dient de negatieve ervaringen die zij stelt te hebben beleefd met de vader, te leren loslaten en verwerken. De moeder dient psycho-educatie te ondergaan, zodat zij in gaat zien waarom het van belang is dat de vader onderdeel blijft uitmaken van het leven van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Ook dient de moeder hulp geboden te krijgen gericht op het op een neutrale manier ondersteunen van de kinderen die, te zijner tijd, weer contact gaan krijgen met de vader. Het is voorts van belang dat de kinderen hulp krijgen bij het verwerken van het verleden en dat zij, ieder voor zich, onder professionele begeleiding, na een gedegen voorbereiding, weer kennis mogen gaan maken met de vader in hun leven en zich een (nieuw) eigen beeld mogen vormen van de vader. Er zal zorgvuldig toegewerkt moeten worden naar een vorm van contactherstel, die in ieder geval in het begin onder professionele begeleiding vormgegeven moet worden. Dit ziet ook op de voorbereiding en de nabespreking van die contacten. Het is noodzakelijk dat het traject richting contactherstel, zoals ook de raad heeft aangegeven, plaatsvindt middels een BOR-3-traject ( [instelling 3] ).
3.13.4.
Met deze verwijzing naar een hulptraject uit het [instelling 2] wil het hof ervoor zorgen dat de ouders hun onderlinge negatieve ouderbeeld loslaten, en er ruimte komt voor de kinderen om het contact met de vader weer aan te gaan. Het is belangrijk dat deze hulp verleend wordt en het liefst op korte termijn. Om dit vorm te geven denkt het hof naast een BOR-3-traject ook aan individuele hulpverlening voor de beide ouders. Het is aan de gemeente om te onderzoeken welk traject het beste past bij de situatie zoals hierboven beschreven en of de hulpverlening aan de ouders tevens in het kader van het BOR-3-traject kan plaatsvinden of dat hiervoor een andere hulpverlener moet worden ingeschakeld.
3.13.5.
In dit door de vader en de moeder te volgen hulpverleningstraject dienen zij allebei in samenwerking met de hulpverlening te komen tot een herstel van het contact tussen de kinderen en de vader. Het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] dient hierbij leidend te zijn.
3.13.6.
De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat zij zich maximaal zullen inzetten om voornoemde trajecten te laten slagen. De ouders stemmen er mee in dat ook de kinderen deelnemen aan het traject. De ouders stemmen ermee in dat de eindevaluatie(s) of eindrapportage(s) van de jeugdhulpverlener(s) voor het hof en de raad ter beschikking komt/komen, dat geldt ook als het traject niet is gestart of vroegtijdig is beëindigd. Indien blijkt dat de ouders of één van hen zich niet maximaal hebben ingespannen om de jeugdhulptrajecten te laten slagen, kan het hof daaraan gevolgen verbinden.
De ouders hebben toestemming gegeven dat na de mondelinge behandeling het [instelling 2] -formulier naar het betreffende aanmeldpunt van het jeugdhulptraject wordt verzonden. De uitvoerend jeugdhulpaanbieder zal de gemeente van de woonplaats van de kinderen (in verband met de financiering van de jeugdhulp) informeren over de inzet van het specifieke jeugdhulptraject. Indien de jeugdhulptrajecten niet worden gestart, zal de raad onderzoek doen (en dit zo mogelijk combineren met het onderzoek dat in eerste aanleg wordt verricht) en advies uitbrengen aan het hof over de vragen die samenhangen met de verzoeken met betrekking tot de kinderen, waarbij ook de eventuele rapportage(s) van de jeugdhulpverlener(s) kunnen worden meegewogen.
Indien de jeugdhulptrajecten voortijdig worden beëindigd, zal de raad binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage(s) of eindevaluatie(s) van de jeugdhulpverlener(s) aan het hof kenbaar maken of de raad onderzoek gaat doen ter advisering over de vragen die samenhangen met de verzoeken met betrekking tot de kinderen. De ouders stemmen ermee in dat deze tussenbeschikking aan de raad en het aanmeldpunt van het jeugdhulptraject wordt gestuurd. Voor zover de nader te noemen periode van aanhouding niet gehaald wordt of dreigt te worden overschreden, zal de jeugdhulpaanbieder bij het hof verlenging moeten vragen, onder opgaaf van redenen. Uitgangspunt is dat echter de pro forma datum moet worden gehaald.
3.13.7.
Het hof zal de vader en de moeder in de gelegenheid stellen om te zijner tijd binnen twee weken te reageren op de rapportage(s) van de jeugdhulpaanbieder(s) (en het rapport en advies van de raad, indien de raad onderzoek heeft gedaan). De vader en de moeder dienen aan te geven wat die rapportage(s) en het resultaat van de door de ouders gevolgde jeugdhulptrajecten betekenen voor de verzoeken betreffende de kinderen. Voorts dienen de ouders aan te geven of en, zo ja, waarom een nieuwe mondelinge behandeling noodzakelijk is vóórdat het hof op die verzoeken beslist. Indien de raad heeft geadviseerd dat een specifiek jeugdhulptraject (alsnog) moet worden gevolgd, dienen de ouders zich daarover uit te laten en met name aan te geven of zij instemmen met dat jeugdhulptraject, voordat het hof op de verzoeken beslist.
3.14.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden voor de duur van acht maanden in afwachting van de uitkomst van de te volgen trajecten.
3.15.
Het hof merkt ten overvloede op dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft toegezegd de informatieregeling met betrekking tot [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] per keer in omvang richting de vader te zullen uitbreiden. Op voorkomende vragen van de kant van de vader zal de moeder reageren.
3.16.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
stelt de ouders in de gelegenheid om deel te nemen aan het [instelling 2] , dat wil zeggen een BOR-3-traject ten behoeve van contactherstel tussen de vader en de kinderen, zoals beschreven in rechtsoverweging 3.13.3 en aan specialistische hulpverlening gericht op de moeder en de vader zoals overwogen in rechtsoverweging 3.13.4;
draagt de griffie op om het [instelling 2] -formulier met de onderhavige beschikking te zenden naar de [instelling 3] ter attentie van Matti Knoop;
geeft voorwaardelijk opdracht aan de raad voor de kinderbescherming, indien het jeugdhulptraject of de trajecten van de ouders niet wordt gestart of voortijdig wordt beëindigd, om onderzoek te doen naar en advies uit te brengen aan het hof met betrekking tot de vraag welke de zorg- en opvoedingsregeling/contactregeling in het belang is van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ;
bepaalt dat de raad bij zijn advies zal betrekken de eventuele rapportage(s) van de (jeugd)hulpaanbieder(s) en zich ook zal uitlaten over de vraag of het wenselijk is dat de ouders en hun minderjarige kinderen alsnog deelnemen aan een specifiek jeugdhulptraject voordat het hof op de voorliggende verzoeken beslist;
bepaalt dat de ouders in kennis worden gesteld van de mogelijkheid om binnen twee weken te reageren op de ingediende stukken (rapportage(s) van de jeugdhulpaanbieder(s) en/of rapport van de raad);
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA
16 november 2023in afwachting van het rapport van de jeugdhulpaanbieder en/of het rapport en advies van de raad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin en H.M.A.W. Erven en is op 16 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.